Redactioneel
Hier?’ zei Nigel. ‘Op zo’n hoek? Vind je dat niet druk?’
‘Nee, gezellig juist, beetje leven in de brouwerij.’
‘Pa, ‘t is geen terras. Nee, dit is niks, man. Laten we verder kijken.’
Ze liepen het laantje uit en staken de stenen brug over naar het oudere gedeelte van de begraafplaats. Langzaam, want Nigels vader moest de zuurstoffles op zijn rollator balanceren en wilde absoluut geen hulp. Aan de andere kant van het water zat een man op een bankje in de zon de krant te lezen. Nigel stak zijn hand op.
‘Die zit hier altijd,’ fluisterde hij. ‘Z’n vrouw ligt hier ergens.’
‘Nou, dat hoef je voor mij niet te doen, hoor,’ zei zijn vader, te hard, ‘voel je niet verplicht om langs te komen.’ Bij de urnenmuur stond hij even stil om op adem te komen. ‘Je kunt me ook in de airfryer gooien en op de vensterbank zetten, kunnen we elke dag samen aan de koffie.’
‘Pa!’
‘Wat?’
Nigel haalde zijn schouders op. ‘Niks, laat maar.’
Zijn vader was nog nooit bij hem thuis geweest. Ze hadden elkaar altijd sporadisch gezien, daar had de scheiding jaren geleden nauwelijks verschil in gebracht. Pas na de diagnose was er regelmaat in hun contact gekomen. Maar altijd buiten de deur: op straat, op pleintjes, in het park, in cafés, aan de voet van de brug die tussen hun huizen lag, soms aan zijn kant, soms aan die van hem. Ze hadden hun best gedaan om iets in te halen, iets te herstellen, er viel nog zoveel uit te praten, op te halen, te vergeven, maar er was geen tijd meer. Nog een paar maanden, een paar weken misschien, de dokter durfde niks te garanderen.
Even verderop zaten twee mensen op de traptreden van een grafmonument. Ze droegen oranje hesjes, aten een broodje. Naast het monument stond een kruiwagen met schoffels. Ze zwaaiden. Nigel stak zijn duim op.
‘Taakstraf?’ vroeg zijn vader.
‘Vrijwilligers.’
‘Jij kent echt iedereen, hè?’
‘Ik kom hier vaak.’
Hij wist zelf ook niet zo goed waarom, de begraafplaats was vanaf zijn voordeur even ver lopen als het park, maar hij kwam liever hier om zijn hoofd leeg te maken. En om oude vrienden op te zoeken, vrienden en vreemden. Nigel had een goed geheugen voor namen en verjaardagen. Hij wist waar de oorlogsslachtoffers lagen en de clubsupporters, liep op zijn vaste route altijd langs zijn oude buurmeisje, dat was aangereden door een bestelbus, en langs het gezin van vier dat een paar winters terug was omgekomen bij een explosie in de wijk, hij rekende leeftijden uit, staarde naar portretjes, ruimde verdorde boeketten op, zette omgewaaide grafkaarsen recht.
In vak M, vlak bij de kapel, was een uitvaart gaande. Een handjevol mensen stond naar een slungelige jongen te luisteren die met onvaste stem een gedicht declameerde. Nigel hield zijn vader, die zachtjes gniffelde, angstvallig in de gaten, maar hij hield zich gelukkig in tot ze buiten gehoorsafstand waren.
‘Nou, zo erg is het met mij gelukkig niet gesteld, je moet er toch niet aan denken dat zo’n sentimentele flapdrol – o wacht! Hier is nog een plekje. Ja, deze lijkt me wel gezellig.’
Ze stonden stil bij het graf van Bertus, een zeeman met een grafsteen waar een scheepsroer in gebeiteld was en een levensverhaal dat Nigels vader mompelend begon voor te lezen. ‘Jezus – o nee, laat maar, ik zie het al… Zo, hier ga ik niet naast liggen, hoor.’
‘Hoezo niet?’
‘Die kan z’n klep niet houden.’
‘Wat maakt dat nou uit?’
‘Het maakt alles uit! Het maakt een eeuwigheid uit! Voor je het weet lig je tot het einde der tijden naar zo’n kloothommel te luisteren. Nou, als dat gebeurt klauter ik uit m’n kist, hoor.’
‘Pa!’
‘Wat? Ah! Hier liggen mijn mensen.’
In de schaduw van een rij beukenbomen was de halve wereld neergestreken: Grieken, Antillianen, Kaapverdianen, Polen, Turken, Chinezen, en daar, aan het eind van de rij, onder een met mos overgroeide zerk, lag een bekende naam. Geboren in Paramaribo. Overleden in een ziekenhuis op een steenworp afstand.
Nigel haalde het bosje anjers uit het mandje van de rollator, ging door zijn knieën en legde de bloemen neer. Op de een of andere manier zag het graf van zijn opa er nu nog droeviger uit. Zijn vader schuifelde met zijn voeten, friemelde wat aan zijn zuurstofslang. ‘Verdient-ie eigenlijk niet, hoor. Klootzak. Hij was er nooit, weet je dat? Nooit. Die man heeft m’n moeder zoveel verdriet gedaan.’
Nigel hield wijselijk z’n mond en deed alsof hij niet zag hoe zijn vader snel zijn ogen depte met zijn mouw.
‘Zeg, hoe laat gaat die tent hier eigenlijk dicht?’
‘Zonsondergang.’
‘En daarna komen de spoken?’
‘Yep.’ Nigel stak zijn handen in zijn zakken. ‘Luister pa, ik wil toch nog even zeggen dat ik je wel – als het straks, nou ja, als het zover is ga ik je wel –’
‘Weet ik toch, jongen,’ zei zijn vader. Hij sloeg op zijn schouder. ‘Je bent net je moeder jij! Nou, zullen we? Ik begin het koud te krijgen.’
Het schelpenpad knerpte onder de wielen van de rollator. Nigel slofte achter hem aan naar de uitgang, keek naar zijn smalle schouders, het kale achterhoofd, de dunne benen die voorzichtige stapjes zetten; die koppige, onmogelijke man die te snel had geleefd, met wie geen serieus gesprek te voeren viel, die zich altijd verstopte achter een charmant laagje vernis, een broos pantser waarmee hij iedereen voor zich won en tegelijkertijd op afstand hield – een vreemde bleef.
Toen draaide zijn vader zich om. Er speelde een voorzichtige glimlach om zijn lippen, de voorbode van een slechte grap misschien, maar zijn ogen wisten zich geen raad, vermeden Nigels blik. ‘Zeg, denk je… denk je dat ze wil komen?’
‘Wie?’
‘Je moeder.’ ¶
Essay
In de Flixbus
Essay
Subversief en emanciperend
Poëzie
De gele brug
Beeld
Openbare ruimte
Polarisatie, oorlog en samenleven
Vijf concepten om de week mee door te komen in de postnormale samenleving
Essay
De kleine revolutie
Beeld
XO
Essay
Muren
Verhaal
Een Tempel voor den Gewonen Man. Aantekeningen van een verbaasden reiziger door Louis Couperus 1863–1923
Essay
Thuis-maken. Over Georges Perecs project ‘Lieux’
Essay
ELIZA was here
Verhaal
’n Kodak Moment
Eenzame avonturen
Maria en de ravages van de geschiedenis
Verhaal
Hou je even aan mijn schouder vast
Essay
‘Woorden worden oorden in de geest’. Het zintuiglijk proza van Hafid Bouazza
Poëzie
Gedichten
Surinaamse dagen