Redactioneel
In Keulen stap ik over op de Duitse hogesnelheidstrein. Ik leg een paar boeken op het tafeltje tussen het viertal vis-à-vis geplaatste stoelen en plaats mijn koffer in het bagagevak.
Er komt een man tegenover mij zitten. Hij maakt een onrustige indruk. Als ik op zijn achterhoofd een keppeltje zie zitten begrijp ik dat dit de onrust is van iemand die een gebed reciteert. De man wiegt naar voor en naar achter en mompelt onverstaanbare woorden. Ik pak een boek en begin te lezen.
We komen in beweging. Mijn Joodse overbuurman beëindigt zijn gebed en pakt een krant uit zijn tas. Onze parallelle universa komen bij elkaar.
‘Wat leest u?’ vraagt hij in het Duits.
Ik draai mijn lectuur naar hem toe.
‘Altneuland, een roman van Theodor Herzl.’
‘Ach so,’ zegt hij met een meewarige glimlach. In een mengeling van Duits en Engels vertelt hij over zijn bewondering voor Theodor Herzl, de journalist, schrijver en lobbyist die het politiek zionisme heeft uitgevonden en daarom als oprichter van de staat Israël moet worden beschouwd. Romans leest hij eigenlijk nooit, zegt hij op een toon alsof dit vanzelfsprekend is, dus ook Altneuland heeft hij niet gelezen. Wel las hij als jonge rechtenstudent in Bern Herzls Der Judenstaat, dat in 1896 verscheen.
Mijn gesprekspartner vat Herzls loopbaan in een aantal bondige scènes voor mij samen. Na zijn mislukking als toneelschrijver ging hij als journalist aan het werk bij de Neue Freie Presse. De hoofdredacteur van deze Weense kwaliteitskrant zond hem in oktober 1891 als buitenlandcorrespondent naar Frankrijk. Vanuit standplaats Parijs deed Herzl in de wintermaanden van 1894–1895 verslag van de gerechtelijke dwaling die als de Dreyfusaffaire bekend is komen te staan. Alfred Dreyfus was een artillerieofficier in het Franse leger die werd beschuldigd van het doorsluizen van militaire informatie aan de Duitse ambassade in Parijs. Deze actie werd door de militaire rechtbank én de pers als hoogverraad bestempeld, een oordeel waar de Franse publieke opinie ondanks de rammelende bewijslast in meeging. Dreyfus was een Jood en daarom onbetrouwbaar, aldus de communis opinio, die Herzl sterkte in de gedachte dat de Joden van Europa ondanks hun verregaande integratie en emancipatie nooit als volwaardig zouden worden aangezien. Gedesillusioneerd keerde hij terug naar Wenen om Der Judenstaat te schrijven, een vlammend pamflet waarin hij uiteenzette waarom het voor Joden zinloos was zich tegen het antisemitisme te blijven verzetten. Er was voor het Joodse vraagstuk maar één oplossing, namelijk de oprichting van een Joodse staat.
‘Dat is exact wat er vervolgens gebeurde.’ Mijn gesprekspartner kijkt me aan alsof hij de clou van het verhaal, de prestige van de goocheltruc, heeft verklapt.
Ik ben met deze vertelling bekend, een geschiedenis die door menig historicus is weerlegd maar nog altijd wordt naverteld in handboeken over het zionisme en het ontstaan van de staat Israël.
In Mannheim stapt mijn overbuurman uit. Ik vertel op de valreep dat ik op weg ben naar Bazel om de plek te bezoeken waar Herzl in 1897 het Eerste Internationale Zionistische Congres organiseerde. Ik wil de congreszaal bekijken, op het balkon staan waar Herzl uitkeek over de Rijn en mijmerde over zijn grote droom het Joodse volk een natiestaat te schenken.
‘Een groteske droom,’ zegt de man. ‘Viel Glück für Ihre Reise.’
