Lopende zaken 2021

Verhaal / 06.08.21

Momentum flagrat

Flip Filz

De kamer is leeg. De muren zijn wit. Het vermoeden van gips. Dakpannen, die onzichtbaar zijn, steken bloedrood af tegen de gevels. Een laagje stof op de plint. In een van de hoeken ligt een kunstboek opengeslagen met een oude meester.
 Het ruikt naar kaneel. Er worden wentelteefjes gebakken, enkele verdiepingen lager. Geur stijgt meestal op. Alleen roetdeeltjes van dieseldampen slaan neer.
 Buiten zingt een vogel.
 Het moment vindt geen uitgang. Het laat zich niet vergelijken. Weigerachtig. Schuw.
 Zeelucht. Het raam staat open. Het glas is schoon. De sponningen zijn lang niet geverfd. Weekmakers verdwenen. Een oorlog wordt herinnerd, maar welke? Wat daarachter ligt laat zich niet zien.
In een andere hoek een kastdeur op een kier. De planken zijn met geblokt kastpapier bekleed.
 Het is wennen geblazen. Dit geeft niet meer opluchting dan de lengte van de gedachte.
 Wind duwt het raam dicht en het geluid van de vogels verstomt. De planken op de vloer zwijgen unisono. Ze worden gedwongen naar het witte plafond te staren, een vreselijke marteling. Het plafond heeft hoogtevrees en trekt zijn rug op als een bange kat. Een mensenleven verstrijkt.
 De kruk van de deur is van bakeliet. Het vat moeilijk vlam. Gips is radioactief. De harsgeur van de planken blijft gevangen. De muren verliezen geduld.

Wat daarbuiten ligt laat zich niet zien. De huizen met pissebedpoten scharrelen om hun eigen hoek. Ze laten witte plekken achter die snel oxideren. De dakpannen verkruimelen onder de aandacht. Met puin wordt een tankgracht gedempt. Een postbode rent met brandende pijpen door een plantsoen. De brief in zijn tas wacht om gelezen te worden. Het stinkt er naar mandarijn. De brief is geduldig. Het geluid heeft de deur achter zich dichtgegooid. Het raam kijkt uit op naar buiten.

Het moment bijt op zijn eigen tong.

Zodra de aandacht er op viel is de wind gaan liggen. Ook het bakeliet heeft zijn geur prijsgegeven. De postbode is verdwenen, zijn tas ligt tegen een dode boom. De boom doet alsof. Hij heeft humor. Er is ruimte voor de herinnering aan een zweefmolen.

De kamer rilt als een hond bij zwaar verkeer. Het is er geen Japan. Het is er geen pretje. Het is er geen doen en geen laten.
 Buiten de kamer schuift de vader stukken. Een gemis van weinig gewicht. Een mededeling als alle andere. Op een kantoor. Als alle anderen. De trap trekt zijn treden op en is kortademig. Zijn laatste tree een overval. Een mensenhater.
Aan de binnenkant van de deur ontbreekt bij de kruk een rozet. In de verste hoek heeft vocht kringen gemaakt, die in hun vuistje lachen. Is iets op dieet?
 Haast in de kamer met muizenhartslag kaatst tegen de muren. Hoe harder de bal, hoe langer het stuiteren. Het moment houdt zich vergeefs schuil in een opgerolde sok.

Op de onderste plank van de kast is papier losgetrokken. De punaises geroeste pionnen en vol met vergeefse gebeden. Het gescheurde papier is afwezig. Het gaf zich gewonnen. Het kind huilde om een andere reden.

Dezelfde regen die nooit eerder viel, valt. De regen verlangt naar de aarde. De zwaartekracht gromt. In de goot onder het raam groeit mos. Mos is de hoop, het is met weinig tevreden.
 Nu wil de kamer zelf janken, het huis houdt hem in bedwang. Als hij uitademt wordt hij teruggeperst in zijn korset. Aan het plafond hangt een witte bol van glas. Heet als de zon. Daar vliegen de dode vliegen in, om te vergaderen over waar de tijd bleef. Zo kan het niet doorgaan, maar toch groeit het kind.

Het zwarte bakeliet is grijs geworden en poreus. Het heeft zijn eigenschap verloren. Het wordt verbannen en afgevoerd. Het kijkt niet terug. Het is zielloos en onvindbaar.

In de deurpost zijn streepjes gekerfd die het mes nog steeds voelen. Als de post ooit zal buigen dan breekt hij daar. Het is voorstelbaar. Ook dat de posten ooit verbrand zullen worden in een ton waar Caltex op staat. Als het kind groot is. Het verleden heeft dan zijn intrede gedaan. Nu hapt de kamer nog naar adem. De dakgoot een vadermoordenaar. De wind zoekt de kieren bij het raam. Het is de hand van een drenkeling. Het hele huis beweegt zich tegen de wind in. Het lijkt wel in ijl aflopend tij.

