‘Academisch kolonialisme’, dát was de term die ik zocht om mijn frustraties een naam te geven als het om fondswerving gaat. Bij de oratie van professor Guno Jones van de Anton de Kom-leerstoel aan de VU Amsterdam vielen de woorden. In zijn toespraak gaf hij een diepgaande analyse van de manieren waarop het slavernijverleden nog steeds doorwerkt in ons handelen en in onze omgangsvormen. Het is steeds een strijd die ik met mezelf en instituten voer waarmee ik al dan niet in zee ga om het bestaan van de Schrijversvakschool te garanderen. Laat mij direct aangeven dat de Schrijversvakschool met fondsen van de Nederlandse overheid is opgericht (2008) en gedurende vier jaar werd gefinancierd. De toenmalige regering onder leiding van wijlen Desi Bouterse raakte in conflict met de Nederlandse overheid. Daarna werden alle geldkranen dichtgedraaid.
Fondswerving om je projecten optimaal uit te voeren is de grootste uitdaging die culturele organisaties hebben in Suriname. De culturele sector heeft geen prioriteit, wat goed te begrijpen is gezien de economische malaise. Het bedrijfsleven in Suriname doneert veelal, maar kan natuurlijk niet de hele sector financieren. Donaties zijn vooral bestemd voor kleinschalige sociaal-maatschappelijke projecten. Menig culturele organisatie moet het hebben van fondsen uit Nederland, Vlaanderen, Amerika, en incidenteel van andere overheden in landen van waaruit de diaspora zich heeft voltrokken (Indonesië en India). Fondsen uit de twee laatstgenoemde landen zijn vaak ook etnisch gebonden, wat betekent dat organisaties waarin een grote groep Javanen of Hindoestanen vertegenwoordigd zijn, eerder aan bod komen voor financiering dan andere.

Ik merk dat ik argwanend ben wanneer ik benaderd word om mee te doen aan projecten die hun basis vinden in Nederland of Vlaanderen. Woorden als ‘gelijkwaardigheid’, (tegenwoordig) ‘inclusie’, ‘partnerschap’ en dergelijke worden genoemd, en uiteindelijk zwicht je voor die fondsen uit zelfbehoud. Dan zijn we verwoed aan het nadenken, begrotingen schrijven en kijken of we passen in het beleid van het fonds. Wanneer er uiteindelijk goedkeuring is, komt het vaak voor dat ik mijn gevoelens van zelfstandigheid opzij heb geschoven wanneer ik het contract teken en de voorwaarden doorneem.

Hoe wil je dan de Surinaamse gemeenschap mee helpen ontwikkelen, naar een hoger niveau tillen? Dat gebeurt ook, Suriname wórdt op de kaart gezet met literaire projecten, maar wie betaalt, bepaalt. En ik probeer toch met mijn kritische houding de authenticiteit van de organisatie en Suriname enigszins te bewaken. Het is een dubbel, ongemakkelijk gevoel.
Mijn kritische houding heeft mij in mijn twintigjarige carrière zeker niet geliefd gemaakt. Daar ben ik mij sterk bewust van. Twee jaar terug werd ik benaderd door een Vlaamse literaire organisatie met de opmerking dat er vanuit Suriname weinig of nooit aanvragen zijn. Ik luisterde en keek naar het format. Ik vroeg fondsen aan om een casestudy te doen naar de veelvormige sociale interactie tussen Suriname en Vlaanderen in drie generaties. De casestudy gold als voorloper van een essaybundel die ik zou gaan schrijven. De casestudy werd goedgekeurd, de interviews die ik ervoor zou houden, zou ik gelijktijdig publiceren als podcast – twee vliegen in één klap, dacht ik toen, aangezien de Surinaamse lezer steeds minder leest… Er is namelijk amper geschreven over de relatie tussen Suriname en Vlaanderen. Zelf vond ik het een aardig idee en de informanten die ik had benaderd eveneens. Toen ik vragen kreeg – Wat is de literaire waarde van het project? Vindt er uitwisseling plaats? –, raakte ik geïrriteerd. Hoe bedoel je: ‘Wat is de literaire waarde van het project?’ ‘Uitwisseling’ had meer de betekenis van ‘is er iemand van ons bij het project betrokken?’ Ik kreeg een mailadres van een mij onbekende Surinaamse Vlaming met wie ik m’n projectje zou moeten uitvoeren. Ik weigerde samen te werken met een coauteur. Ik zocht contact met die persoon, maar tot op de dag van vandaag heb ik geen reactie ontvangen. Want dat was een voorwaarde van de fondsverstrekker; er móét een partner van Vlaanderen ‘meehelpen’, mee verdienen, want je kunt het niet zelf… Zo werkt(e) ‘ontwikkelingshulp’, zo werkt(e) ‘twinning’, zo werkt ‘partnerschap’, zo werkt ‘inclusie’, en zo werkt de ‘komma’… Gelijkwaardigheid in betaling? Dat laten we in het midden. Er is sinds de huidige regering (Santokhi) gelukkig weer leven in de brouwerij. Zo is John Leerdam kwartier­maker en vertegenwoordigt hij Suriname in het Nationaal Slavernijmuseum dat eraan komt in Nederland. Ik vroeg hem tijdens een lezing in Paramaribo wie de échte Surinaamse partner (vanuit Suriname) was. Hij was het zelf, hij had z’n jeugd in Suriname doorgebracht, zei hij…