Theodor Herzl arriveerde op woensdag 25 augustus 1897. Tot zijn schrik was het lokaal dat hij had gereserveerd totaal ongeschikt voor het statige congres dat hij voor ogen had. In dit naar bier stinkende honk kon hij geen journalisten ontvangen, geen plechtige staatsieportretten laten maken. Herzl annuleerde de reservering en ging in allerijl op zoek naar een prestigieuzere locatie voor het congres. In het Stadtcasino inspecteerde hij de Musiksaal, een klassieke stadsgehoorzaal met marmeren balustrades, glimmende kroonluchters en een plafond dat door Korinthische zuilen leek te worden gedragen. Deze zaal had de grandeur die Herzl zich voor zijn majeure evenement had voorgesteld.
Een bordje aan de gevel van de Musiksaal getuigt van de historische gebeurtenis die hier gedurende de laatste augustusdagen van 1897 plaatsvond. Helaas mag ik die zaal niet zomaar betreden. Daar kunnen we niet aan beginnen, mompelt de conciërge die mij de toegang tot het gebouw belet. Wie denk ik wel niet dat ik ben?
Aan de zuidoever van de Rijn ligt Les Trois Rois, het hotel waar Herzl verbleef. Herzl had dit hotel gekozen omdat ook keizer Napoleon hier eens de nacht had doorgebracht. Om steun te verkrijgen van de grote imperialistische machthebbers van dat moment diende Herzl zich aan de wereld te presenteren als een heuse staatsman. De keuze van zijn hotel, de locatie en aankleding van het congres, de dresscode van de congresgangers: in het toneelstuk dat Herzl in Bazel ging opvoeren waren ook de ogenschijnlijk kleinste details van het grootste belang.
Op het terras is een tafeltje vrij, niet ver van de plek waar de iconische foto is genomen waarop Theodor Herzl over de Rijn uitkijkt en, zo gaat de legende, denkt aan de rivier de Jordaan en mijmert over zijn toekomstige staat in Palestina.
Ik haal De Jodenstaat uit mijn tas, de Nederlandse editie van Herzls pamflet vertaald door Sander Hendriks. De legendarische foto staat op het omslag. ‘De gedachte die ik in dit geschrift uitwerk, is oeroud,’ lees ik opnieuw in de inleiding. ‘Het betreft de vorming van een Jodenstaat.’ Herzl laat zich op deze pagina’s van zijn meest retorische kant zien, een manier van denken en schrijven die ook regelmatig in zijn dagboeken opduikt. In het voorwoord betoogt de auteur dat De Jodenstaat geen bijdrage is aan het in die tijd populaire literaire genre van de utopie. De Jodenstaat is geen fictie, aldus Herzl, en wie dat wel gelooft is simpelweg te kleingeestig. ‘Ik verzin niets,’ schrijft hij. ‘De Jodenstaat is een internationale behoefte. Daarom zal hij ontstaan.’ Hoe meer mensen erin geloofden, hoe redelijker het idee zou worden, totdat het idee van een staat voor Joden als zo logisch en rechtvaardig werd beschouwd dat de uitvoering ‘geen noemenswaardige problemen’ meer zou opleveren. De toekomstige staat voor het Joodse volk is voor Herzl geen kwestie van hopen of verlangen, maar een kwestie van willen en handelen. ‘De Joden die willen, zullen hun staat krijgen, en zij zullen hem verdienen.’
Mijn overbuurman in de trein had Herzls fictie bewust niet gelezen. De Herzl die hij bewonderde was geen fantast, geen romantische praatjesmaker, geen naïeve man die er niet in slaagde zijn literaire verbeelding los te laten. Na het lezen van Herzls dagboeken, politieke essays en literaire fictie kom ik tot een andere conclusie: Herzl was wel een fantast, en zonder een onbegrensd vermogen zijn fantasie in een politiek programma om te zetten was de staat Israël waarschijnlijk niet ontstaan. Theatraliteit stond in alles wat Herzl deed centraal. Om zijn drijfveren goed te begrijpen is zijn literaire werk van cruciaal belang, meer nog dan zijn ervaringen in het Parijs van de Dreyfusaffaire. Herzl geloofde met al zijn vermogen in de kracht van fictie om de realiteit naar je hand te zetten. Zodra je het bedenkt en beschrijft, bestaat het, aldus Herzl. Met fictie kan een nieuwe werkelijkheid tot stand worden gebracht. Dit is precies wat hij in Bazel voor ogen had: het ging hem niet in de eerste plaats om de details van het politieke programma dat de congresdeelnemers met elkaar zouden bespreken en aannemen. Het feit dat het congres plaatsvond, met honderden afgevaardigden uit de internationale Joodse gemeenschap in rokkostuum verzameld, was eigenlijk voldoende. De wereld zou kunnen zien dat de Joden waren verenigd om de structuren en instituties op te richten die een eigen staat onvermijdelijk zouden maken.
