Eerste kruispunt 

Ik parkeer mijn gemeentebus in de berm en vraag de man in de bijrijdersstoel zijn mond te houden. Hij draagt oranje werkkleding, net als ik. Ik zou hem mijn collega kunnen noemen, als hij tenminste ook voor de gemeente Bronk zou werken, maar hij werkt voor de gemeente Deria. ‘Gewoon naar buiten kijken,’ zeg ik. 

Ik zie hoe tram 6 van rechts naar links rijdt en stopt bij de halte. Er stapt een vrouw uit. Ze kruist het fietspad diagonaal en komt terecht op een voetpad dat van noord naar zuid loopt. 

De vrouw heeft rode lippen en aan haar pas zie ik dat ze weet waar ze naartoe loopt. Misschien heeft ze een afspraak met iemand die Petra heet. Misschien vlucht ze voor iets wat eerder op de dag gebeurde op de plek vanwaar ze vertrok. Misschien is het veel eenvoudiger en volgt ze gewoon de man die voor haar loopt.

Ze stopt bij een dennenboom naast het voetpad, haalt uit haar rugzak een grote hamer en slaat daarmee tegen de stam. Als gevolg van die klap komen zeker honderd dennennaalden naar beneden. De vrouw schrikt niet, ze weet immers dat de verticale beweging het gevolg is van de horizontale. 

Zorgvuldig raapt ze de naalden bijeen en loopt naar twee bermkoeien die haar al loeiend hun achterste tonen. Ze pakt ze bij de staart en begint ze steek voor steek met de naalden aaneen te rijgen. De koeien kwispelen nu enkel nog synchroon. 

Als de man in de bijrijdersstoel vraagt of we moeten ingrijpen, verzoek ik hem nogmaals zijn mond te houden. Gewoon kijken. 

Onder het voetpad met de koeien en de vrouw loopt een snelweg. Wanneer de vrouw haar blik afwendt naar de weg, rijdt er een rode Skoda onder haar door. Toeval zou je zeggen, maar ik denk dat het meer betekent, want op deze plek kruist Bronk in rechte lijnen met Deria. 

De Skoda wordt gevolgd door een vrachtauto. Op het laadruim staat verander, vernieuw & leef. Ik ben het daar grondig mee eens, al weet ik niet goed hoe te leven. De coach van mijn weerbaarheidstraining zei dat het heel gemakkelijk is en riep drie keer the dream of flying higher. Ik begreep niet wat ze bedoelde. 

Rechtlijnigheid is niet goed, zei ze. Ze droeg een wijde legerbroek en pleitte vooral voor krommingen. Na acht lessen kreeg ik geen diploma. 

Tweede kruispunt 

Het zijn twee losse delen, twee verhalen eigenlijk, die ik met naald en draad aan elkaar zet. Huid raakt huid waar die elkaar nooit eerder raakten en soms vraag ik me af of ik als tassenmaakster het recht heb dat te doen. De stukken dier kenden elkaar niet. Nu zijn ze onafscheidelijk. 

Koeienleer is zacht en plooibaar, maar sterk genoeg voor de vervaardiging van zijn schoudertas. 

Hij wisselt voortdurend van straatkant, maakt zich klein achter een voorbijrijdende tram en verschijnt dan rennend op het viaduct. Zijn benen zijn lang, daarom loopt hij zo snel, en zijn hoofd is kaal. Kalend. Zonder veel haar, bedoel ik. 

Eigenlijk gaat het mij helemaal niet om zijn benen of om zijn hoofd. Ik volg mijn tas al vanaf de winkel waar hij die kocht. 

Het blauwe leer weerspiegelt het licht als een gladgestreken vijver. De stiksels heb ik er zo zorgvuldig doorheen gestoken dat je ze nauwelijks ziet. Een jij-en-ik-steek heet dat. 

Het hengsel is als een autogordel diagonaal om zijn borst gevouwen. Schijnveiligheid. Aan de overzijde van het viaduct springt hij over een hek de berm in, buigt door zijn knieën en rolt langzaam naar beneden richting de snelweg. Met een nieuwe tas door een berm rollen, dat zou ik nooit doen. 

Maar hij wel, zo onder de vangrail door de snelweg op. Het verschil tussen gras en wegdek lijkt hem niets te doen. Hij rolt en rolt, wordt niet gezien door de bestuurder van een wit busje dat rakelings langs hem heen rijdt en enkel mijn blauwe tas schampt. 

De man is nog nooit in Deria geweest, denk ik. Hij rolt door en wordt overreden door een rode Skoda. De tas schraapt over het wegdek en komt dan tot stilstand. Daarnaast ligt zijn arm, als een lekkende vulpen. 

