Redactioneel
De tijd loopt uit de pas maar dit is de situatie, lieve oma.
Julie zit in haar kleine studentenkamer. Voor haar brieven gebruikt ze luchtpostpapier. Het weegt niets. Zacht laat ze de vulpen over het blauw glijden. Drukt ze hard, dan vlekt het. Ze is een liefhebber van het trage. Ze mocht een gloednieuwe Hasselblad lenen van Sousterre maar ze weigerde en vroeg om een Franse Kodak Retinette.
Op het inschrijfformulier staat er onder ‘Opmerkingen’:
Wees voorzichtig, Julie. Na afloop moet je de camera meteen naar de werkplaatsassistenten brengen, dan kunnen ze het materiaal controleren op beschadigingen. Maar natuurlijk wens ik je veel succes toe met het fotograferen van de onzichtbare rivier.
Stefan Sousterre,
docent Storytelling in Photography
Alsof ze alles kapotmaakt. Want dat doet de jeugd altijd? Onzin. Destructie kun je gerust aan de oudere generatie overlaten. De camera is gemaakt in 1954, het geboortejaar van oma. Toeval, geen toeval, soms weet ze niet waarom ze voor oude dingen kiest.
Ze is graag alleen. Op de binnenplaats beneden hoort ze iemand lege flessen in de container gooien, in de zomer is er geen conciërge en stinkt het naar drank en rottende etensresten.
De situatie:
Een groep wandelaars en hun gids, in Parc Kellermann, wachtend op de laatste deelnemer. Men is op zoek naar sporen van de Bièvre.
Ze houdt het exposé expres kort, dat moet van Sousterre, drie zinnen maximaal. En misschien is het beter om van ‘de laatste deelnemer’ een vrouw te maken, zoals Sousterre had voorgesteld. Of een kind? Dat laatste is haar idee, niet dat van Sousterre. Misschien een verdwaald meisje, ze komt aangelopen en wordt spontaan in de groep opgenomen? Nee, veel te sentimenteel.
Haar oma schrijft meteen terug. Omdat ze dicht bij elkaar wonen, Julie in Montrouge, zij in Gentilly, is er soms sprake van een directe circulatie. Mocht je de ochtendpost direct beantwoorden, voor de middag naar het juiste postkantoor rennen, dan krijg je — met een snelle beantwoorder/ontvanger — dezelfde avond iets terug.
Het gebruik van het speciale papier is een attent gebaar — de vulpen ook, maar ze drukt te hard, rond ‘sporen’ danst een krans van inktvlekjes.
Lieve Julie,
Ik herinner me het park uit de tijd dat ik nog in Parijs woonde. De verhalen over de rivier. Haar bron is in Guyancourt, net buiten Versailles. Daar begint ze officieel te stromen. In het park is er een fontein aan haar gewijd, het water wordt uit de grond opgepompt en in de lucht gespoten. Jouw generatie noemt het verspilling.
Liefs, en let op ronde koperplaatjes als je zoekt naar de sporen van de Bièvre,
Je grootmoeder
Julie studeert aan een prestigieuze fotoacademie, zingt het in de familie rond, maar niemand weet hoe de academie heet, en waar deze ligt. Dat Julie haar oma overdag opbelt, is een beetje vreemd. Is er dan geen school? Julie stuurt brieven en oude ansichtkaarten, nostalgische beelden van een Parijs dat moet voldoen aan de overspannen verwachtingen.
Waar blijven Julies eigen foto’s? Of is haar kleinkind bang voor de vruchten van haar verbeelding? Zou ze onwillekeurig dingen opmerken die niemand eerder zag? Of gaat het een stapje verder en vangt ze op wat er niet meer is of mag zijn?
Zelf woont ze niet meer in het hart van de stad. Er kwam een woning vrij in een project voor ouderen in Gentilly. Daar is ze gebleven. Ze is blij dat Julie interesse toont in de Bièvre. Ze weet niet goed waarom. Over de mogelijke terugkeer van de verborgen rivier gaan wilde verhalen die werkelijkheid lijken te willen worden. Ze vindt het een mooi streven maar ze is ook bang voor de toekomst. Wat je onder de grond stopt, kun je niet opgraven of blootleggen zonder dat iets anders in beweging komt.
Spoken? Maar ze schrijft:
Lieve Julie,
Ik ben benieuwd naar je project. Ik zou graag met je meelopen maar mijn benen willen niet. Ook mijn armen doen moeilijk. Een kind dat verdwaald is, en door een groep wordt opgeslokt, dat klinkt als een dramatische situatie. Gevaarlijk. Ik weet niet goed hoe ik het moet zeggen. Maar het wordt vast heel erg mooi.