‘In Bazel heb ik de Joodse staat opgericht,’ noteert Herzl na afloop van het congres tevreden in zijn dagboek. Zelden geciteerd maar zeker zo belangrijk is de alinea die op deze beroemde passage volgt:
Het fundament van een Staat ligt in de wil van het volk voor een Staat, ja, zelfs in de wil van één voldoende krachtig individu. Territorium is slechts de materiële basis; de Staat is, zelfs als hij grondgebied bezit, altijd iets abstracts. In Bazel heb ik deze abstractie gecreëerd. Met minimale middelen bracht ik de mensen geleidelijk in de stemming voor een Staat en gaf ze het gevoel dat zij de Nationale Vergadering waren.
In al Herzls geschriften komen we de menselijke wil en de verbeelding tegen als drijvende krachten voor verandering. ‘Als u het wilt, is het geen sprookje,’ voegt Herzl bijvoorbeeld als motto aan Altneuland toe. Het was aan schrijvers zoals hij om deze menselijke wilskracht in een overtuigend verhaal te gieten. In een brief aan Moritz Güdemann, de hoofdrabbi van Wenen, verdedigt Herzl de literatuur met verve. Hij stelt zijn literaire werk duidelijk ten dienste van een politiek doel:
Want ik ben geen babbelaar en ik veracht leuteraars. Literatuur is voor mij slechts een vorm, hiërogliefen met grote karakters, die mij dienen zoals deze kleine, gewone letters die uit mijn pen vloeien mij dienen — om mijn ideeën uit te drukken.
Herzl noemt literair schrijven ‘het grote schrijven’ en hij vertelt aan Güdemann dat hij als kind niet begreep wat literair schrijven voor nut kon hebben, om toe te voegen: ‘Ik weet het nu.’ Het enige probleem met de fictieve verbeelding is dat niet alle lezers het kunnen begrijpen en de literatuur afdoen als vreemd of zelfs waanzinnig. Hier haalt Herzl zijn schouders over op:
Er is geen waanzin in creatief schrijven zelf. Het belangrijkste is het idee dat het grote schrijven op papier zet; als het gezond en duidelijk is, zullen de twijfelaars het enige belachelijke element zijn.
In september 1899 probeert Herzl in een essay voor een Amerikaans publiek zijn eigen ‘bekering’ tot het zionisme te verklaren. ‘Zie je,’ schrijft Herzl, ‘de Dreyfusaffaire maakte mij tot een zionist.’ Hij schreef De Jodenstaat in de loop van 1895 ‘onder de verpletterende impact van het eerste Dreyfusproces’. Herzl legde dus zelf het directe verband tussen de gerechtelijke dwaling in Frankrijk en zijn keuze voor het zionisme, al deed hij dit pas vijf jaar na dato. Er is reden te twijfelen aan de accuratesse van zijn geheugen. In een brief uit 1898 had Herzl juist beweerd dat niet De Jodenstaat maar zijn toneelstuk Das neue Ghetto geïnspireerd was door de Dreyfusaffaire, een claim die hij eerder ook in zijn dagboek had genoteerd. Wat zeggen de feiten? De reportages over de Dreyfusaffaire die Herzl voor de Neue Freie Presse schreef wekken niet de indruk dat hij zich erg betrokken voelde bij het proces, of dat er in zijn ogen sprake was van antisemitisme. Herzl lijkt uit te gaan van Dreyfus’ schuld, en meldt pas na de veroordeling dat Dreyfus Joods is. Als Herzl na zijn keuze voor het zionisme in mei 1895 een dagboek gaat bijhouden en aan De Jodenstaat begint te schrijven, komen we Dreyfus ook vrijwel niet tegen. De invloed van het Dreyfusschandaal op Herzls denken is dus een reconstructie achteraf, als onderdeel van de persoonlijke mythevorming waar hij in uitblonk. Herzls toenadering tot het zionisme voltrok zich in twee fasen. De eerste fase vond plaats in het najaar van 1894, tijdens het korte maar intensieve schrijfproces van Das neue Ghetto. De tweede fase volgde vanaf mei 1895, toen Herzl zijn ideeën voor De Jodenstaat op papier begon te zetten. De fictie ging aan de essayistiek vooraf. Om Herzls intellectuele bekering tot het zionisme te begrijpen doen we er dus goed aan zijn toneelwerk aandachtig te lezen.
