Het herleiden van de complexe werkelijkheid tot essentiële elementen, oftewel het reductionisme, heeft ons als grondslag van de wetenschap veel opgeleverd, maar ons ook opgezadeld met een beperkte, instrumentele verhouding tot de wereld. De schadelijkheid daarvan laat zich onder andere aflezen aan de dramatische aantasting van onze natuurlijke omgeving. In een reeks van drie essays worden er alternatieven voorgesteld. Dit essay van Roland Kupers is het tweede in de reeks.

Moriz Oberberger

Stephen Wolfram komt niet bescheiden over. Tijdens een virtueel debat aan de UvA in 2020 spreekt hij op gedragen toon, lichtvoetig improviserend, goochelend met wild abstracte ideeën, met de verwondering van de echte onderzoeker. Zijn doel is het summum van ambitie: the Theory of Everything, de verklaring van alles, de heilige graal van de wetenschap, het goud der alchemisten. Zijn roem als wetenschapper en mathematische ondernemer gaat hem vooruit, en zijn verhaal intrigeert. Het intrigeert omdat het een exponent is van een onderhuidse revolutie die zich sinds enkele decennia in de wetenschap aan het voltrekken is, en die erop gericht is om de wereld in haar gehele complexiteit te bevatten. 

In hun meesterlijke boek met de eveneens onbescheiden titel The Dawn of Everything, a New History of Humanity, herschrijven David Graeber en David Wengrow de geschiedenis van de mensheid. Ze voeren een duizelingwekkende diversiteit aan culturen ten tonele, die zij als antropoloog en archeoloog hebben opgediept uit de vergetelheid. Een doelbewuste vergetelheid, betogen zij. Doelbewust omdat deze culturen niet voldeden aan de standaard-westerse canon van de geschiedenis. 

Een prominent voorbeeld van vergeten historie vinden zij in de geschriften van Louis-Armand de Lom d’Arce Lahontan – kort baron de Lahontan – geboren in een adellijk geslacht in 1666 en een invloedrijke bron voor de Franse Verlichting. Uitgezonden naar Canada als officier, voortgedreven door zijn nieuwsgierigheid, leerde Lahontan enkele inheemse talen, maakte zich het denken van lokale volkeren eigen, beschreef de vrijheid van vrouwen en werd vervolgd wegens ideeën die te radicaal voor zijn tijd waren. Hierdoor zou hij uiteindelijk zijn toevlucht zoeken in Amsterdam.



De complexiteitsrevolutie 

In de afgelopen decennia voltrok zich een revolutie in slowmotion in de westerse wetenschap, die wordt aangeduid met complexe systemen of complexiteit. Complex, niet omdat deze systemen ingewikkeld zouden zijn, maar afgeleid van het Latijnse plexus: de leer der vervlochten systemen. Vrijwel alle universiteiten, van Teheran tot Groningen, hebben inmiddels complexiteitsinstituten. In Nederland was complexiteit zelfs een tijdlang een van de leidende landelijke thema’s van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (nwo). 

Complexiteit is een bevrijding van de aannames van het reductionisme, dat de ruggengraat van de huidige wetenschappelijke methode vormt – met veel succes overigens. Op zich was bekend dat het reductionisme niet meer dan een pragmatische benadering was, getuige de vele kanttekeningen hierover door de grote denkers van de afgelopen eeuwen. Maar het mathematische gereedschap ontbrak om systemen in de natuur en in de samenleving in hun gehele complexiteit te beschouwen en te modelleren. De natuurkundige Phil Anderson stelt in een klassiek geworden artikel uit 1972 met de titel ‘More is Different’ dat als je een verschijnsel al tot bepaalde elementen kunt reduceren, het niet betekent dat je het daarmee ook weer kunt opbouwen. In veel systemen gebeurt er iets wanneer je ‘meer’ hebt; het wordt ‘anders’: een zwerm vogels is meer dan de optelling van vogels; een enkel wateratoom is niet nat; en een pandemie is meer dan mensen plus virussen. In al deze complexe systemen is het de interactie tussen de elementen die bepalend is voor het gedrag van het systeem. 