Liefs,
Je grootmoeder
In haar fotografisch essay wil Julie de geest van de oude rivier zichtbaar maken. Ze leest het briefje van oma rustig nog een keer, ze begrijpt de vragen, ze is blij met de kritische noten. Toen oma jong was, wilde ze geschiedenis studeren maar dat mocht niet van haar vader, zo gaat het verhaal dat Julies moeder verteld heeft om haar, de talentvolle Julie, haar lieve, briljante Julie, te stimuleren om aan een serieuze studie te beginnen. En het vol te houden! De fotografie is een fijne hobby, mais oui, maar wie wil in een snelle, digitale informatiemaatschappij nog goed geld neertellen voor een fotografe? Ja, jij, Julie, die alleen maar analoog wil werken en vindt dat ze alle tijd van de wereld mag nemen. Dagen, nachten in de doka, haar bleke gezicht sprak boekdelen, vond haar moeder. Krijg je genoeg zon? Misschien kun je oma eens opzoeken?
Julie draagt de volle vuilniszak naar buiten en komt de conciërge tegen, een jonge Afrikaanse vrouw die elke dag uit Clichy-sous-Bois naar Julies studentenhuis in Montrouge moet reizen voor dit werk. Haar dag begint vroeg. Oui, alles is goed met haar, en met u? Achter de conciërge probeert een kindje zich te verstoppen. Coucou, petite! Is dat uw dochter?
Ga je met professionele modellen werken? had Sousterre gevraagd. Zijn toon riep weerstand op. Ze bleef diplomatiek. Non monsieur, was haar antwoord geweest. Ik kom mijn mensen tegen, in het café of op straat. Ik geloof in het spontane. Soms vraag ik of ze willen helpen het statief op te stellen.
Julie hoopt op een ontmoeting met deze ideale passant in de gebieden waar vroeger de oude rivier stroomde, en waar ze onzichtbaar ondergronds een ander leven leidt. Misschien is er toevallig een kind in de buurt, het zou een mooie verbinding kunnen zijn tussen heden en verleden, omdat de Bièvre in de Jardin des Plantes tussen twee gebouwen stroomde, een privéschool en een kas in de botanische tuin waar men exoten kweekte.
Ze denkt aan het dochtertje van de conciërge, was ze verlegen of wilde ze haar echt niet zien?
Coucou!
Een kindje uit de tijd van de levende Bièvre, de gestorven rivier, eeuwige, vloeibare energiebanen onder de grond.
Coucou!
Was ze bang voor haar?
En wat is er met het spookkindje?
Ze draagt een nachthemd.
Blote voeten.
Is ze weggelopen of ontsnapt? Ze heeft lang haar, golvend, een zacht gezichtje, ze kijkt droevig. Julie denkt aan het kindje van de conciërge, zou ze altijd met haar moeder moeten meegaan op een lange werkdag, hoe oud was ze, zo klein was ze toch niet? Waarom ging ze niet naar school?
Aarzelend motiveren, Sousterre begon een keer in zijn les over de onderdrukte emoties van de fotograaf en de mogelijke mentale glans op het gemaakte werk, maar niemand in de werkgroep reageerde, ook Julie voelde zich ongemakkelijk worden.
Maar nu begrijpt ze wat hij zei, al is het meer een geloven achteraf dan een rationele aanname, ze wil hem van harte verstaan, maar haar principes niet vergeten — hier, daar, nu, toen, alles stroomt, het kindje van de conciërge, de geschiedenis van de rivier, haar oma toen ze klein was, er mag zoveel niet meer aan de oppervlakte komen in deze stad — Paris! Paris! — vol oude energie en ingekaderd leven, ze ziet het beeld steeds meer voor zich opdoemen, de beweeglijke strengen, maar het verandert, het meandert, het danst haar werkelijk voor ogen, de haren worden donkere draden, kronkelende lijnen, sombere waterstromen.
Ze schudt haar hoofd, ze wacht. Misschien is het mooi om een dichtregel direct op de afdrukken te schrijven. Een terloopse tekst. Of iets diepzinnigs? Alsof het kind iets hoorde toen het buiten liep, opeens vooroverboog, het oor te luisteren legde op de koude aarde.
Water, diep water, aardlaag trilt op aardlaag, vruchtbare klei.
Julies pen vlekt. Ze streept de regel door. Boos frommelt ze het lichte papier in elkaar tot een blauwe prop.