Das neue Ghetto speelt zich af in het Wenen van 1893. Dr. Jakob Samuel is een ambitieuze Joodse advocaat. Hij doet allerlei juridische klussen voor zijn welvarende cliënten, maar strijdt ook voor de rechten van arme arbeiders in de kolenmijnen. Dit engagement brengt hem in conflict met zijn klantenkring als hij wordt gevraagd mijnwerkers bij te staan in een zaak tegen graaf von Schramm. Deze voormalige cavaleriekapitein handelt in de opkomende kolenindustrie en is eigenaar van een mijn in Dubnitz. Jakob neemt de opdracht aan. Hij reist naar Dubnitz om de mijn te inspecteren en de klachten te onderzoeken. Er is wel één probleem: von Schramm is een zakenpartner van de Joodse Fritz Rheinberg, Jakobs kersverse zwager. In Dubnitz wordt een wilde mijnstaking georganiseerd. Als na de staking de kompels weer aan het werk gaan vindt er een afschuwelijk ongeluk plaats. Er komen mijnwerkers om het leven. Von Schramm blijft hierdoor financieel geruïneerd achter. In zijn zoektocht naar een zondebok krijgt Jakob de schuld van het faillissement, zeker als blijkt dat zijn zwager dankzij een slimme financiële constructie veel minder geld heeft verloren.
SCHRAMM: Jij was ook bij die staking! Omdat de arbeiders niet naar beneden gingen, hoopte het water zich op. In eerste instantie begreep ik niet wat je daar zocht. Wat heeft de Jood ermee te maken? vroeg ik me af.
JAKOB: De Jood deed de christenplicht.
SCHRAMM: Die aardige zwager van jou vertelde me dat je een dwaas bent en dat hij ruzie met je had… Maar nu begrijp ik het. Jullie hebben onder één hoedje gespeeld!
JAKOB: Dat is niet waar!
SCHRAMM: Ah, Joods gespuis!
JAKOB: Neem dat terug!
In plaats van iets terug te nemen herhaalt von Schramm zijn antisemitische gescheld. In het slotbedrijf dagen de twee mannen elkaar uit tot een duel. Jakob raakt hierbij dodelijk gewond in zijn borst. Op zijn sterfbed houdt hij zijn Joodse tijdgenoten nog een beklemmend inzicht voor: ‘Joden, mijn broeders, jullie mogen pas weer leven — als jullie … Waarom houden jullie me… zo stevig vast?…’ Terwijl zijn ademhaling al hapert spreekt hij zijn laatste woorden uit. ‘Ik wil — weg!’ mompelt hij amechtig, om tot slot te schreeuwen: ‘Uit — uit — uit — het — getto!’ Das neue Ghetto werd in Wenen, Praag en Berlijn ten tonele gevoerd en kreeg gemengde kritieken. Tegenwoordig beschouwen de meeste commentatoren het als een niemendalletje in Herzls literaire oeuvre, een toneelwerk dat zich kenmerkt door een onevenwichtige enscenering en stereotiepe karakters. Een poging van theatercriticus Ronald Bryden en historicus Jacques Kornberg om Das neue Ghetto in Canada opnieuw op het toneel te brengen strandde aan het einde van de vorige eeuw, met de antisemitische tropen als belangrijkste argument. In Israël werd het toneelstuk in juli 2022 wel enkele keren opgevoerd, in een regie van Yehuda Moraly. Ondanks de twijfelachtige kwaliteit verdient Das neue Ghetto onze aandacht. Herzl vertolkt door de lens van de fictie hoe hij op dat moment denkt over het Joodse vraagstuk. Een politieke oplossing in Europa is voor hem dan al geen optie meer. Wat de Joden nodig hebben is een ontsnapping: een psychologische ontsnapping uit hun mentale ‘getto’, maar ook een fysieke ontsnapping uit het getto van Europa. Zonder dit radicale inzicht had hij de sprong naar De Jodenstaat niet kunnen maken.
