Na mijn twintigste maakte ik kennis met een computer. Van een intussen overleden vriend, John Falix (die het omslag van mijn verhalenbundel De laatste parade ontworpen heeft), die vier computers in huis had, mocht ik er een in bruikleen nemen. Het was nog de tijd van met diskettes klooien en inbellen, waarbij dat scherpe geluid uit de buik van de computer kwam. Het scherm gaf een groene reflectortekst van WordPerfect 5.1 en deed je ogen zeer als je er te lang achter zat. Als je in de jaren zeventig geboren bent, lijkt dat niet zo lang geleden.
Het lijkt nu onwerkelijk dat ik als jongvolwassene ellenlange brieven schreef, vijf vellen op dat blauwe fijngelinieerd flinterdun papier. Ik likte aan de lijm van de enveloppe om die goed dicht te maken. Die postte je dan bij het postkantoor, waar je een hele stadsreis met de bus voor moest maken om er te komen. Je brief mocht geen gekras en taalfouten hebben, dus scheurde je een paar keer een vel uit het schrijfblok om alles opnieuw te schrijven. Ik weet niet wat een grotere voldoening gaf, schrijven met een pen of tikken op de computer. ‘Alle liefs, …Ruth’, daar eindigde ik mee. Een oude penvriendin uit Puerto Rico van eenentachtig had ik, de moeder van een expat met wie ik werkte. Dat soort termen gebruikte men toen nog: ‘penvriendin’. ‘Dear Mrs. Varela…’ Ik weet niet eens meer waarover het ging, maar het waren drie tot vijf pagina’s Engels in een net handschrift. Dat is vierendertig jaar geleden. Ik zou in regressietherapie moeten gaan om erachter te komen waar ik die schoenendoos heb gelaten.

Met de nieuwe ‘dikbuikige’ computer van John ‘stalkte’ ik een paar mensen met e-mails. Hele verslagen over een nationale vrije dag en wat er mij in die week was overkomen. Mijn vingers tikken heel snel omdat ik op mijn zestiende in de vakantie een cursus blindtypen heb gevolgd. Drie weken lang elke dag twee uurtjes je vingertoppen blauw tikken op de letters. De h en de g waren de letters waarop je je vingers plaatste en van waaruit je de andere moest aanslaan. Die ouderwetse typemachines maakten een hels kabaal als er vijftig studenten achter een lessenaar zaten. Met mijn gezicht van het scherm weggedraaid kan ik nog steeds negentig letters per minuut tikken terwijl iemand tegen me praat. Wanneer ik mensen zie tikken met twee vingers word ik lichtelijk nerveus en krijg ik de neiging het tikken over te nemen. Ja ja, met drie negens slaagde ik toentertijd, voor taal, vaardigheid en nog iets.
Het bewustzijn dat inkt het milieu geen goed deed, was er nog niet. Het was gewoon leuk om te printen, zo’n inkjetprinter die geluidjes maakte bij elk drupje inkt en racete van de linker marge naar de rechter en terug. Dan zat ik vol bewondering te kijken naar een stapel geprint papier met mijn teksten erop. Toentertijd, en waarschijnlijk nog, was het in Suriname een grote luxe om een computer en printer te hebben. Mijn computerfetisj begon toen ik bij John de eerste Apple-machine zag: blauw, ook met een buikje.

De fetisj voor papier, pennen en dat soort hebbedingetjes is gebleven; ook voor vulpotloden, want die gebruik ik bij het redigeren van geprinte manuscripten. Manuscripten van vijfentwintig en meer pagina’s doe ik liever in print, want dan zie je meer. En als ik even de specificatie van een van mijn vulpot­loden mag geven: de Rotring rapid pro 0.7. Toen het rubber het begaf van mijn GraphGear 1000 lapte ik die op met leukoplast. Deze kreeg ik van de toenmalige directeur van de Schrijversvakschool Groningen, Pauline Durlacher, die mij nog altijd vulpotloden stuurt. Dikwijls grap ik dat ze mij een donatie moet doen onder de noemer van ‘herstelbetalingen’. Pauline vindt het maar wat leuk om langs kantoorwinkels te wandelen in Nederland. ‘Je kan ze ook online bestellen’ is niet aan haar besteed.
Het is ook een wijze van therapie om het triviale leven aan te kunnen; shoppen naar leuke kantoordingetjes, pennen, markeerstiften en post-its. ‘Ik stuur er met alle liefde een naar je toe,’ zei Maaike Molhuysen, ‘de Lettervrouw’ die ik al zestien jaar ken. ‘Het is echt iets van redacteurs,’ zei ze. Ik had mezelf al een of andere stoornis aangepraat en in wanhoop een berichtje op Facebook geplaatst: ‘Wáár kan ik in Paramaribo stainless steel vulpotloden vinden?!’

De digitale wereld heeft veel overgenomen van die beleving. Zijn mijn vulpotloden vervangen? Niet echt. Een ‘digitale uitbreiding’ zou een beter woord zijn in deze context. Het gemak van snelheid in het digitale/virtuele verkeer blijft heerlijk om me in te begeven en in extase van te geraken. Of ik AI (Artificial Intelligence) daar ook toe reken? Soms! Eerlijk waar, soms! Het krassen door manuscripten met mijn vulpotlood zal wel blijven. Iedereen die mij kent, weet dat ik een ongelooflijke nerd ben. Het hoort bij mijn persoon. Het is net als met verfkwasten bij een beeldend kunstenaar; daar heb je er een paar van nodig!

Dit is de tweede aflevering in een reeks van zes van Ruth San A Jong over schrijven in Suriname.

Ruth San A Jong is schrijfster en directeur van de Schrijversvakschool in Suriname en geeft sinds 2008 lessen in creatief en literair schrijven.

Meer van deze auteur