Agathe Gabrielle

Het is stil in de binnentuin, zelfs de bovenburen hoor ik niet, en toch val ik niet in slaap. Ik lig al uren in bed en alleen voor een paar slokken rooibosthee lukt het me te gaan zitten. Mijn ogen prikken van de koorts. Wanneer ik me weer op mijn hoofdkussen laat vallen voel ik een scherp steken midden in mijn hart. Plotseling vult pijn mijn hele lichaam als onontkoombaar lawaai. Ik durf mijn geliefde niet te halen. Ik wil ook niet roepen, want onze eenjarige, die al wakker wordt van de vlotter in de badkamer, slaapt. Ik app hem dat ik steken in mijn hart voel.

‘Het is de vaccinatie,’ fluister ik als hij de slaapkamer binnenkomt. ‘Maar het is zo extreem, ik kan bijna niet ademen.’

‘Kan je niet stilliggen?’ Hij kijkt bezorgd.

‘Nee, nee, dat gaat niet. Deze pijn heb ik nog nooit gehad.’

Ik zie zijn aarzeling. Dan belt hij een bevriende arts. Binnen enkele minuten horen we een ambulance met gillende sirenes.

Mezelf beschrijven als patiënt in nood voelt ongemakkelijk. Schaam ik mij?

Drie ambulancebroeders met zware schoenen rijden een brancard onze gang in. Ze hebben twee koffers mee.

‘Goedenavond, u had gebeld!’

Ik schrik van de heldere, luide stem van een van hen. ‘Kunnen jullie misschien iets zachter praten zodat mijn zoon niet wakker wordt?’ vraag ik op gedempte toon.

Ze kijken me aan, alle drie, en ondanks hun mondmaskers zie ik iets gebeuren in hun mimiek, hun alertheid, in hoe ze contact maken met mij.

Mijn vriend zag het ook, er veranderde iets. Ik werd van een patiënt een vrouw, van iemand met pijn op de borst een bezorgde moeder.

Werktuigelijk legt de eerste mij aan een monitor, steekt de tweede een thermometer in mijn oor en luistert de derde naar mijn verhaal.

‘En wanneer was die coronavaccinatie?’

‘Gisteren.’

‘En dit had u bij de eerste prik niet?’

‘Nee, maar ik heb wel eerder een ontsteking aan mijn hartzakje doorgemaakt, een pericarditis. Dit lijkt erop, maar doet veel meer pijn.’

Het is onduidelijk of ze mij horen, of zij daar ook aan denken.

‘Ik heb een aangeboren afweeraandoening,’ ga ik verder, ‘waardoor ik vaker infecties en auto-immuunontstekingen heb.’

Ik zie een van hen knikken. Ik denk dat ik beter niets meer kan zeggen, dat ik ze irriteer. Ik voel mezelf wegglijden in mijn rol als patiënt, als subject. Van de mondigheid en regie waarmee ik gewoonlijk ieder medisch gesprek voer is weinig over.

Ze overleggen op de galerij en komen dan terug.

‘Niets aan de hand, mevrouw. Geen hartaanval! U bent gewoon ziek van de vaccinatie. Geen reden tot paniek!’


de lucht is geel, het regent nagels
mijn pols slaat vier uur en elf minuten
in mijn pelvis woont een eekhoorn
soms rust hij opgekruld in mijn hart

wolken jagen door de lucht, nagels kletteren op de grond raspend, lachend bijna
geler dan sneeuw harder dan hagel
de eekhoorn hangt aan mijn schaambeen, jeukt in mijn kom
stampt in mijn holte van douglas
nagels plakken aan schoenzolen fietsbanden, bedekken daken

mijn pols slaat vijf uur precies
de lucht is geel, helder geel, nagels krullen om tot gekromde monden
de eekhoorn springt, mijn baarmoeder trilt, mijn eierstok links stuitert een bal aan een touwtje 
ik doe mijn hemd omhoog uit mijn navel
kruipt een grijze eekhoorn

ik val in het gras, op mijn gezicht landen nagels, in mijn haar, op mijn lippen
de eekhoorn verzamelt ze als schatten
breng ze niet mee naar mijn hart
ik sluit mijn ogen
mijn kraakbeen luidt en luidt en luidt.