Om halfacht ‘s avonds wandel ik terug naar het Stadtcasino aan de Konzertgasse. Ik koop een kaartje voor het concert van die avond. De Israëlische jazzbassist Avishai Cohen treedt op met een Cubaans gezelschap. Voor mij is dit een toevallige samenloop van omstandigheden. Ik ben hier tenslotte om een betere indruk te krijgen van de setting van Herzls Eerste Zionistische Congres, de plek waar door vertegenwoordigers van het Europese Jodendom werd gesproken over de situatie van de Joden in Europa en de behoefte in een gezamenlijk programma hun nationale ambities te verwoorden. Ik neem nog snel een paar foto’s van de Musiksaal. Dan gaan de lichten uit en komen de musici het podium op. De rest van de avond staat in het teken van de geïmproviseerde muziek. Toen Herzl op 29 augustus 1897 tijdens de openingszitting van het congres om zich heen keek, zag hij 207 congresdeelnemers en 26 journalisten in de Musiksaal zitten. Missie geslaagd. De essentie van het Eerste Zionistische Congres is niet wát er gebeurde maar dát het gebeurde. Herzls fictie begon werkelijkheid te worden. Creating facts on the ground — alhoewel deze term pas sinds 1967 breeduit wordt gebruikt om Israëls belangrijkste geopolitieke doctrine te beschrijven, is de oorsprong van dit principe terug te leiden tot Herzls handelen in Bazel. Hier begon hij de elementen te creëren die voor een staat van belang werden geacht. Een echte staat had in de eerste plaats een territorium nodig, maar ook een parlement, een vlag, een volkslied, een persdienst, een regering en staatshoofd. Omdat een eigen territorium voorlopig nog geen realiteit was besloot Herzl alvast werk te maken van al die andere elementen. Terwijl hij zichzelf als staatshoofd had gecast, zou het voltallige congres de rol van Joods parlement vertolken. Het Eerste Zionistische Congres was dus primair bedoeld als publieke performance. In afwachting van de oprichting van een eigen staat zou de zionistische beweging doen alsof de staat al was opgericht, en het was nadrukkelijk de bedoeling dat de hele wereld het zou opmerken. Herzl schreef het script, deed de regie, casting en kaartverkoop, leidde de productie en greep zelfs in als de details van het decor of de kostuums hem niet bevielen. Herzl bepaalde de dresscode, die op de uitnodiging werd afgedrukt. Iedereen moest zich formeel kleden in rokkostuum met witte das. Niet alle acteurs werkten naar behoren mee. Toen Herzls secondant, de tegendraadse arts en schrijver Max Nordau, in zijn normale kleding op het congres verscheen, smeekte Herzl hem zich snel te verkleden, wat Nordau met tegenzin deed. Een aantal communistische congresgangers weigerden zich aan de kledingvoorschriften te houden. Zij hadden geen zin in bourgeois vertoon. Maar voor Herzl waren ook deze details van het grootste belang. Het congres moest door de niet-Joodse wereld serieus worden genomen. Die buitenwacht was in Bazel vertegenwoordigd door tientallen journalisten en niet-Joodse waarnemers. De communisten werden op de achterste rijen geplaatst, onzichtbaar voor de fotografen.
Het is een mooie lenteavond in Bazel. Omdat op het balkon van Les Trois Rois een trouwfeest gaande is, ben ik na het jazzconcert aan de andere kant van de Rijn bij Café Spitz gaan zitten, de brasserie van mijn hotel. Ik heb op mijn kamer Het land der dromen gepakt, de Nederlandse vertaling van Altneuland. Herzl had in oktober 1898 een bezoek gebracht aan Palestina, een reis die hem inspireerde zijn gedroomde Joodse staat in fictie te presenteren. De roman verscheen in 1902. Altneuland vertelt het onwaarschijnlijke verhaal van de Weense Jood dr. Friedrich Löwenberg en de christelijke aristocraat Mr. Kingscourt die samen twee reizen naar Palestina maken. Tijdens hun eerste bezoek, in december 1902, zijn ze niet onder de indruk van wat ze in Jaffa, de havenstad van het ‘oude land der Joden’, aantreffen:
De straatjes waren vervuld van vunze luchtjes en vervuild. Overal bonte Oosterse ellende. Arme Turken, smerige Arabieren, schuwe Joden lummelden rond, bedelend en energieloos. Een eigenaardige grondlucht als van graven beklemde de adem.
