Charlotte de Bourbon eet haringen van Pronk

De geuren stapelen wij op tot ze tussen de dijen geuren

De vissen verzamelen zich bij razende vliegen en vinnige resten
zij spatelen overdag de modder over hun nautische koppen.

Met wantrouwende blik zet vader Pronk de vaten met pekel en vinnen
en staarten naar achter en wacht tot het stil is, want stort is verboden.

Dan kantelt hij kuilend de vaten, laat resten tussen de struiken zakken.
En mompelt verlegen, haast huilend tot de graatmagere vissen:

‘Jullie koppen je hom uit de pekel en juichen en springen naar vrijheid.
Kantel voort zwiep je zoute lijf om je rug te behouden, maak deel uit

van zuigende vruchtbare scholen zoek tijdens dijengeurende
nachten het zeewater op. Zie de malse meiden, vermenigvuldigt u.’



Charlottes nachtmerrie over het beeld van Juliana van Stolberg

Vorstin, heulend met haar vijf levensgrote zonen, als vorstin

pikkelt ze in paradepas de laan in en uit geen geluid temperatuur
bijna nul haar stap van steen en Duitse mortel voorspelt gevaar.

Ze loopt en dreunt en as waait alvast over de wijk van haar zonen
niets bewoog geen kaart geen zwaard geen moederziel geen oog.

Achter een raam scheert zich een man, hij ziet verpletterd
de stampende reuzin. Zij slaat de muren weg, het scheermes

uit zijn hand, de volgende dag druipt nog de zeep
van zijn versteende wangen. De as blijft eeuwen hangen.



Charlotte hoort als abdis van de Beeldenstorm

IJzer van de steiger dat brandend smelt krijsend ijzer

zich buigt naar elkaar zich deemoedig aan de voeten vlijt zich schuurt
maar bij de laatste stang als angstige zang in elkaar zakt onontwarbaar.

Naakt verbogen in een kluwen nagloeit en smelt voor het beeld.
De treurende Maria die deze gift van ijzer, haar dode zoon die nauwelijks

blijft hangen, deze hand die vraagt waarom dat nodig was zoveel schroot
zo’n hete brand, deze zoon die van haar schoot af glijdt. Zie haar wijzen:

een extreem hete ster met onvoorstelbaar sterke velden
van magnetisme in de glorie van die hitte tussen het vallend ijzer.

Tomas Lieske (1943) schrijft gedichten en romans. Zijn laatste roman is Niets dat hier hemelt. Brandende kevers is een selectie uit zijn gedichten.

Meer van deze auteur