De wolken weerspiegelen in de inkt, als een vrachtwagen de man overrijdt. Het verkeer raast door naar Eindpunt. Ze zullen van Beginpunt komen, denk ik nog als een derde en een vierde auto de man geruisloos uitrollen als koekjesdeeg. 

Als huid beschadigt, is hij praktisch onbruikbaar, ook dat leerde ik op de academie. Een poging beschadigde delen aan elkaar te zetten leidt tot niets. Een vijfde auto. En dan ook nummer zes. Alleen ik lijk door te hebben dat er een blauwe tas op de snelweg ligt. 

Derde kruispunt 

Op een klapstoel naast de snelweg zit een vrouw, kromgetrokken door de jaren die ze overleefde. Ze draagt een zachtgroene nachtjapon en haar grijze haren schommelen wat heen en weer als er een auto langsraast. In de ene hand houdt ze een notitieboekje, in de andere een foto van een oldtimer. Een rode. Ik ben gespecialiseerd in weerbaarheidstrainingen en niet in gemotoriseerde voertuigen, maar het zou een Renault kunnen zijn, of een Skoda. 

De vrouw kijkt afwisselend naar de foto en dan weer naar de voorbijrijdende auto’s op de snelweg, alsof ze ja knikt op vragen die haar gesteld worden. Af en toe noteert ze iets. Misschien een kenteken. 

Er stopt een gemeentebusje met knipperlichten, er stappen twee mannen in oranje werkkleding uit. Ze begroeten de vrouw niet, er wordt haar vooral van alles verzocht: 

Eerst wordt haar verzocht om op te staan. 

Er wordt haar verzocht een verklaring af te leggen omdat de politie anders… 

Weer wordt haar verzocht om overeind te komen. 

Er wordt gezegd dat zoeken geen geldige reden is voor overtreding. 

Dat zij hem hier niet zal vinden, ook niet in Bronk, als hij überhaupt nog leeft. 

En als ze niet vertrekt, dan helpen de mannen een handje. 

Zij van de gemeente… 

Oké, doen ze het zo, dan helpen ze een handje.

De twee mannen in oranje werkkleding klemmen hun handen rond de schouders van de vrouw. Ze tellen af en tillen, maar de vrouw komt geen centimeter omhoog. Ze gaat onverstoorbaar verder met haar bezigheden. 

De mannen tellen nog eens af, nu harder en met meer overtuiging, maar hoe hard ze ook aan haar trekken, ze zit muurvast. 

‘Onmogelijk,’ zegt een van hen, terwijl de ander het al heeft opgegeven en zijn telefoon pakt.

Er stopt een tweede gemeentebusje. Twee mannen in oranje werkkleding stappen uit. 

Een kwartier later wordt er weer gebeld en een derde gemeentebusje verschijnt. 

Telefoon. Bellen. Vierde busje. 

De vrouw wordt bedolven onder handen, acht rond haar benen, haar armen door acht in de lucht gehouden alsof ze zich gedwongen overgeeft. 

Ze kraakt wat, zucht en mompelt dan iets over verdwijnen. Dat ze heus wel zal verdwijnen, want op den duur verdwijnt alles. 

Er wordt opgelucht gezucht. De mannen bedanken haar voor de medewerking, stappen in hun busjes en rijden verder.

Vierde kruispunt 

Als kind schreef ik gedichten in het zand. Met mijn vinger vertelde ik over het wit op de golven. Ik dacht dat het scheerschuim was, scheerschuim van alle vaders, dat zo door de putjes van de wasbakken naar zee was gestroomd. 

Voor ik de laatste regels in het zand drukte, werden de eerste alweer meegenomen door het water. De zee veranderde de betekenis van mijn woorden door er telkens een zin van glad te strijken. Echt, uiteindelijk vervaagt alles, ook mijn klapstoel en ik. Het wordt altijd vloed en het papier blijft leeg achter. 

Misschien ging het ook zo bij de vrouw in de legerbroek. Het wordt net licht als ze op het viaduct haar rode Skoda parkeert. Uit een tas op de bijrijdersstoel haalt ze een opgevouwen laken. 

Misdadigers ontsnappen met zo’n laken uit het raam van een zwaarbewaakte gevangenis. Onder zo’n laken verdwijnt een dode na een verkeersongeval. Maar dit is geen laken. 

‘Dit is een spandoek,’ roept de vrouw terwijl ze met de stof opgerold onder haar arm twee fietsers staande houdt. Ze parkeren de fiets, nemen hun helm af als begroeting en kijken vragend naar de vrouw. ‘Dit is een spandoek,’ zegt ze nogmaals en ze geeft elke fietser een punt van de stof. 

Ze begrijpen wat ze moeten doen, leggen het doek over de reling van het viaduct en vouwen het langzaam open. 