Ze reizen met de trein naar Jeruzalem. Deze reis geeft hun de kans wat meer van het Palestijnse binnenland in zich op te nemen:
Ook op deze weg een schouwspel van de ergste verarming. Het vlakke land was bijna alleen zand en moeras. De schaars-bebouwde akkers als verbrand. Zwartachtige Arabierendorpen. De bewoners zagen eruit als rovers, de kinderen speelden naakt in het straatvuil.
Ook in Jeruzalem zit het niet mee. Bij avond ziet de stad er nog wel idyllisch uit, maar zodra de zon opkomt en de dag begint is het ellende troef:
Geschreeuw, stank, gewemel van gore geuren, door elkaar krioelen van verwaarloosde mensen in nauwe, bedompte steegjes; bedelaars, zieken, hongerige kinderen, krijsende vrouwen, lawaaiende kooplieden. Dieper kon de koningsstad Jeruzalem niet gezonken zijn.
De Joodse Löwenberg kijkt er met grote afkeuring naar. ‘U ziet, Mr. Kingscourt,’ zegt hij tot zijn reisgenoot, ‘wij zijn werkelijk geheel en al dood. Van het Joodse rijk is niets meer over dan een stukje tempelmuur.’ Het tweetal verlaat Palestina gedesillusioneerd. Toch kan Herzl het niet nalaten met een dromerig toekomstbeeld te eindigen: ‘Al het nodige om een betere wereld te scheppen is voorhanden,’ houdt de christelijke Mr. Kingscourt zijn Joodse reisgenoot bij de afvaart uit Jaffa voor.
En weet je man, wie de weg konden wijzen. Jullie. Jullie Joden. Juist omdat het jullie slecht gaat. Jullie hebt niets te verliezen. Jullie zouden het proefland voor de mensheid kunnen scheppen. Daar op den oude bodem een nieuw land scheppen, daar, waar we pas waren, het oude — nieuwe land, het land van de dromen!
Maar Löwenberg is al in slaap gevallen en luistert niet meer. Fast forward naar 1923. Na twintig jaar op een eiland in de Stille Zuidzee te hebben verbleven keert ons tweetal terug naar Palestina. Al bij aankomst in Haifa vallen ze van de ene in de andere verbazing. ‘Wat is het veranderd!’ roept Löwenberg. ‘Er is een wonder gebeurd!’ Ze maken een tweede rondreis door het land, en zien met eigen ogen hoe Palestina is getransformeerd in een moderne Joodse staat. Uit alle windstreken zijn Joden ‘teruggekeerd’ naar Palestina en ze hebben het land ontwikkeld tot een moderne, kosmopolitische staat waar alle burgers ongeacht hun afkomst of godsdienst gelijkwaardig zijn: ‘Laat ik u zeggen, dat mijn broeders en ik geen onderscheid tussen de mensen maken,’ verklaart de leider van het nieuwe land, David Littwak, desgevraagd. ‘Wij vragen niet van welk geloof of van welk ras iemand is. Een mens moet hij zijn, dat is genoeg.’ Om deze claim meer gewicht te geven wordt het tweetal reizigers voorgesteld aan Rashid Bey, een van de ‘voorname mohammedanen’ in het nieuwe land. David Littwak verklaart dat de Arabieren ‘het voordeel van de immigratie van de Joden direct begrepen’. Het nieuwe land is strikt genomen ook geen staat, zoals de Europese staten, maar een ‘gemeenschap van lieden die zich door arbeid en beschaving een vreugdevol bestaan willen scheppen’. De nieuwe gemeenschap heeft geen leger. Vreemdelingen voelen zich er thuis. Het is een rijk gemêleerde, ideale samenleving. ‘We hoefden niemand te gronde te richten, om onze arme massa’s te kunnen helpen.’ De Arabische Rashid Bey beaamt dit:
De Joden hebben ons rijker gemaakt, waarom zouden wij ze haten? Ze leven met ons als broeders, waarom zouden wij niet van hen houden? Ik heb onder mijn geloofsgenoten nooit een betere vriend gehad dan David Littwak.