Paniek? Ja, misschien wel. Ik merk dat ik me schaam voor hoe ik in apocalyptische tijden, waarin artsen en paramedici overbelast zijn, een dure ambulance laat uitrukken om mij gerust te stellen. Door de ogen van deze mannen zie ik een bezorgde, koortsige vrouw kermen van de pijn.

Ziet hysterie er niet zo uit? Het beeld dat vrouwen emotioneler zijn dan mannen is springlevend en herken ik in mijn eigen sociale kring, op werk en in de media, in films, in literatuur. Bijna even vaak bestaat daarnaast het beeld dat de vrouw daardoor ook minder rationeel is. Hoe geloofwaardig is iemands pijn wanneer diegene niet als rationeel wordt gezien?

Ik hoorde op het nieuws over ernstige bijwerkingen bij het Moderna-vaccin en nu zit ik voor een controlebezoek in de spreekkamer van de internist. Ik toon hem de ritmestrook gemaakt door de ambulanceverpleegkundigen. Mijn eigen dokter is afwezig en door het invallende licht zie ik alleen zijn zwarte haar en lange wimpers boven het mondmasker glinsteren, zijn ogen gericht op de ritmestrook. Zonder mij aan te kijken mompelt hij: ‘Ja, je hebt toen een pericarditis doorgemaakt. Kijk maar, hier zie je subtiele afwijkingen: pta-depressies.’

Met een pen toont hij mij een lijntje waarin ik niets kan ontwaren. ‘De ambulancemedewerkers hadden je gewoon moeten insturen naar de eerste harthulp.’

Een vreemde klank komt uit mijn keel. ‘Het deed eigenlijk meer pijn dan de eerdere pericarditis die ik heb gehad, daardoor herkende ik het niet.’

Waarom zeg ik dit? Heb ik het idee dat het mijn schuld is dat ik de pijn niet herkende?

Als ik terugloop naar mijn werkplek in hetzelfde ziekenhuis overspoelen gevoelens van schuld en schaamte mij, alsof ik op een bloedhete dag heb ontdekt dat ik vergeten ben mijn kind uit de auto te halen. Die onachtzaamheid kan ik niet van me afschudden. Nadat de ambulance was vertrokken heb ik mijn eigen pijn weggewuifd, mijn zintuigen gewantrouwd, de weken na de vaccinatie heb ik met pijn gefietst, gezwommen en nachtdiensten gedaan en gedacht: niets aan de hand. Is dat niet erger dan onachtzaamheid? Is het geen minachting voor de pijn, voor mijzelf?

Ja, waarschijnlijk was ik die dag zichtbaar angstig, maar angst is toch geen aanwijzing dat er niets ernstigs aan de hand is? Wat verwacht ik van mijzelf, hoe moet ik reageren op pijn? Zonder angst? En wat verwachten andere vrouwen van zichzelf?

Angst kan pijn verergeren en pijn geeft angst, en toch vind ik in de angst geen antwoord op de vraag of er iets met mijn hart is. Wat doet angst met hoe artsen over pijn denken? Het brengt me aan het twijfelen: hoe moet ik mijn klacht presenteren? Zonder angst? En heb ik daar controle over? Kan ik dat van mezelf vragen? Hoe kan ik me laten geruststellen als het niet om angst mag gaan?