Bijna veertig jaar complexiteitswetenschap heeft plausibel gemaakt dat sociaaleconomische systemen complex zijn en dat deze toch redelijk goed gemodelleerd kunnen worden. Complexe systemen vertonen een grote mate van turbulent gedrag, ingegeven door hun diepe verstrengelingen. Grote verandering gebeurt vaak door fasetransities en vooral niet door ‘optimale’ paden. Ongelijkheid, bijvoorbeeld, is alleen door opstanden en oorlogen verminderd, vrijwel nooit door weloverwogen beleid; water kookt of verdampt plotseling, niet geleidelijk; allemaal eigenschappen van complexe systemen. Er zijn allerlei eigenzinnige, onvoorspelbare, slechts deels begrepen netwerkeffecten. Zeker, tijdelijk zijn er periodes waarin de samenleving eventjes lijkt op de gestileerde representaties van gesloten evenwichtssystemen. Deze vormen bijvoorbeeld de kern van de macro-economie, die onder een paar strikte aannames wel optimale paden berekent. Maar in het algemeen zijn sociale systemen complex en verre van evenwichtig, in een eeuwig wordende toestand die niet goed te voorspellen is, maar wel principieel begrepen kan worden. 

In de zeventiende eeuw was geopenbaarde kennis, uit een religieuze tekst, de voornaamste bron van inzichten en verklaringen, en het besef was doorgedrongen dat die geopenbaarde kennis de mens niet verder bracht. Reductionisme werd het alternatief. Gezien de context waarin het ontstond, is begrijpelijk dat het een tamelijk fundamentalistische methode werd, gebaseerd op lineaire causaliteit en beperkt tot empirische feiten. Vervolgens werd het gecanoniseerd als fundament van het westerse wetenschappelijke denken. 

De grootste stempel drukte reductionisme op de natuurwetenschappen, maar ook de geesteswetenschappen hebben het omarmd. Omdat het onderwerp van de geesteswetenschappen zo ondubbelzinnig complex is, bleef de reflex levend dat begrijpen boven verklaren moest staan volgens de tweedeling van Dilthey. De natuurwetenschappen konden zich aanvankelijk beperken tot die vraagstukken waarbij reductionisme zonder al te veel nadelen vruchtbaar was. Uiteraard zijn er allerlei uitzonderingen op deze brede kwaststreken, zoals de fundamenten-discussie in de kwantummechanica. De zorgen om het reductionisme zijn niet echt nieuw; de Pruisische natuurvorser Alexander von Humboldt (1769-1859) beschreef bijvoorbeeld al de noodzaak om de natuur als complex ecosysteem te conceptualiseren. Maar in grote lijnen scheidden de wegen van het trivium en het quadrivium zich. 

Aan het einde van de twintigste eeuw ziet de wetenschap van complexe systemen het daglicht. Complexiteit is geen theorie, net zomin als reductionisme dat is. Complexiteit biedt zowel natuurwetenschappen als geesteswetenschappen een instrumentarium om complexe vraagstukken mathematisch te benaderen. Vaak wordt verondersteld dat het doel van modelleren niet meer is dan verklaren en voorspellen. Maar zoals epidemioloog Joshua Epstein in zijn verrukkelijke essay ‘Why Model?’ stelt, zijn er naast verklaren wel zestien andere redenen om te modelleren, zoals bijvoorbeeld begrijpen. Dit geldt in nog sterkere mate voor complexe systemen. Deze zijn meestal inherent onvoorspelbaar, maar modelleren kan het begrip enorm verhelderen – en disciplineren. In complexe systemen kan verstehen en erklären opnieuw gedefinieerd worden, en hebben alle wetenschappen in potentie een gemeenschappelijke methode. 

Een vroeg voorbeeld hiervan is Schellings model van raciale segregatie in Amerikaanse wijken in de jaren zestig. Gewapend met munten op een dambord modelleerde hij het gedrag van bewoners en kon hij laten zien hoe een heel milde voorkeur voor gelijk gekleurde buren onherroepelijk tot totale segregatie kon leiden. Door te modelleren op de schaal van individuen en vervolgens het resultaat daarvan zorgvuldig te bestuderen kan een sociaal systeem begrepen worden. 