Ze las een keer over de koperen schijven, ze liggen verspreid op de bedding van de onzichtbare, ondergrondse rivier, op elke schijf geëtst de woorden: ANCIEN LIT DE LA BIÈVRE, BRAS VIF, oud rivierbed van de Bièvre, actieve arm. Soms een ANCIEN LIT DE LA BIÈVRE, BRAS MORT. Dat klinkt akelig, dood, maar het is anders, het is passief, een dorre waterloop die tijdelijk droog ligt. Onder de aarde. Een mooie wandeling, ze wil die lopen met haar geliefde oma maar ze beseft dat lopen voor haar meer een nare herinnering is dan een werkelijk deel van haar leven, het zou een hopeloos gestrompel worden, en dat wil ze haar besparen, de pijn, de gêne om de pijn, het gebrek aan levenskracht, de confrontatie met wat voorgoed verdwijnt.
In het park is het druk. Julie heeft haar lichtste statief meegenomen, het past precies in haar rugzak. Camouflage is het niet, maar door het concrete fotograferen te vertragen, te stoppen bij een plek, stil te staan, rugzak laten zakken, langzaam, rugzak op de grond neervlijen, traag met beide handen de tas openen, het statief er voorzichtig uit trekken — alsof het breekbaar is, terwijl ze bloedig gespaard heeft voor de onverslijtbare Manfrotto, het enige instrument dat ze niet hoeft te huren van school —, is er kans op een toeschouwer die ook tijd heeft, net als zij, echte tijd, de ware tijd, of, simpelweg, meer tijd dan een verloren moment.
Door zich in slow motion te presenteren hoopt Julie dat ze iemand vindt die onwillekeurig mee wil gaan in het dralen. Een persoon die bereid is, onbewust wellicht, om de overgang te maken van een tijdelijke passant naar een blijvende helper. Dat mogen er gerust meer zijn.
Her en der ziet ze bescheiden groepjes bezoekers, sommige staan stil onder de bomen als bevroren, jonge stellen zitten op bankjes in een omhelzing, een foodtruck rijdt door de hoofdingang naar het open terrein ernaast, het is een doordeweekse dag, in het weekend zou het anders zijn, families die van ver komen, waar wonen nog betaalbaar is, toeristen, maar geen drommen. Wie nu in de Jardin rondloopt, zou toch op zoek moeten zijn naar de sporen van verdwenen waterstromen?
Maar niemand is ermee bezig.
Pauvre Bièvre.
Eerst maar eens een hoger punt bereiken, besluit ze. Voor het overzicht. Daarna volgt de rest vanzelf. Ze wandelt over een zandpad dat rechtdoor lijkt te gaan maar ongemerkt flauw afbuigt en dan steeds scherper afsteekt. Ze verstapt zich. De draagbanden van de rugzak lijken losser in hun gespen. Ze stopt om ze strakker aan te trekken.
De wind steekt op. Waar is iedereen?
Julie veegt een traan van haar wang, haar armen zijn absurd zwaar, en ook haar benen krijgt ze met moeite van de grond, ze denkt aan haar grootmoeder, aan haar levenloze ledematen, dode armen, stramme benen.
Mensen, dieren, bomen, rivieren, alles sterft, maar bezielde aandacht, een versluierd oog achter een lens, is hoop.
Waarom fotograferen jullie? vroeg Sousterre. Hij stond meestal met zijn rug naar zijn studenten als hij naar eigen zeggen domme vragen stelde — les questions évidentes et stupides —, dat waren zijn eigen woorden, maar om achter de motivatie van jonge mensen te komen had hij ze soms nodig, al geneerde hij zich er later voor. En altijd was het Julie die het aandurfde om toe te geven dat het voor haar niet helder was, ik fotografeer om bij te dragen aan de weemoed van het verlorene, monsieur, het is niet goed uit te leggen. ¶
Essay
Vijf foto’s
Poëzie
Holtes
Essay
Terra Nova
Poëzie
Ruimte voor binnenkomers & Voordat het iets werd
Poëzie
kleingelovig gebed voor de palmgracht
Verhaal
Een walvissenlijf op de kade van de Seine
Essay
Het meisje, het huis en de stad
Verhaal
De blocnote van Yusuf Ramazan
Essay
Een zinkende stad — water
Poëzie
Onderstroom
Essay
Lemma’s
Beeld
Le Jardin du Luxembourg – Séeberger
Polarisatie, oorlog en samenleven
Qantar, of de binnenkant van mijn jas
Essay
Theodor Herzls theater van de werkelijkheid
Verhaal
Een apocalyps in het klein
Poëzie
Andere kamers
Surinaamse dagen
De bureaucratie van de fondsverstrekker
Verhaal