Lopende zaken 2021

Verhaal / 19.05.21

Laatste utopie

Voorpublicatie

Persis Bekkering

Na een instabiele jeugd die haar langs een rijtje dubieuze vaderfiguren voert, staat danseres Nim op het punt volwassen te worden. Ze heeft de tijd mee: de jaren tachtig zijn bijna voorbij, de economie trekt aan, alles wordt nu alleen nog maar beter. Wanneer de laatste vader sterft, stort Nim zich in een nieuwe jeugdcultuur die massa’s mensen dansend in extase bij elkaar brengt. Een uitbundig leven langs de epicentra van de westerse cultuur volgt, met nachten zonder slaap en een eindeloze stroom geliefden. Toch heeft Nim het gevoel niet vooruit te komen. Want waarom voltrekt zich steeds dezelfde ramp? Waarom lijkt de tijd zich alleen maar te herhalen?
Exces is de tweede roman van Persis Bekkering en verschijnt 19 mei bij Uitgeverij Prometheus. DIG mocht uit dit boek een voorpublicatie plaatsen. Tegelijkertijd zwaait DIG Persis uit als redacteur van DIG, wat zij twee jaar is geweest. Laat je door Exces meevoeren; zoals de tekst je oppakt en weer neerlegt op het ritme van de bas.




Berlijn, 1992

‘We’ve lost the plot.’
Simon Reynolds, The Hardcore Continuum

Niets meer om te dromen. Climax, anticlimax. Herhaling. Herhaling zonder eindpunt, duizend plateaus van crescendo. Je bent binnenstebuiten gekeerd, alles wat in je zat hangt aan je armen, zweeft als papieren slingers door de lucht, en nu is de wind gaan liggen. Ga zitten. Je voelt het niet, dat je bijna niet meer kunt staan, maar een snelle berekening zou in elk geval je hoofd ervan moeten overtuigen dat je moe bent. Ga maar zitten. Je voelt je geweldig. Eet een appel. Nooit smaakte het intenser. Het sap spat op je kin, je laat het zien aan wie er ook naast je zit. Wie er ook naast je zit, likt het ervan af. Even schrik je van het hoofd dat vlak voor je neus opdoemt. Een tong strekt zich naar voren, groeit in omvang, een vormloos roze zeebeest. Nu zeilt ook jouw tong naar buiten, plotseling opgetild door een warme, sterke stroming. Tintelingen trekken door je lichaam wanneer jullie tongen langs elkaar heen glijden. De tong is koud van de gekoelde cola die er net nog langs stroomde. Je proeft geen cola, je proeft lichaam.
Een druppel valt op je schouder. Je kijkt omhoog: niets te zien. Het plafond? Collectief zweet van het plafond. Je kunt het net zo goed uitwrijven over je gloeiende huid, want als jij niet zweet, gebruik dan dat van anderen. Je buurvrouw gruwt luidruchtig om het gebaar, dat even goor als slim is. Ze houdt je een vuurtje voor, het kost moeite je sigaret in het vlammetje te krijgen. Je schouders blijven mechanisch bewegen, zoals ze al uren bewegen, ze zijn vastgenaaid aan de muziek.
Sta weer op. Licht als een lege kartonnen doos ben je. Deze track lokt je. Niets willen missen. Niet te doen dit. Wat is dit nummer? Wie kent dit nummer? Het is alweer voorbij, nieuwe beats ondermijnen de vorige. Je wilde erbij zijn, opge¬tild worden, maar steeds is het te laat. Je veegt je haar uit je gezicht, je blijft dansen, je blijft herhalen, je staat paraat. Eens kijk jij het moment vol in het gezicht, pak je het bij de wangen. Met je ogen dicht sta je, je wordt meegetrokken door gouden lichtjes die spiralen trekken in een diepe, donkere tunnel. Met ogen open is de tunnel verdwenen en sta je weer tussen de hete mensen, de dampende lijven. Je voelt hun aanwezigheid achter je, naast je, ze omringen je zonder je aan te raken. Je armen grijpen in de lucht, jij ritmemachine, en hoe lan¬ger je ermee doorgaat, hoe beter het voelt, er komt weer lucht onder je vleugels. De plakkerige lucht. De onbeweeglijke lucht. Herhaal.