Wolframs ‘Theory of Everything’ is een exponent van deze revolutie. Hierin probeert hij niet de wereld te beschrijven, maar als het ware een generatieve grammatica te ontdekken. Zijn vraag is niet zozeer hoe de wereld nu functioneert, als wel volgens welk algoritme zij ontstaan is. In zijn mathematische kweekvijver ontspruiten fundamentele wetten als de relativiteitstheorie en de kwantummechanica als spontaan opschietende bloemen in de vergeten berm van een landweg. Een andere innovatie van Wolfram is dat hij het wordingsproces van zijn onderzoekingen prijsgeeft door alle debatten, krabbels en gedachtespinsels openbaar toegankelijk te maken. Iedereen die het vermogen heeft iets zinnigs in te brengen mag mijmeren, modelleren en meedenken. 

Wolfram beschrijft hoe verschillende ‘eilanden van wetenschappelijk begrip’ mogelijk zijn in dit chaotische landschap. Wolframs benadering suggereert hoe we zowel de oevers als de stabiliteitseisen voor die eilanden zouden kunnen ontdekken. Hij laat zien hoe de structuur van de werkelijkheid zich zou kunnen manifesteren, en hoe daarin die stabielere, beter door ons te begrijpen gebieden ontstaan. Zijn ‘Theory of Everything’ is verre van voltooid, zoals hij ruiterlijk toegeeft, maar het heeft hem zelf verrast hoeveel inzichten eruit voortkomen. 



Amerikaanse inheemse filosofie en Verlichting 

In hun boek stellen Graeber en Wengrow onder andere de vraag waar de ideeën van liberté, egalité, fraternité vandaan kwamen. In de bepoederde wereld van de Franse salonistes van de achttiende eeuw waren dit geen voor de hand liggende begrippen, met name omdat ze op alle burgers van toepassing zouden zijn. Zij merken op dat de bron voor vrijheid en gelijkheid toch nauwelijks de christelijke godsdienst kon zijn geweest, waar de Verlichting zich van afkeerde. Door de dagelijkse ervaring van intellectuelen in de verfijnde Parijse salons, met oesters, champagne en libertijns feestgedruis, zullen deze ideeën ook niet zijn ingegeven. Graeber en Wengrow stellen dat het de inheemse Noord-Amerikaanse wereldbeschouwing was die de bron vormde voor de kernideeën van de Verlichting, met baron de Lahontan als de onwaarschijnlijke boodschapper. 

In 1702 publiceerde Lahontan, niet meer welkom in Frankrijk, zijn ervaringen in het relatief tolerante Amsterdam in een drietal uitgebreide reisverslagen. Dialogues avec le sauvage Adario geeft de gesprekken weer tussen Lahontan zelf en Adario – wiens werkelijke naam Kondiaronk was –, het hoofd van het Huron-volk. De historische Kondiaronk (1649-1701) was een briljante debater en antropologisch observator, die bij leven al gevierd was en die bij zijn overlijden een staatsbegrafenis kreeg in Montréal, begeleid door leden van zijn volk en het volledige Franse officierskoor, onder aanvoering van de gouverneur. Hij vormde voor de Fransen het archetype van de achttiende-eeuwse ‘nobele wilde’, zoals Rousseau die later zou idealiseren. 

Daarnaast was Lahontan een militair en als zodanig onderdeel van het koloniale geweld. Hij bevocht de Iroquois – toen bondgenoten van de Franse aartsvijand, de Engelsen. Lahontan verenigde in zijn leven enkele tegenstrijdigheden van zijn tijd, maar droeg tegelijk bij aan wervelingen waaruit de Verlichting zou ontstaan. Zijn leven en werk stonden in het teken van thema’s die ook vandaag nog het maatschappelijke debat kleuren, zoals ongelijkheid, materialisme, abortus en zelfbeschikkingsrecht van vrouwen. 