zeg me hoe je vlucht uit de plooien van je gezicht, hoe je het zachte brons langs je bast
   laat stromen
je schorsen opent
het hars van de grond schraapt, melk drinkt
zeg me, hoe word ik een gulzige poes (met ruwe tong)

vrouwen en mannen lijken op mij
de woorden die ik spreek, de grieven de demonen, de ergernis
die zich ophoudt tussen wenkbrauwen, schouderbladen, schuine buikspieren
mijn deserterende mond

vertel me hoe je moeiteloos de knikkers uit je bekken laat rollen terwijl je naar de maan kijkt
die als een bleke peul de nacht beschimpt
je kalme ogen
vertel, hoe je je horens afwerpt, andermaal begint, elk voorjaar een nieuw zomerkleed
kinderen ook, lijken op mij, hun tekeningen met viltstift, hun eetlust nachtrust kerst
hun morsige tweedehandskleding, hun zitvlees
kinderen lijken op mij

een drakenbloedboom maakt geen ringen, hij vertakt
de zoom van mijn broek moet telkens opnieuw vastgestikt, mijn gezicht houdt niet op met vouwen
zie, ik bouw geen jaren op
ik splits af.


Natuurlijk kan ik niet hardmaken dat vrouw-zijn een rol speelde in mijn reactie of in die van de ambulancebroeders. Ik weet dat ook niet. Wel moet ik denken aan de statistieken. Bij vrouwen wordt vaker een verkeerde diagnose gesteld dan bij mannen, en bij vrouwen met een hartaanval wordt vaker dan bij mannen gedacht aan angst. Niet gek, want veel ziektes manifesteren zich anders bij vrouwen dan bij mannen, en tot twintig jaar geleden werd bijna al het medisch onderzoek op (witte) mannen uitgevoerd.

In de opleiding is er aandacht voor hoe klachten en ziektes zich manifesteren bij niet-westerse migranten. Zo leerde ik dat niet-westerse migranten zich sneller schamen voor psychische klachten als depressiviteit of angst en dit uiten met lichamelijke klachten zoals buikpijn of hoofdpijn.

Mijn vader heeft twee dagen na een electieve heupoperatie pijnscore tien. Mijn vader is een zwijgzame, rustige man die vloeiend Nederlands spreekt, zijn oosters accent is onmiskenbaar, nog los van zijn naam en voorkomen. Pijnscore tien betreft niet zijn heup, die na de operatie uit de kom raakte en opnieuw geopereerd moet worden, maar zijn buik. Zijn maag, denkt hij, maar medicatie tegen brandend maagzuur helpt niet.

Mijn moeder belt me om te overleggen: ‘Ik sprak net de zaalarts en noemde dat hij grauw ziet, nooit klaagt over pijn, dus dat hij nu veel pijn moet hebben. Bovendien heeft hij een vreemde blik in zijn ogen, maar de arts was niet bezorgd, ze zei dat hij maagpijn heeft omdat hij al drie dagen niet gegeten heeft. Daarbij was zijn hartfilmpje goed.’

‘Vraag om een maag-darm-leverarts of een chirurg, misschien heeft hij wel een bloeding in zijn maag,’ zeg ik.

We hangen op en ze appt mij een paar minuten later: ‘De zaalarts zegt dat ze wel een maag-darm-lever-arts kan bellen, maar dat die toch niet zal komen.’

Weer later appt mijn broer dat de sfeer in het ziekenhuis slechter en slechter wordt en dat mijn moeder dreigde 112 te bellen, waarop de zaalarts reageerde met: ‘Er zijn mensen met meer spoed dan uw man.’

Na enkele uren wachten wordt mijn vader nogmaals aan de heup geopereerd en inmiddels ben ik naar hem onderweg. In de heup treffen ze een grote bloeding aan en op de uitslaapkamer, terwijl mijn vader nog in diepe slaap is, bel ik met de orthopedisch chirurg die mij uitlegt dat alles nu is opgelost. Ik zeg hem: ‘Maar jullie hebben nog niet naar zijn buik gekeken, daar is iets mee.’

Op zaterdagavond, drie dagen later, wordt mijn vader aan zijn buik geopereerd. Grote stukken darm blijken de afgelopen dagen door een tekort aan zuurstof afgestorven. De volgende dag overlijdt hij in de vroege ochtend.

