Lieve Niña

Ik heb afgelopen week een gesprek gehad op het podium van een bioscoopzaal, met Steffani Jemison, een beeldend kunstenaar uit New York. Vorig jaar heeft ze een prachtig boek geschreven, A rock a river a street, dat die avond in Nederland werd gelanceerd. Er stonden gemakkelijke stoelen voor ons klaar, en een bijzettafeltje met glazen water, als in het decor van een woonkamer waarin het gesprek moest gaan plaatsvinden. Er zat een moderator bij, ik denk voor het geval ik niet genoeg vragen zou stellen, of niet de juiste. 

Ik had veel vragen aan Jemison, over haar boek waarin de ik-figuur als kind ophoudt met praten. Ze is bang dat de woorden die haar niet verlaten beginnen te rotten: I let the words stack up but after a while it started to feel less like a pile of gold I was sitting on that I could harvest any time, and more like a pile of dirty laundry rotting and getting stale the longer it lay in my insides without getting air or being refreshed. I started worrying that my mound of words would turn into literal trash. […] I knew that words in the body are a real physical thing, made of breath and maybe blood and steam and carbon monoxide and whatever other poisons I exhale. That holding onto the words might be like holding onto a hurt, and I could find myself in real jeopardy, like widowers who die of a broken heart.

Nergens wordt het expliciet gemaakt, maar je ervaart als lezer via haar pijn dat een lichaam opslaat wat eerdere generaties hebben meegemaakt. Dat het geen keuze is van een kind dat opvalt in een klas vol witte kinderen om - stug zwijgend - te willen verdwijnen. De naamloze ik-figuur rent en rent tot ze niet meer kan, en haar schenen splijten. Dan begint een proces van kijken naar waar ze altijd voor is weggevlucht. 

Jemison liet haar film Similitude zien, waarin een acteur bewegingen van mensen in het park kopieert. Vlak naast een man die een plank vormt met zijn lichaam, doet hij hetzelfde. Als een oude man gaat touwtjespringen, neemt hij een denkbeeldig touw in zijn handen en begint ook te springen. Zelden heb ik mensen in een film als zo intens eenzaam ervaren. 

We zijn in onszelf opgesloten. Zoeken verwantschap. Doen anderen na. Weten niet wie we zijn. Bestaat individualiteit wel? Wat denk jij?

Een gesprek voeren terwijl anderen toekijken is een vreemd theaterstuk. Wie deden we na? Of waren we onszelf? ­Zoals het een goede verhalenverteller betaamt, antwoordde ­Jemison wel én niet op mijn vragen. Er ontstonden mooie nieuwe verhalen, die ik niet goed kan navertellen.

In de verduisterde bioscoopzaal dwaalde een mot, die af en toe het licht ving dat op het podium was gericht. Ik had het idee dat die eenzame mot mij met zijn slingerende bewegingen iets probeerde te vertellen, maar ik weet niet wat.

Liefs, 
Maria

Lieve Maria,

Wat een mooi en juist beeld: onuitgesproken taal die zich als een berg rottend vuil opslaat in het lichaam. Niet-gecommuniceerde taal is inderdaad iets vreselijks. Ik moet denken aan alle keren dat ik niet zei wat ik had moeten zeggen, of pas wist wat ik had willen zeggen toen het al te laat was. Stilte kan een gevolg zijn van angst: spreken lijkt enger dan niet spreken, vooral als het kwesties van uitspreken betreft, maar het is de rottende taal in je binnenste die uiteindelijk een veel groter gevaar vormt voor de gezondheid. Men heeft het vaak over het overschot dat via de taal de wereld in wordt geslingerd, het geroep en geschreeuw en gescheld en alle gratuite meningen (et cetera), maar ik denk dat dit alles eerder een symptoom is van de stilte die zich in ieders binnenste ophoopt en een uitweg zoekt, zoals een auto in de fik steken een stilte is die een uitweg zoekt. 

Ik ben bezig een boek af te maken, en ook al liggen er na de laatste loodjes toch altijd weer nieuwe loodjes: het ding is bijna af. Ik moet je bekennen dat ik wel gek lijk. Ik heb mezelf als het ware doorzichtig gemaakt, ben een soort leegte geworden waar alleen maar geschrijf doorheen gaat. Zo gaat het altijd, en wat er ook altijd gebeurt is dat ik onophoudelijk en dwangmatig tegen mezelf begin te praten. Met praten bedoel ik echt praten: bij mijn ik voegt zich een tweede ik, die de vermoeiende en schijnbaar onnodig infantiliserende taak op zich neemt om dat eerste ik tot in het kleinste detail te vertellen wat het moet doen. ‘Je moet nu even een slokje water nemen,’ zeg ik dan (nog net niet hardop), en: ‘Loop, loop, loop, zet je ene voet voor de andere,’ en: ‘We gaan nu eerst even koffie zetten.’ Vaak voeg ik dan ook nog mijn eigen naam toe aan het einde van zulke zinnen. Zou het zo zijn dat mijn schrijvende ik, die ik daarnet een soort leegte noemde, niet meer in staat is op de meest basale manier voor zichzelf te zorgen? Is dit het soort waanzin waarin je verzandt wanneer je geest al te zeer een gesloten circuit wordt? Zoekt hij simpelweg een uitweg, een gesprekspartner? (Van een gesprek zou je toch meer verwachten!) Parodieer ik mezelf, zoals die neptouwtjespringer zichzelf en die oude man op de hak neemt? Neemt hij zichzelf en die oude man op de hak?  

Je vraagt je af of individualiteit bestaat, en ik moet denken aan de opening van, nota bene, jouw vorig jaar verschenen dichtbundel Diamant zonder r, waarin drie innerlijke stemmen — de fontein de föhn de schreeuw — de afgrond ‘tussen het zelf en het ik’ verwoorden. De fontein is ‘gevuld met geduld’, de föhn ‘misschien een spiegel,’ de schreeuw oefent ‘rauwheid’. En dan is er nog een vierde naamloze ‘{ }’, een spook en een stilte en een afwezigheid midden in al dat spreken. 

‘Ik laat me weerhouden door stemmen/ die in mij strijden zelfs als ze zwijgen’, schrijf je, schrijft de föhn. ‘Tussen het zijgen en deinen/ kunnen wij wel bestaan’, zegt de fontein. ‘jamaarjamaarjammer!’, roept de schreeuw. 

Soms voelt individualiteit, als ze bestaat, inderdaad zo. En dan loopt er iemand je kamer binnen en die vraagt iets, en je antwoordt alsof je gewoon uit één stuk bestaat, alsof je snapt dat er iets moet met een autostoeltje en hoe dat op te halen in te laden en hoe het kind, en de sleutels, en dat het allemaal even door de brievenbus moet.

Liefs, 

Niña

Maria Barnas (1973) is dichter en beeldend kunstenaar. Haar meest recente dichtbundel is Diamant zonder r.

Meer van deze auteur

Niña Weijers (1987) schreef de romans De consequenties (2014) en Kamers antikamers (2019). In 2022 bundelde ze haar columns en essays in Zelf doen. In het najaar van 2023 verscheen Cassandra, haar eerste non-fictieboek.



Meer van deze auteur