In de Dialogues stelt Lahontan zich van meet af aan op als verdediger van het geloof zoals dat door de jezuïeten in Canada werd gepropageerd. Hij voert vervolgens alle argumenten uit de christelijke orthodoxie op: de absolute waarheid van de Bijbel, de fraaie sociale normen die eruit voortvloeien, de beloning in het hiernamaals, enzovoort. De lezer krijgt de indruk dat het voornaamste doel is om zich in te dekken tegen de toorn van de autoriteiten, zodat zijn eigen inbreng in de dialoog hem niet verweten kon worden. Door deze vorm kan zijn tegenspreker Adario de orthodoxie punt voor punt weerleggen en pareren met autochtone inzichten over de inconsistentie van Europese daden en normen, gebrek aan respect voor vrouwen en geldverslaving. De dialoog is een slimme manier om een stevige maatschappijkritiek vorm te geven, en het is tegelijk een verslag van de opvattingen en levenshouding van Kondiaronk. 

Wetten verwerpt Adario als nutteloos voor een goede maatschappelijke orde. Hij merkt op dat ze contraproductief zijn omdat ze ervan uitgaan dat mensen alleen onder dreiging van straf het goede zouden doen. Adario vertelt hoe zijn eigen volk gaandeweg overtredingen heeft uitgebannen, door vertrouwen en niet met wetten. 

Een van zijn kernverwijten aan de Europese samenleving betreft de centrale rol van geld en bezit. De afwezigheid van eigendom bevrijdt de Huron van de tirannie van geld ‘zonder mijn en dijn, zoals bij ons. Ik zeg dat wat jullie geld noemen, de demon aller demonen is, de tiran van de Fransen, de bron van alle kwaad; de teloorgang van de ziel en het graf der levenden.’1 

Maar het blijft de zeventiende eeuw, want solidariteit met de buren kan zich volgens Adario ook uiten in het aanbod je slaven een nieuwe hut te laten bouwen! 

Adario pleit voor vrije seks vóór het huwelijk, omdat anders jongens en meisjes toch erg ‘ontriefd zouden zijn’. Aangezien de Huron een zwaar leven hebben, zien zij er tot hun vijfendertigste ouder uit dan de Fransen. Mogelijk hiermee de toorn van de Franse autoriteiten vereeuwigend, citeert Lahontan Françaises die melden dat hun jonge minnaars wel zes keer per nacht de liefde bedrijven en de Huron slechts drie keer. Maar na hun vijfendertigste verliezen de Fransen deze voorsprong en gaan ze snel achteruit. Bij de Huron kiezen vrouwen zelf hun mannen, en ook wanneer ze geen kinderen meer kunnen krijgen, genieten ze volop van vurige omhelzingen. Dat ze niet eeuwig trouw zijn en genieten van het naakt zijn ligt in de natuur der dingen. En als ze een keer ongewenst zwanger worden, van hun eigen man of van een ander, dan kunnen ze altijd hun toevlucht nemen tot abortuskruiden. Adario meldt fijntjes dat het ook zo gaat bij de Fransen, hoewel deze in de openbaarheid volhouden dat dit in strijd is met hun sociale normen. 

Graeber en Wengrow wijzen erop dat bijna alle Franse Verlichtingsdenkers Lahontan hebben gevolgd in een vergelijkbare maatschappijkritiek, ook in de vorm van een buitenstaander als woordvoerder. In Voltaires L’Ingénu is deze buitenstaander zelfs half Huron en half Frans. De boeken van Lahontan waren een groot succes en werden vertaald in het Duits, Nederlands, Engels en Italiaans. In de bibliotheek van een zichzelf respecterend lid van de achttiende-eeuwse intelligentsia mochten ze niet ontbreken. 