Fennesz duikt op, dit keer zonder t-shirt. Even blijf je staan, zijn verschijning verankert je in de ruimte, alsof je tussen twee betekenislagen reist, van de metafoor naar de verschijningen. Zijn bleke, kale borstkas is omkranst met een versleten leren band waaraan een camera is bevestigd. Zijn haar had je thuis in priemende spikes gedraaid met lillende blauwe gel, maar de spikes buigen nu futloos omlaag. Dan sta je weer alleen, nee, niet alleen, want al die lijven. De jongen naast je zoekt oogcontact. Gebrekkig gebit, geschoren hoofd, en blij, zo onschuldig en blij. Je lacht terug, voor je weer oplost in de ritmemachine. De machine die niets produceert, die louter verlangen is. Je duwt een kauwgompje je mond in, voelt het breken van de schil, en de frisheid daaronder, even maar, voor het wordt vermorzeld tussen de kaken die volmaakt ritmisch doorstampen.
Feel the fury! Feel the fury!
Twee kleffe handen op je kleffe schouders.
Zullen we gaan? Ik ben wel klaar, alle rolletjes vol.
Nee, niet gaan! Ik ga zó goed.
De golf komt weer opzetten, het zeebeest beweegt. Je kust Fennesz, hij houdt zijn lippen gespannen en geeft je zijn stoppelige wang, maar dat kan je niets schelen, je pakt met beide handen zijn gezicht, draait hem naar je toe en duwt je tong naar binnen.
Ik wil gaan, Nim.
Hij klinkt geïrriteerd. Je weet wat hij denkt. Altijd weer hetzelfde liedje.
Hij zegt, morgen moet ik weer werken, en jij ook. Ik wil niet dat je alleen naar huis gaat.

Nim trekt haar broekje tussen haar billen vandaan. Het is eerder een onderbroek, een glanzende zwarte, die steeds tussen haar billen kruipt tot het jeukt. Het is raar om al die mensen te zien met hun wijd opengesperde ogen en glimmende lijven, die in het licht van de stroboscoop staccato bewegen op de beukende muziek. Niemand kijkt naar elkaar, ze kijken allemaal naar voren of hebben de ogen dicht. Beangstigend, deze halfdoden, iedereen een eiland. Het aangekondigde vertrek heeft de massa die eerst nog als één groots lichaam voelde opgebroken in stuurloos bewegende ledematen. Nim heeft in deze onwerkelijkheid niets te zoeken.
Ze pakt Fennesz bij de arm en duwt hem voor zich uit. Van achter een speaker vist ze haar leren schoudertas op en volgt hem naar buiten. De koele lucht op de gang doet haar onmiddellijk rillen. Haastig trekt ze een trui uit de tas en graait tussen de haarlak, deodorant, panty’s, cd’s en ander tassediment naar haar trainingsbroek. Kwijt. Fennesz houdt de deur al voor haar open. Even ziet ze niets, het daglicht is verblindend. Ergens in die tas moet haar zonnebril liggen.
Bij de ingang staat nog een korte rij, ze checkt de hoofden, kortgeschoren of piekerig haar, oversized jassen, leren broeken, trainingsbroeken, geen broeken en nu al smoezelig geworden lippenstift. Ze ziet geen bekenden. Een meisje in een marineblauw bomberjack ziet er verdacht fris uit. Die heeft de nacht gewoon in haar mandje doorgebracht, en komt nu met natte schone haren de Walfisch opfrissen. Nim maakt oogcontact met haar als ze langsloopt, zwaait drakerig met haar armen op de diepe bas die uit de muren wasemt. De rij zwijgt, kalm en geconcentreerd en eerbiedig, alsof er in de verte iets belangrijks te zien is, maar de knieën worden net iets te krampachtig stilgehouden.
Fennesz wacht haar op op de hoek van de straat, de capuchon van zijn trui over zijn hoofd getrokken, zijn hoofd nog heen en weer deinend, als de horizontale versie van een knikkend dashboardhondje. Zachtjes pakt hij haar bij de elleboog.
Je hebt geen broek aan.
Correct.
Hij snuift.
Kom, de U8 stopt hier vandaag niet, we moeten doorlopen naar Jannowitzbrücke.
Zijn stem lijkt van ver te komen. Nim draait haar hoofd naar de uitgang van de Walfisch. Ze heeft nu al spijt dat ze toegaf. Ze wil weer naar binnen, terug de baarmoeder van de hel in. De omhelzing van de kerker. Al weet ze dat het beter is om eerder te vertrekken, want ze haat het als het feest stopt. Als de lichten aangaan, als de politie komt, als het stil wordt, als de damp van de spiegel trekt, als de bezem golven maakt in de zee van bekertjes en peuken op de vloer. Het einde: een moment dat iedere keer weer haar hart dreigt te breken. Iedereen moet altijd bij elkaar blijven. Voor eeuwig en altijd.

Persis Bekkering (1987) debuteerde in 2018 met de roman Een heldenleven, die werd genomineerd voor de ANV Debutantenprijs. Ze schrijft essays, columns en literaire kritieken voor onder meer NRC Handelsblad, De Gids en Mister Motley. Haar tweede roman Exces wordt in het voorjaar van 2021 verwacht.

Meer van deze auteur