Het zelfvertrouwen van de Surinamer is in die vijftig jaren onafhankelijkheid nog niet voldoende gegroeid. Wíj weten wat het best werkt, hóé het best om te gaan met onze programma’s. De oorzaak hiervan weet iedereen: ons koloniaal verleden en de doorwerking van dat verleden. De subtiele superioriteit en bureaucratie van de Nederlandse en Vlaamse fonds­verstrekker duikt steeds op. Een ander voorbeeld. Begin 2024 werd ik gevraagd door de Taalunie om zitting te nemen als redactielid voor een boekensite. Vond ik goed: Surinaamse auteurs die in Suriname wonen en werken zichtbaar maken in het Nederlands taalgebied, vooral voor jongeren. Geen enkele Surinamer deelde mee in de besluitvorming. Ik had ja gezegd, braaf mijn werk gedaan, maar halverwege de uitvoer bleken visies te botsen en bedankte ik.
Wat ook opvalt is dat als er een Surinaamse partner aanwezig is, die altijd wel een Surinaamse Nederlander is, of een Nederlander die in Suriname woont en werkt. Die heeft natuurlijk een totaal ander perspectief.
Waar komt die achterdocht van de fondsverstrekker vandaan? Ik weet dat Suriname een klein ‘taalgebied’ is in vergelijking met Nederland en Vlaanderen. Dit maakt dat je op voorhand een achterstandspositie hebt en niet zoveel in te brengen hebt. Wij die hier wonen, werken, dé bron zijn, hebben nauwelijks of helemaal geen inbreng in aanpak en besluitvorming. Er zijn genoeg collega’s van andere culturele instellingen in Suriname die daarmee worstelen in hun beleid. De faciliteiten, middelen, ideale omstandigheden zijn er niet, waardoor we eerder geneigd zijn ja te zeggen op alles wat ons wordt gevraagd of voorgeschoteld. Met halsstarrig je ‘zelfstandigheid’ koesteren schiet je niets op. Ik moet bekennen dat ik bij de Amerikanen wat fondsen betreft vaker een potje heb kunnen breken. Hun voorwaarde was vooral dat je géén Amerikaanse ingezetene mag laten participeren in de projecten, je krijgt alle ruimte zelf je aanpak te bepalen. Het enige wat ze vragen is een goede rapportage en dat er resultaten zijn.

‘We zijn professionele bedelaars geworden, Ruth!’ hoorde ik van een collega. Ik haalde mijn schouders op. Het geld stroomt er in elk geval niet van over bij de Schrijversvakschool. Ach, de olievondsten en professor Jones geven nog wat hoop… ¶

Ruth San A Jong is schrijfster en directeur van de Schrijversvakschool in Suriname en geeft sinds 2008 lessen in creatief en literair schrijven.

Meer van deze auteur