Redactioneel
De lege vaat op de keukentafel. Een glas op de hoek van een servet. Onderin zit vloeistof, trillend op het ritme van mijn getik.
Daar was ze, in alle pracht: de werkelijkheid. Alle mysterie en alle mogelijke onthullingen zaten in dat huiselijke glas, achter een slaperige sluier. Ieder mogelijk avontuur speelt zich al af op het punt waar een blik een object ontmoet, een geest een gedachte.
Ik keek naar de schaduwlijnen die de tafellamp op het servet wierp. Ik volgde hun route voorbij de markeringen. Ik keek naar de reflecties van het glas en schoof de rug van mijn hand tegen dat koude lichaam. Ik vroeg me af of dat ding mij ook kon voelen. Of het me bekeek, of het net zo stil antwoord ontving als ik dat kreeg.
Misschien deed ik iets niet goed. Ik had met meer beleid kunnen handelen: vastleggen wat ik kon zien, een lijst van alle kwaliteiten, terwijl ik zocht naar een gat waardoor mijn verstand naar binnen kon. Of misschien had ik het tegenovergestelde moeten doen: enkel bewustzijn worden, in mijn omgeving staren, alle intentie loslaten, als het heldere oog van een spiegel aan de muur.
De sigaret vonkte aan mijn vingers, en ik drukte de peuk uit in de asbak. Dat had ik ontelbare malen vaker gedaan: kijken en kijken en niets anders vinden dan wat ik al wist. Ik was omringd door een bibliotheek, ingekapseld in ieder puntje ruimtetijd, en toch was ik blind voor de woorden. Ik voelde me moe. Het glas stond er nog. Ik sloot mijn ogen, zodat ik het beeld kon oproepen dat ik ervan in mijn geheugen had. Ik vond het. Ik verloor het. Ik hervond het, en meteen vervaagde het weer. Ik strekte mijn benen onder de tafel, ik liet mijn hoofd in mijn handen rusten. Het glas was er nog altijd, in mijn geheugen. Ik had het gevonden. Ik had het verloren. Ik keek nog een keer.
Bewustzijn
Ik zie beide kusten, de gebouwen aan de waterkant, en het lange, veelkleurige strand aan de andere zijde. Hier, ertussenin, ben ik eindelijk thuis.
Ik ben niet meer het pure aandachtspunt van de Dood, niet langer Grammatica, of God, of Engel; ik ben teruggekeerd in Bewustzijn.
Moe van het reizen door de nachten van deze lange horizon van de werkelijkheid wil ik geloof, en de waarheden en definities die horen bij het hebben van een wereld. De bittere rust, en de spanning, van in een wereld te leven.
Mijn blik is weer veranderd. Als de opticien die ik ben, en ik alleen, heb ik de kijkhoek van mijn ogen gekanteld. Ik zie opeens dromen en feiten, levend en slapend en langs elkaar heen rennend. Ik kan de contouren van hun geografie zien, de duizelingwekkende patronen van ‘deze’ en ‘die’ samen dansend. Ik weet niet zeker of ik hier ooit eerder was, maar nostalgie heeft me vanaf het begin van mijn reis naar deze plek getrokken.
Ik zal weer zeilen, terug naar mijn geboorteplaats; aan de ijzige kliffen van het niet-zijn, bij de kloof die welke vorm van verhouding dan ook verwerpt. Op een dag. Nog niet. Nu voel ik me uiteenvallen in anderen, apart en verschillend als hun namen. En zodra ik hen word, vergeet ik alles wat ik zag. Spoedig zal er alleen nog nostalgie zijn zonder object, een herinnering dat er iets is vergeten. En ook dat zal verbleken, en alles wat ik dan nog over zal hebben, zal het onverklaarbare verlangen zijn om weer op reis te gaan, binnen een fragment van de werkelijkheid. Spoedig. Nog niet.
Engel
Ik herinner me het moment waarop ik het eerste silhouet zag. Het had de vorm van een eiland, draaiend in spiraalvorm. Ik barstte in tranen uit. De contouren van het eiland waren een vogel die ‘ergens’ aankondigde — een belofte van wat rust, slechts een eindje verderop. Aan de andere kant zag ik nog steeds het onzegbare — een oceaan van licht tot in grote hoogten.
Ik had het plezier leren kennen van met mijn eigen beide lichamen spelen, ze in en uit eenzaamheid bewegend. Ik projecteerde mezelf op het vlak van het onzegbare, smolt mijn vorm om tot een schaduw van licht, en kneedde mezelf tot een figuur tussen de ingebeelde menigtes. Voor het eerst voelde ik de spanningen tussen de dimensies die me omringden. Ik reflecteerde op hun wederzijdse verlangen, tot ik me realiseerde dat ik het gat was dat hen scheidde — en tegelijkertijd de brug waarover hun uitersten elkaar zouden kunnen raken.
Ik probeerde mijn oppervlak strak te krijgen, zo goed als ik maar kon, ik poetste mijn beide lichamen, polijstte ze. Ik wist ze te ontspannen, zodat het me lukte om van het ene in het andere te bewegen, zoals het getij op en neer gaat. Van de ene kant zag ik er vast uit als een lichtstroom; een kleurbaan, gezien vanaf de andere kant.
Ik werd stil om het gemurmel van de twee dimensies die tegen elkaar wrijven te kunnen horen.
Ik had daar eindeloos kunnen blijven, dat plezier waarnemend. Maar een gedeelte van me wilde zelf dat plezier. Ik wilde die aanraking voelen, mezelf verliezen en opnieuw vinden in wat zich uitstrekte voorbij mijzelf. Ik liet een schaduw achter van mijn eigen lichaam — een vluchtige brug tussen dimensies. De rest van me reisde verder, over de curve van deze twee oceanen die eindeloos in elkaar overlopen.