We hebben meer opties om de wereld in te richten dan we denken 

Behalve het benoemen van de opmerkelijke invloed van een inheemse Noord-Amerikaanse filosofie op de kroonjuwelen van de Europese intellectuele traditie, houden Graeber en Wengrow een zowel optimistisch als revolutionair betoog tegen het huidige politieke debat dat volgens hen te beperkt is. De moderne geschiedkunde en archeologie suggereren namelijk dat er vele modellen van sociale organisatie mogelijk zijn die stabiliteit bieden, en zij beschrijven een waaier aan historische voorbeelden van maatschappelijke organisatie die juist niet gedomineerd worden door een sterke staat. Hiermee bieden zij een alternatief voor neo-hobbesianen als Steven Pinker en de populisten van de sociale evolutie, zoals Yuval Harari. Ze laten zien dat de overgang van jager-verzamelaars naar landbouw niet onherroepelijk tot ongelijkheid en materialistisme leidt, zoals Harari betoogt: landbouw zou zonder meer leiden tot bezit, bezit tot ongelijkheid, en ongelijkheid tot de noodzaak van rechtsmiddelen en staatsgeweld om de status quo te handhaven. Graeber en Wengrow verwerpen wat ze noemen de heersende opvatting van de geschiedenis als een min of meer lineaire ontwikkeling. Behalve door allerlei tegenvoorbeelden te beschrijven, zoals Lahontans Huron, wijzen Graeber en Wengrow op eenzijdige keuzes in de historische canon van ons onderwijs. Deze canon selecteert slechts die voorbeelden die aan het standaardmodel voldoen. Zo bestuderen we bijvoorbeeld het Oude, Midden en Nieuwe Rijk in Egypte, maar hebben we geen oog voor de lange tussenliggende periodes met minder monumenten en glorieuze veroveringen. Aldus onttrekken zich vele beschavingsvormen aan ons historisch bewustzijn. 

The Dawn of Everything beschrijft hoe de dominante cultuurvoorbeelden in het achttiende-eeuwse Europa van buiten kwamen. Zo zou Hobbes geïnspireerd zijn geweest door de oude Chinese filosofie en Rousseau door de Noord-Amerikaanse filosofie van Adario, via Lahontan. Het is weliswaar een schematische weergave van een turbulente eeuw, maar in het boek wordt aannemelijk gemaakt dat het Europa van de Renaissance ook sterk beïnvloed werd door de voorgaande wereldculturen in China en Amerika. 



De kritiek op het werk van de beide Davids 

De pretentie van Graeber en Wengrow om even de wereldgeschiedenis te herschrijven is olympisch, en uiteraard bleven hun provocerende standpunten niet zonder kritiek. David Bell, een historicus uit Princeton, noemt het boek van de andere twee Davids ‘perilously close to scholarly malpractice’. Hij wijst op het gebrek aan hard bewijs dat de door Lahontan beschreven dialoog een inheems filosofische kritiek van de westerse cultuur is, en niet eerder zijn eigen maatschappijkritiek betrof. Bell lijkt in de afwijzing van het boek echter een kleine minderheid te vormen. 

Een veel welwillender kritiek wordt verwoord door filosoof Kwame Anthony Appiah in The New York Review of Books. Appiah richt zowel zijn bewondering als zijn bezwaren op de heersende opvatting dat de mensheid een onontkoombare ontwikkeling heeft doorgemaakt van jagen, via landbouw en privébezit, tot de noodzaak van staatsautoriteit. De in 2020 overleden Graeber was een eloquent pleitbezorger van het anarchisme, gebaseerd op de principes van zelforganisatie, bereidheid tot wederzijdse hulp en vrijwillige vereniging, zoals hij beschreef in zijn boek Fragments of an Anarchist Anthropology (2004). In The Dawn of Everything combineren Graeber en Wengrow hun kennis van antropologie en archeologie om aan te tonen dat er ook in de toekomst ruimte zou kunnen zijn voor anarchistische samenlevingsvormen. Net als Bell wijst Appiah op enkele gevallen waar het bewijs voor hun stellingen niet waterdicht zou zijn – maar het is kritiek die in de sociale wetenschappen makkelijk te geven is. Appiah geeft ook ruimhartig toe dat zijn kanttekeningen niet afdoen aan het grote belang van het boek van Wengrow en Graeber. Al met al doorstaat het boek de kritiek met vlag en wimpel. 



