De oorspronkelijke beschrijving van de drie projecten is opgesteld als een compacte samenvatting door mvrdv, Jan Knikker, die vervolgens via een experiment met kunstmatige intelligentie is omgevormd tot een reportage in de stijl van Louis Couperus. Omdat het taalgebruik uit de jaren negentig van de negentiende eeuw niet direct correct werd gereproduceerd, zijn diverse termen handmatig geselecteerd en bewerkt om de juiste, niet te anachronistische toon te treffen. In een aanvullende prompt werden ook beschrijvingen toegevoegd van de activiteiten van bibliotheek­bezoekers — scènes die Couperus zelf in openbare leeszalen had kunnen waarnemen. Het beeld is door mvrdv Antonio Luca Coco, in de Magnific AI gemaakt en bewerkt.
De teksten zijn tot stand gekomen met behulp van ChatGPT. Daarbij is zorgvuldig gelet op auteursrechten: het oeuvre van Couperus behoort sinds 1 januari 1994 tot het publieke domein en mag daarom vrij worden gebruikt, aangepast en verspreid. Ook het oeuvre van de kunstenaars is vrij van rechten; om hen toch correct te kopiëren is het werk van verschillende kunstenaars tot collages samengevoegd; zo ontstaat een sfeer met een eigen artistieke kwaliteit.

Het was mij niet mogelijk, waarde lezer, om de ontsteltenis te verbergen die mij overviel bij het betreden dezer gebouwen. Bibliotheken, had ik gemeend, waren tempels van de wetenschap, heilige oorden waar men slechts fluisterde, waar het papier ritselde als de vlerken eener uil en waar men met eerbied plaats nam om zich te verlustigen in den schat der letteren. Doch wat ik aanschouwde in Spijkenisse, in Tientsin en in Hankou — het tartte alle fatsoenlijke begrippen dienaangaande.
Achter Rotterdam, daar waar de stad zich reeds tot een moeras van modderige velden en kleiige akkers verstuift, ligt, als een vergeten reliek der plattelandsche eentonigheid, het dorp Spijkenisse. Op een somber marktplaatsje trof ik geen gesloten bastion van geleerdheid, maar een glazen berg die zich roekeloos naar den hemel verhief, een berg van boeken, ja, maar ook van praatzieke burgers. Kinderen — men heeft hun niet geleerd hun stem te matigen! — holden de treden op en af, zij klommen als in een speeltuin, hun modderige schoentjes slechts luttele centimeters van de stoffelijke wijsheid van Plato en Montaigne. Het volk — in al zijn grimmige eenvoud — zat op de trappen, las met een onverschrokkenheid alsof het de gewoonste zaak ter wereld was. Een grijsaard boog zich over een krant met een ernst die een senator had betaamd, terwijl naast hem een jonge vrouw, in spijkerstof gehuld, een roman verslond met een stuk brood in de hand! De bibliotheek als salon, de boekenberg als marktplein.

Boekenberg Spijkenisse

Maar niets had mij kunnen voorbereiden op Tientsin [Tianjin]. O, welk een groteske constructie! Geen muffe zalen, geen zware eikenhouten kasten, doch een golfslag van witte terrassen, boekenkasten als bewegende duinen, en in het midden — als een reusachtig alziend oog — een lichtgevende bol. Ik wrong mij door de menigte, door luierende studenten, verliefde paren, en hier en daar een snoodaard die onverschrokken een lichtbeeld van zichzelf nam. Overal werd gelezen — ja! — maar men leefde er evenzeer. Men fluisterde niet, men sprak. Men liep niet eerbiedig, men struinde. En, o schande: men zat op de boeken zelf!

Tianjin Library

Doch den bibliotheek van Hankou [Wuhan] bracht mijn verbazing tot een nieuw hoogtepunt. Men heeft daar geen bibliotheek gebouwd, maar een vallei, een stroom van boeken, een tempel zonder muren. De trappen en terrassen wiegden de bezoekers als de bedding van een rivier. In een hoek, op een plateau, zat een bevallige jongen te lezen en een andere te slapen, zijn hoofd gerust tegen een boek als was het een fluwelen kussen. Met een zekere verrukking aanschouwde ik hoe een bekoorlijke heer zich, zonder schroom, overgaf aan een onbeschaamde verkleving der lippen met een ander heerschap, in een innigheid die in mijn tijd slechts in den schaduw der salons werd gesmaakt. En wat mij het meest choqueerde: Er was koffie! Er waren koeken! De tempel was niet meer een tempel, doch een salon, een herberg, een toevluchtsoord voor den gewonen man.
Het moet mij van het hart, waarde lezer, dat de bibliotheek niet meer de plechtige kathedraal der wetenschap is die ik kende. Zij is veranderd in een stad op zich, een plaats van ontboezeming, van uitwisseling, van — vergeef mij dit moderne woord — gezelligheid. Dit is wellicht een vooruitgang, doch voor een reiziger uit andere tijden een schok. En toch, misschien, onder al dit geroezemoes en geslof, onder het schandalig publieke genot van lezen, ligt een waarheid verborgen: de bibliotheek is niet gestorven. Zij ademt. Zij leeft. En, ach, wie ben ik om een levende tempel te beklagen? ¶

Wuhan Library