‘Een heel belangrijke boodschap,’ blijft de vrouw herhalen. Auto’s gaan langzamer rijden en wandelaars kijken omhoog om te zien om wat voor onthulling het gaat. 

Boven de snelweg wappert witruimte. De zon schijnt op het spandoek, maar belicht geen enkel woord. Niets. 

Ik tuur onafgebroken in de verte, denk de witte schuimkoppen op de golven te zien, al weet ik ook wel dat mijn vader zijn scheerschuim al lang niet meer naar zee spoelt. 

Wandelaars lopen teleurgesteld verder en de auto’s geven wat extra gas om hun tocht naar Eindpunt voort te zetten. 

Toch lijkt de vrouw in de legerbroek tevreden, trekt het spandoek uit de handen van de twee fietsers en propt het in de tas op de bijrijdersstoel. De fietsers drukken vertwijfeld hun helm weer op het hoofd en fietsen weg. 

Net als mijn gedichten in het zand verdwijnt uiteindelijk ook de vrouw in de rode Skoda. De blauwe tas op de bijrijdersstoel gevuld met schuim.

Vijfde kruispunt 

Dit zag ik met eigen ogen: op een kruispunt aan de rand van Bronk, een middelgrote stad, parkeert een gemeentebusje in de berm. Twee mannen in oranje werkkleding stappen uit, nemen een groot plaatsnaambord uit de laadbak en vervangen Bronk voor de naam Deria. 

‘Een beslissing van hogerhand,’ zeggen ze tegen een vrouw in een wijde legerbroek die in vertwijfeling raakt of ze nog wel op de juiste plaats is. 

‘Wij hadden het ook graag anders gezien,’ vertellen ze aan een dame met dennennaalden in haar hand die zegt dat ze niet in Deria maar in Bronk woont. Steeds meer voorbijgangers stoppen en wijzen naar het bord. Auto’s moeten remmen en zelfs tram 6 kan niet verderrijden; er staan simpelweg te veel mensen op straat. 

Ik zou ze kunnen zeggen dat plaatsnamen nou eenmaal aan verandering onderhevig zijn. Ik zou de vrouw met de legerbroek een klopje op haar schouder kunnen geven, haar zeggen dat het wel goed komt, maar ineens begin ook ik te twijfelen. 

Hoe weet ik of de winkel waar ik zojuist een blauwe tas kocht echt bestaat? Omdat de medewerker na mijn vraag lachend zei: ‘Ja meneer, wij bestaan’? Omdat de tas voelbaar aan mijn schouder bungelt? Gaat het om het verhaal dat ik telkens hoor of gaat het om dat wat ik met eigen ogen zie? 

‘Onacceptabel,’ roepen twee mensen die van hun fiets stappen. ‘Bronk moet Bronk blijven’, en de menigte schreeuwt hen na. Sommigen steken zelfs hun vuist in de lucht. 

‘Luister,’ roept een van de mannen in oranje werkkleding terug. ‘Het bestuur zegt dat Bronk Deria heette voor het op een dag werd omgedoopt tot Bronk.’ 

‘Inderdaad,’ vult de ander aan. ‘We brengen Bronk als het ware terug naar hoe het vroeger was.’ 

Uit de menigte stapt een oude vrouw naar voren. Ze roept dat de mannen gelijk hebben. Dat Bronk inderdaad Deria heette, vroeger, en dat ze in Deria haar vader is kwijtgeraakt. 

De vrouw met de legerbroek stapt naar voren en roept dat de oude vrouw gelijk heeft, maar dat de stad dáárvoor gewoon Bronk heette. 

‘Ja, maar daarvoor weer Deria,’ roept de vrouw met de dennennaalden. 

De oude vrouw zegt dat het niet uitmaakt en dat we geen tijd kunnen verliezen: ‘Nu we in Deria zijn moeten we zoeken naar een man met een blauwe schoudertas.’ 

Ik besluit de politie te bellen om te melden dat er een man vermist is. Er wordt een signalement genoteerd, een moment van verdwijnen vastgesteld. Dan wordt er gevraagd in welke stad het ongeval heeft plaatsgevonden.

Deze teksten kwamen tot stand in het kader van een ontwikkelingsproject van literaire broedplaats Vuurland (www.vuurland.nu)

Met gebruik van fotomateriaal van Sérgio de Souza & Jared Murray via Unsplash.com.

David Weel (1998) is schrijver, fotograaf en podcastmaker. In zijn werk zoekt hij naar het absurde van de mens en speelt hij met verzonnen waarheden. David werkte eerder als creatief strateeg en studeert nu Woordkunst aan het Koninklijk Conservatorium Antwerpen. Afgelopen zomer ging hij als schrijfresident met deBuren naar Parijs. 

Meer van deze auteur