Het is waardevol om bij buikpijn aan angst te denken, maar wat als je daardoor bij buikpijn niet meer aan buikpijn denkt?


ga neer op het tapijt, trek je terug in dit weefsel
sluit nu de dag, het struisgras rekt zich uit wijst wind de weg
een stilleven dat je niet kent, je draait je om
in je rechterhand een veer van een gevlekt dier

je huid verbrokkelt tot mot, op de eik zwammen
paddenstoelen in schotels naar beneden, dikke rookpluimen slaan hun kamp op boven ons
waterdamp vlindert weg, ruik de troost
in de kleine percolator op het vuur, zwart, bonzend

je broer speelt panfluit (je wist niet dat hij dat kon)
je vader eet gele rijst met zuurbessen zegt lekker
en waar is de kip, je moeder zingt, wind rukt aan de veer en je laat niet los
een dode patrijs voor de aarde, het geweer ernaast in grauw varkensgras

over je rug kruipt een slak zonder huis, onhoorbaar vleiend
trilt wind kamers in de eik, wanden dik en wit, wind rookt
het vuur doof, je vader kijkt je aan, het zwaard op zijn lippen, de splinter in zijn keel
in de nerven van een eikenblad zoek je tevergeefs zijn lijnen terug in je hand

hoor je wat murmelt, wind gras slak geweer
zonlicht breekt door de jaloezieën, kom nu dan overeind
zwart schenkt de koffie, steeds witter porselein
op het dressoir een schaal met vier abrikozen.


Ik herinner me een man die ik tijdens mijn opleiding tot psychiater zag, die in manische toestand een auto-ongeluk had gehad en stil moest liggen omdat hij een instabiele breuk in zijn wervel had, iets wat meestal veel pijn doet. Ik legde hem uit dat hij als een boomstam verpleegd zou worden en niet mocht bewegen om zenuwschade te voorkomen, maar nog voordat ik iets kon doen, stapte hij uit bed en begon te springen en lachen: ‘Niets aan de hand, dokter, ziet u wel? Ik heb geen pijn!’

Zowel de mate van pijn, de mens met pijn, als het narratief rondom pijn zal van invloed zijn op pijnscore, pijnbeleving en de interpretatie van pijn door de ander. Vaak visualiseer ik de spierpijn in mijn benen als een oude Amsterdamse metro die vonkend over mijn spierweefsel dendert. Bij hevige pijn spreekt mijn lichaam de taal van verstijven of juist bewegen, van huilen of grimassen. Via gesproken taal heb ik meestal niet meer dan bijvoeglijk naamwoorden en metaforen tot mijn beschikking. Stekende pijn, bonzend, brandend, zeurend, bijna iedere beschrijving roept associaties op met iets anders. Zo beschreef een vrouw tijdens een patiëntcollege hoe haar hartaanval voelde als kokendhete chocolademelk die langzaam haar borst vulde met pijn.

De spierpijn in mijn benen wordt volgens de reumatoloog niet verklaard door de ontsteking in mijn bekken, die wordt immers met medicatie behandeld en de pijn in mijn bekken is nu nagenoeg verdwenen. Ondanks allerlei onderzoeken is de spierpijn dus onverklaarbaar en volgens de reumatoloog onschuldig.

Maar hoe ga ik om met ‘onschuldige pijn’? Is dat geen oxymoron?

In haar twee essays over ziekte, Illness as Metaphor en aids and its Metaphors, schrijft Susan Sontag over de impact van taal op ziektebeleving. Hoe taal, zoals oorlogsmetaforen (‘kanker moet je verslaan’), ziekte in de rol van ‘vijand’ drukt, terwijl ziekte ons wel ziek en miserabel maakt, maar in engere zin een vijand nóch een vriend is. Ziekte heeft geen betekenis, iets wat in al zijn kaalheid nauwelijks te verdragen kan zijn en tegelijkertijd ziekte, en daarmee gezondheid, ontdoet van de maakbaarheidsillusie en de mens met een ziekte ontheft van schuld aan diens ziekte.

Ook pijn kan van overbodige symboliek worden ontdaan, want hoewel pijn soms een belangrijk signaal is van weefselschade, wordt pijn meestal geïnterpreteerd als iets malicieus. Pijn als een indringer die mijn leven komt verstoren. Pijn wordt dan beschouwd als iets wat er niet hoort te zijn. Al die boze metaforen geven pijn, ondanks scoresystemen, een ongrijpbare, poëtische waarde. Het is minder angstaanjagend om iets onontkoombaars dan iets kwaadaardigs te accepteren.