Lahontan en complexiteit 

Wat is nu het verband tussen Lahontan en complexiteit? Paradoxaal genoeg is de Verlichting samengegaan met de keuze voor een reductionistische logica en een reductionistische kijk op de samenleving als denkmethode, als alternatief voor de verworpen geopenbaarde kennis. Reductionisme is de exacte tegenpool van complexiteit: lineaire causaliteit in plaats van emergente eigenschappen. In een reductionistisch perspectief is het ondenkbaar dat een samenleving zich zonder wetten, godsdienst en staatsgeweld zou kunnen handhaven, want er moet immers een direct verband zijn tussen oorzaak en gevolg. Echter, een zichzelf organiserende samenleving, zonder centraal gezag en wetten, is precies wat Adario beschrijft. Een klassiek voorbeeld van een anarchistische samenleving (in de academische en niet in de pejoratieve betekenis van anarchisme). Zo’n emergente ordening is alleen als eigenschap van een complex systeem te begrijpen, niet met de lineaire logica van de reductionist.

Graeber en Wengrow geven naast de visie van Lahontan nog een groot aantal variaties op structuren van samenlevingen, met alle mogelijke combinaties van permanente landbouw, seizoenslandbouw, centraal gezag, seizoensgebonden gezag, slaven, geen slaven, wel privébezit, geen privébezit, grote ongelijkheid, kleine ongelijkheid, een machtige priesterkaste, gedecentraliseerde geloofsbeleving, enzovoort. Een van de fraaie voorbeelden die zij geven betreft de grote circulaire steden uit het neolithicum in wat nu Centraal-Oekraïne is, zoals Taljanky. Simpel gekozen sociale regels, zoals brood bakken voor je rechterburen, bleken voldoende om maatschappelijke orde te genereren. Dit was eeuwenlang een alternatief voor centraal gezag. 

Er is in de complexiteitswetenschap al eerder gezocht naar een algoritme dat het genereren van culturen beschrijft en dat laat zien hoe sociale structuren zich ontwikkelen via interactie met de omgeving. Hiervoor is vaak de Anasazi-cultuur uit New Mexico gebruikt, om de eenvoudige reden dat de alma mater van de complexiteit het Santa Fe Institute in New Mexico is. Zo groeide in een computersimulatie de cultuur van de Anasazi onder de ogen van de wetenschappers door middel van zogenaamde agent based models. Deze techniek is een van de standaardmethoden om complexe systemen te doorgronden en wordt ook toegepast bij andere complexe systemen, zoals pandemieën, verkeersstromen, zwermen, enzovoort. 

Het intrigerende van de opsomming die Graeber en Wengrow ons bieden, is de suggestie dat er misschien een algemener algoritme te vinden is dat de volledige diversiteit van culturen kan genereren. Alle culturen die in principe mogelijk zijn, in het verleden en in de toekomst. Een beetje zoals de fysica deeltjes beschrijft die nog niet ontdekt zijn maar in principe kunnen bestaan. Behalve dat dit intellectueel opwindend is, zou dit ook tot een verbreding van toekomstvisies kunnen leiden en een solide basis kunnen zijn om af te rekenen met de duale erfenis van de Verlichting: Hobbes óf Rousseau, of in de hedendaagse versie het Chinese óf het Amerikaanse model. Lahontan heeft ons via Rousseau bevrijd van het destijds heersende geloof in een enkel dominant model, namelijk dat van de autoritaire hobbes-iaanse staat. Maar het contrasterende model van Lahontan, de zelforganiserende aard van de Huron-samenleving, werd in het Verlichtingsdenken gereduceerd tot een systeem met collectief gekozen wetten en in toenemende mate het idee van mensenrechten. Hiermee werd de liberale staat het enige alternatief voor een autoritaire staat, een dualiteit die nog steeds voortduurt. Dit was ongetwijfeld destijds een grote vooruitgang, maar de opsomming van Graeber en Wengrow, in combinatie met wat we inmiddels van de dynamiek van complexe systemen weten, suggereert dat er veel meer opties zijn om de wereld in te richten. 