Op een van de muren staat een Latijnse spreuk en is een spuitende lul getekend. De klodders zoeken vergeefs naar een origineel. Het Latijn is een vochtverdrijver, beter dan rijst.

De woorden op het scherp in vieren gevouwen papier in de envelop zijn op dun papier geschreven. Ze liggen als biggetjes tegen elkaar en weten niet beter. Weten niet dat ze een liefdesverklaring zijn. Onder het raam loopt een man voorbij om daarna vergeten te worden. Later trouwt hij met een pianiste en wordt piloot. Dit is echt gebeurd.

Op de kaft van het boek zit kauwgom geplakt, die het koud heeft. De bladzijden zijn moe van het kromliggen. De vrouw is bloot en een gravure. Ze is zoals ze moet zijn te dik. Zoals ze is afgebeeld is lijkt ze geschoren en stom. Ze moest op tijd thuis zijn maar vergat de tijd. Met droge ogen blijft ze maar kijken. De planken treiteren haar met mes en groef. Ze geeft niks toe. Vraagt zich af of het pijn doet als je wordt verbrand.

Het kind ligt ergens anders tussen oude kranten. Dat is het mooiste.

In de tuin reikt een jasmijn naar de dakgoot onder het raam. Hij waarschuwt tegen ouderdom en eczeem. Hij was graag expert geweest. Voor hem gaat de zon snel onder.

In het stopcontact zit een dubbelstekker. Als een kolibrie mag niemand zeggen, of als Hansaplast, maar hij staat klaar. Het stopcontact zelf is wit uitgevoerd, en ingebouwd in de muur als een kiezelsteen in een voetzool. Scheef van nonchalance. Er schiet hem een droogkap te binnen.

De vader is binnen geweest. Het ribfluweel van zijn broek heeft aan de rook gevijld. Terneergeslagen.

De punaises zijn gewend aan hun angst, hun piepende gebeden reiken niet ver. Ze verlangen naar het zachtboard dat ze is voorgespiegeld.

Met tegenzin naar het behang. Het kind voelt rauhfaserreliëf en de vriendschap tussen de banen. Hij kent zichzelf een eigenschap toe. En vraagt zich af of ooit iets zal veranderen. Het moment vergroeit met zijn vel als een doorgeprikte blaar.

De radiator is een vreemde die zich nooit laat kennen. Een geduchte tegenstander, een rechter. Hij dreigt met gietijzer. Dat is een leugen. Tussen de radiator en de muur ligt een spiraal uit papier geknipt. Een god door tikken verlamd.

Met moeite naar de brief, met trillende vingers. Was dat toen, nu? De geur van mandarijn. Leer. De woorden zijn in verdroogde insecten veranderd. Niet verpopt. De inkt is schor en over de postzegel is nagedacht. De postbode is een zwart-wit tv in gerend. Wind strijkt over het gras, is de hoop.

Op een zeker moment zal het raam zich openen of sluiten. De lucht vol met niet gegeven bevelen. Het bakeliet mag vergrijzen. De droogkap wordt verkocht. De vogels mogen opvliegen en verdwijnen naar een elders. Wat zich vergat te melden, de porno op ruw papier onder de planken, het theelepeltje onderin de kast, heeft zijn beurt voorbij laten gaan. De dikke vrouw met de vagina van een paar lijntjes kan zich niet omslaan naar het paard. Elders is een bijna vergeten vermoeden. De kamer houdt stand. De haast laat zich tot op het laatst niet kennen. De postzegel vermeerdert zijn waarde. Het kind weet niet waarom het huilt. De vader komt met een tas, ook vol met papier maar ook is niet waar. De stukken… ach. De gedachte aan een windhondenrace met alleen maar winnaars op de meet. De snuiten vol schuim.

Vroeger hing boven de wastafel een spiegel, getuigen de haakjes. Het weer in het zilver, donkere wolken die zich nooit ontlaadden. De zon schaaft zich door de kamer. Ontvelt. Het moment trekt en duwt. De kamer brandt van lethargie.

Het moment kan zichzelf niet verleggen.

Nu is het raam vastgelopen in zijn scharnieren. De koppen van de schroeven zijn door doden in overall dichtgeverfd. Stof ligt op de plint als paneermeel. Het vermoeden van gips verschaald. Het kind kijkt naar de hemel. Dorstig. Geen beweging.

Flip Filz, toneelspeler, docent improvisatie HKU, electrisch lasser, manusje van alles of niks. Schrijft voor theater (o.a. Nationaal Toneel/Bellevue), poëzie, (o.a. Liegend Konijn), korte verhalen (Extaze). In 2021 afgestudeerd aan Schrijversvakschool Amsterdam. Kopschuw. 
Zo heette de bundel. 

Meer van deze auteur