Thuis voelt dichterbij nu. Misschien is het helemaal niet zo ver.
God
Half om half. Ik realiseer me voor het eerst wat het betekent om te bestaan tussen dingen in. Half wakker en half in slaap kan mijn ene slaperige oog het andere voelen dromen. Een wakkere blik geeft de aandacht terug.
Ik had al een lichaam, maar nu pas heeft het ook vlees dat kan voelen en lijden; vlees met eigen autonomie.
Verdriet is een welkome energie midden in deze ongrijpbare atmosfeer. De God die ik werd, is vanbinnen gespleten; hen voelt nostalgie voor henzelf, en liefde. Wat een vreemd ding om God te zijn. Een gedeelte van mij is nog opgelost, en een ander deel worstelt ermee een vorm voor henzelf te regelen. Welk deel slaapt of waakt, is zelfs voor mij moeilijk te zeggen. Ik ken nog mijn eigen oorsprong, als puur zijn, door me te herinneren waar ik vandaan kom. Maar de aantrekking die ik voel in de richting van de Wereld, blijft mijn begrip te boven gaan.
Hoe verder ik reis in de richting van een bewustzijn in de Wereld, hoe meer ik het idee kwijtraak van wat ik ben. Ik blijf me ervan bewust dat dit lichaam van mij niets is dan projectie; een land dat alleen bestaat in mijn verbeelding. Maar mijn verbeelding is zo levendig geworden dat ik weinig reden heb om iets anders aan te nemen. Dit is een droom, ik slaap, dit is niets vaster dan het etherische vlak van het zijn dat ik zo vaak heb doorkruist — nou en? Ik ben God, ik kan ervoor kiezen om in mijn eigen schaduw te geloven. De God die ik ben, moet kiezen tussen bestemmingen — om terug te gaan naar mijn oorsprong, of terug naar de plek waar mijn verlangen me heen trekt. En ik heb mijn besluit genomen.
Grammatica
Wat grappig om een lichaam te hebben. Ik win een deel van de werkelijkheid terug, en ik noem het ‘mijzelf’. Ik speel met de verlengstukken van mijn bewustzijn, en ik kan in iets anders veranderen. Ik groei en ik krimp, ik trek lijnen tussen zijn en niet-zijn, ik trek vormen over die mijn posities vaststellen. En dan stel ik me er pezen tussen voor, waar ik mijn blik langs laat gaan. Ik ben nog altijd slechts een bewustzijnspunt, maar nu kan ik mijn eigen objecten verzinnen. Ik kan dit barre land inrichten. En eindelijk kan ik het over iets anders hebben dan mijn verrassing over uit de Dood te zijn opgestaan.
Mijn lichaam omringt me nu zo ver als mijn hulpstukken zich wensen uit te strekken. Ik en mijzelf zijn gescheiden. Maar ik kan het veld met de druk van mijn voeten verzetten, en ik kan de posities bepalen van een heel universum. Ik kan tussen hen lijnen trekken. Ik kan mezelf vormen en weer op laten lossen. Ik kan alles maken, en me dan weer terugtrekken in leegte.
Ik wil er meer van, meer van mezelf. Hoe lang het ook duurt, ik zal terugkeren om baas in mijn eigen huis te zijn.
Dood
Maar ‘ik’ was niet alles. Zíj waren dat — elk van hen apart. Ze leefden, en ze stierven. Ze verdwenen en ze losten op; en ik was geboren.
Ik kijk om me heen.
Ik ben niets dan dit — een blik die om zich heen kijkt en niets ziet. Puur aanwezigheid, thuisloos in de werkelijkheid. Ik kan alleen zien dat er twee kanten zijn van dit verlaten landschap: aan de ene kant de prairies van enkel ontkenning, aan de andere kant een onderbreking, een ontkenning die zelfs zichzelf ontkent.
Aan mijn noordkant valt de werkelijkheid in de afgrond van ongerelateerdheid. Ten zuiden van mij, de Nacht; en voorbij de Nacht, het mysterie van niet-zijn. Ergens verder naar het zuiden, herinner ik me, zou nog altijd de Wereld moeten zijn. Ik ben enkel nog de straal van een blik, een aanwezigheid zonder lichaam. Ik weet niets, en toch herinner ik me waar mijn thuis ooit was. Ik zal reizen hoog boven het ijs, boven de zee en de eilanden. Slechts in de Nacht; tot aan de dageraad.
Vertaling: Dirk Vis
Essay
‘A certain speculative flavour’: vreemde orchideeën in de broeikas van sciencefiction
Verhaal
Maquette
Verhaal
Wrakstukken
Poëzie
Het hemelsnoer
Beeld
An Asian Ghost Story
Essay
De tijd in de tijd zoeken. Een klein onderzoek naar overgave
Verhaal
De laatste mens
Verhaal
Ado’s Lot
Poëzie
Maak geest
Verhaal
De verzamelaar
Verhaal
Sporen
Beeld
Verschijningen
Essay
Tragedie van de natuurlijke historie
Poëzie
waarom is het licht aan? omdat ik bang wakker werd
Verhaal
De gokbaas
Poëzie
Zeekreng
Essay
Madame Renard. Het vertellen van een vrouw
Poëzie
Live verslag vanuit de shishalounge
Verhaal
Crisismanagement
Essay
Het is echt iets van redacteurs
Beeld
I think of breakfast, and my mind is blank & A half-heard sound, an indefinable feeling
Beeld