Het generatieve 

De wording van complexe systemen wordt beschreven door hun generatieve algoritmes. Een simpel voorbeeld is een boom. ‘Groei, splits, groei, splits, herhaal, maak een blad’ is een gestileerd voorbeeld van zo’n algoritme. Wolfram beschrijft een grammatica van algoritmes die eerst de tijd en de ruimte genereren, en daarna de bekende wetten van de natuurkunde spontaan voortbrengen. Van vele biologische en sociale systemen zijn dit soort generatieve beschrijvingen al bekend, maar het is nog lang geen geheel – werk voor de komende honderd jaar. 

Dat dit niet geheel luchtfietserij is, suggereert een ander opwindend voorbeeld, waarvan de eerste concrete resultaten al bekend zijn. Het Urban Mental Health-project van de Universiteit van Amsterdam poogt een set generatieve algoritmes van de menselijke geest te ontdekken, die alle bekende geestesziekten als emergente eigenschappen voortbrengt. 

Eenzelfde potentie van generatieve algoritmen ontstaat door het idee van de holobiont in de biologie. Hierbij worden de verbindingen tussen bijvoorbeeld ons microbioom en het menselijk genoom gezien als een complex systeem. Slechts de helft van de cellen in ons lichaam is van menselijke aard, de rest zijn bacteriën en virussen, die geen dienaren of vijanden zijn, maar een integraal biologisch systeem vormen. Deze situatie geldt ook voor andere holobionten in de natuur. 

Dit zijn allemaal onbescheiden wetenschappelijke projecten. Wie weet hebben we ooit een manier om borreltafelruzies over politiek te beslechten: een generatief algoritme van staatsinrichtingen. Althans in een formeel model, want mensen zullen altijd vooroordelen, meningen en geloven houden. 



We hebben keuzes 

Met de opkomst van de wetenschap van complexe systemen wordt een brede categorie vraagstukken toegankelijk. Het verre perspectief openbaart zich om het volledige scala aan menselijke samenlevingsvormen te begrijpen. Dit zou zich kunnen ontwikkelen tot een belangrijke toets van onze politieke idealen, zoiets als het doorrekenen van het economische programma van partijen door het cpb, maar dan voor politieke systemen. Reductionisme zal een belangrijke rol blijven spelen als methode, maar alleen voor die vraagstukken en systemen waar het van toepassing is. Een beter begrip van het ontstaan van die enorme diversiteit aan culturen zal het vergemakkelijken binnen die veelheid gewenste opties te vinden – en deze enigszins te onderscheiden van utopische wensdromen. 

‘Het willen leven in het land van het geld, en tevens je ziel behouden, is zoals zinken naar de bodem van een meer om je leven te redden; het ene noch het andere is mogelijk,’2 aldus citeert Lahontan Adario. In de wereldbeschouwing die we uit de Verlichting geërfd hebben, is dit een naïeve uitspraak. Binnen een toekomstig generatief model van het ontstaan van culturen zou deze kritiek wel kunnen verwijzen naar mogelijke alternatieve samenlevingsvormen. Nu drie eeuwen reductionisme tot een toenemende verschraling van de natuur hebben geleid, en reductionisme ook het fundament vormt van een opkomend autoritair populisme, gepaard aan sterke mensenrechtenerosie, wordt zo’n nieuwe grammatica van staatsinrichtingen steeds urgenter.

1. … sans le Tien ni le Mien, comme nous faisons. Je dis donc que ce que vous appelez argent, est le démon des démons, le Tiran des François, la source des maux; la perte des âmes & le sépulcre des vivans.

2. Vouloir vivre dans les Païs de l’argent & conserver son ame, c’est vouloir se jetter au fond du Lac pour conserver sa vie; or ni l’un ni l’autre ne se peuvent.

Moriz Oberberger

Dr. Roland Kupers is adviseur over Complexiteit, Resilience en Energietransitie, hoogleraar aan de Arizona State University, en beleidsadviseur bij UNEP en het Environmental Defense Fund. Roland Kupers, theoretisch fysicus van oorsprong, doceerde in Singapore, Amsterdam, Parijs en Washington DC. Hij publiceerde onder andere een aantal boeken op het snijvlak van complexiteitswetenschap en openbaar beleid. Hij is Nederlander, en spreekt vijf talen vloeiend.

Meer van deze auteur