De pijn in mijn benen is niet onschuldig, want hij is neutraal. De pijn in mijn benen is geen indringer, want hij is neutraal. De pijn leidt niet tot weefselschade. De pijn is. De pijn in mijn benen is pijnlijk.


Het is onmogelijk om zeker te weten of aannames over pijnbeleving van niet-westerse patiënten een rol speelden in het overlijden van mijn vader, noch is het mogelijk om zeker te weten of mijn vrouw-zijn meespeelde in de besluitvorming van de paramedici. Dit is dan ook geen aanklacht tegen hoe maatschappelijke vooroordelen over de pijnbeleving van vrouwen, mensen met een niet-westerse achtergrond, psychiatrisch patiënten of andere groepen doorwerken in ons medisch handelen, hoewel dat gebeurt, bewust en onbewust. Het is evenmin een aanklacht tegen medici die fouten maken, hoewel we dat doen. Maar het is een poging de verwarrende ervaringen en misverstanden die pijn kan oproepen weer te geven, omdat pijn zelf zwijgt. Pijn is als een kluwen en leidt, naast functionele beperkingen, tot angst, vertwijfeling, woede, radeloosheid, eenzaamheid. En dit alles kan pijn weer versterken. Pijn doet een appel op mijn naasten om de ambulance te bellen, op een arts om te beslissen over onderzoeken, pijnstilling. En pijn doet een appel op mijzelf: moet ik de pijn uitspreken? Is hij erg genoeg om er bang van te worden of ben ik vooral bang dat de pijn iets ernstigs betekent? Met andere woorden: heb ik een hartaanval en ben ik daardoor bang of ben ik bang dat ik een hartaanval heb? Is het mogelijk die twee werkelijk te onderscheiden wanneer ik en anderen de pijn vooral begrijpen via de uitdrukking die ik er met mijn woorden en mijn lichaam aan geef?

En als de pijn eenmaal naakt en ontleed op tafel ligt, onschuldig noch kwaadaardig, hooguit behandelbaar of niet, wat dan? Hoe moet ik dan verder?


het keukenraam staart naar buiten in wazige aanslag
bezaaid met kleine kamikazepiloten
vult zuur mijn maag, koffie is mijn vriend, vijand, vriend, vijand vijand
het is dinsdagochtend, met borstel spons armen benen emmer naar boven
boen ik voegen van badkamertegels, ruk het wier uit het putje, zie de hyfen
aanwassen onder mijn handen

in bad zachtjes
frunnikt de pincet een teek uit mijn lies (lukt niet)
week ik de miezerige vliegjes uit mijn dij (het zijn er duizend)
humus komt mee, het bad zwart
slaat zeep dood

dan – de klopjacht geopend
op klagende lende, het extra beveiligde hart, de schildklier die knelt, ongedierte dat knaagt
haren nagels tanden drijf je in een hoek – in gebiedende wijs – versleten ruggen tegen de muur
koud, je ziet
ze kijken met bevreesde blikken terug

dat je je wapens licht uit het donkerste tuighuis
de rechterarm geen enkele terugslag gewend, kogels in een muur van gruis en huid
en smeulend as, met knijpende wijsvinger, opzwepende woorden, het lichaam gebiedt
de badkamer – de trap af – je huis te verlaten

casco lever ik het op

en maanden ballingschap in een kaki tent
de smaak van zout, mijn zacht filtrum, voeten op een koude vloer, ik miste het
onder mijn arm dagboeken, in een reistas een badpak, een tros bananen, mijn telefoon
de voordeur open (ongelezen post)

ja, dat ik nog wegren
of de ramen schrob, mijn hoofd stoot in de spiegel
maar dat ik meestal
gezicht been koffie bad tegels alles.

Yasmin Namavar (1983) schrijft vooral poëzie. Ze werkt als psychiater.

Meer van deze auteur