Herzls beschrijving van de identiteit van de samenleving in Palestina is opvallend. Het beloofde land is geen exclusief Joodse staat geworden, maar een vrolijke smeltkroes van talen, culturen en godsdiensten waarin de Joden volledig zijn geassimileerd. Wie Herzls roman leest krijgt sterk de indruk dat zijn Joodse staat geen doel op zich is, maar slechts het vehikel om in Europa het Joodse vraagstuk op te lossen. Zodra dat vraagstuk is opgelost, zullen de Joden in Palestina er vanzelf voor kiezen hun beloofde land te transformeren in een moderne, pluriforme, democratische samenleving waarin iedereen zich welkom weet. Het resultaat van de Joodse inspanningen in Palestina ‘mag geen natie zich als eigendom toerekenen. Het behoort aan alle mensen.’ In het nawoord herhaalt Herzl nog eens dat de menselijke wil mag bepalen of het verhaal dat hij in Altneuland vertelt een sprookje blijft of werkelijkheid zal worden. ‘Droom verschilt niet zoveel van daad als sommigen menen,’ sluit hij af. ‘Alles wat mensen doen is vroeger droom geweest, en wordt later weer tot droom.’ Herzls toekomstdroom was met het congres in Bazel in première gegaan. Zijn overdadige literaire verbeelding begon een vorm aan te nemen in de echte fysieke wereld. In dit licht is het niet opmerkelijk dat hij in zijn dagboek noteerde dat hij in Bazel de Joodse staat had opgericht. Met minimale middelen bracht hij de congresgangers en de rest van de wereld ‘in de stemming voor een Staat’. Terwijl de laatste obers het terras van Café Spitz opruimen kauw ik op deze woorden. Is ook Altneuland een fact on the ground? Met deze roman creëerde Herzl zijn ideale Joodse samenleving in Palestina, een werkelijkheid die nog niet bestond maar waar hij de lezer al wel in rondleidde, opnieuw door de poort van de creatieve verbeelding. Herzls ambities voor een Joodse staat werden op 15 mei 1948 bewaarheid, toen op het grondgebied van het voormalige Britse mandaatgebied Palestina de op Europese leest geschoeide natiestaat Israël werd opgericht. Hij stierf meer dan veertig jaar ervoor, in de zomer van 1904, twee jaar na de publicatie van Altneuland, aan de gevolgen van een hartstoornis. De vraag of Herzl tevreden zou zijn geweest met het resultaat van zijn inspanningen, laat zich niet eenduidig beantwoorden. Israël is in elk geval niet de multiculturele, gedemilitariseerde staat geworden die hij in Altneuland voor ogen had. De Palestijnse bevolking verwelkomde de Europese nieuwkomers met aanmerkelijk minder enthousiasme dan Herzls Arabische romanpersonage Rashid Bey. Ook het antisemitisme, dat volgens Herzl dankzij de Joodse staat van de aardbodem zou verdwijnen, bleef als hardnekkige kwaal bestaan. We moeten de oprichting van Israël dan ook niet beschouwen als de slotscène van het door Herzl geënsceneerde toneelstuk, maar als de openingsakte in een uitvoering die, zoals we weten, nog altijd voortduurt. ¶
Essay
Vijf foto’s
Poëzie
Holtes
Essay
Terra Nova
Poëzie
Ruimte voor binnenkomers & Voordat het iets werd
Poëzie
kleingelovig gebed voor de palmgracht
Verhaal
Een walvissenlijf op de kade van de Seine
Essay
Het meisje, het huis en de stad
Verhaal
De blocnote van Yusuf Ramazan
Essay
Een zinkende stad — water
Poëzie
Onderstroom
Verhaal
Dode armen, een situatie
Essay
Lemma’s
Beeld
Le Jardin du Luxembourg – Séeberger
Polarisatie, oorlog en samenleven
Qantar, of de binnenkant van mijn jas
Verhaal
Een apocalyps in het klein
Poëzie
Andere kamers
Surinaamse dagen
De bureaucratie van de fondsverstrekker
Verhaal