De website van de organisatie staat vol verhalen van cliënten die hier weer houvast vonden na een geschiedenis van geweld, van familieleden die hun geliefde terugkregen, van medewerkers bij wie de liefde voor het vak ervan afspat.
Dat alles zou geen enkele indruk op je hebben gemaakt.
Je weet hoe weinig zulke mooie woorden waard zijn: je zult nooit vergeten hoe klein en machteloos deze sector je eerder heeft gemaakt. Het gaat nu aanzienlijk beter dan toen, maar zelfs aanzienlijk beter is vaak nog zo ontzettend moeizaam, je bent uitgeput en wankelt op je benen. Dat is de reden dat je, na lang aarzelen, toch maar een verwijzing van de huisarts vraagt. Je benadrukt dat dit een teken is dat het goed met je gaat, dat je deze stap anders nooit zou durven zetten. Hij beaamt dat de organisatie jou, gezien je geschiedenis, op het lijf geschreven lijkt.
Waarom deze organisatie, waarvoor je — hoe ironisch — zelf ooit nog als vrijwilliger gewerkt hebt?
Wat wél indruk op je maakte, waren de woorden van een van de oprichters ervan. Over het falen van de meeste hulpverlening en hoe deze organisatie probeerde het anders te doen. Over het serieus nemen van geestelijke pijn, die aan kan voelen als ernstige brandwonden over het hele lijf. Wat indruk op je maakte waren een paar zinnen in een ervaringsverhaal, over het eindelijk weer warm krijgen. Wat indruk op je maakte waren de ervaringen van een bekende, die hier voor het eerst een hulpverlener ontmoette die hem niet kleiner maakte maar groter.
Maar bij zo’n hulpverlener kom je niet zomaar terecht. Dus je doorstaat het telefonisch intakegesprek, dat ervoor moet zorgen ‘dat je niet voor niets lang wacht’, daarna de wachttijd voor het fysieke intakegesprek. Je raakt in paniek van de formulieren die je vooraf moet invullen. Je vertrouwt dit soort vragenlijsten niet, al heb je geen enkele reden daartoe. Antwoorden die je kunt kwantificeren zijn zelden volledig, ze krijgen altijd te veel macht. Hoe geef je een cijfer aan pijn? Wat is er waar wanneer het gaat over herinneringen?

Uiteindelijk komt de datum van het gesprek. Je bent extra vroeg vertrokken, je bent zenuwachtig. Je hebt slechte ervaringen met dit soort plekken en met mensen die zich hulpverlener noemen, maar de receptioniste is inderdaad opvallend aardig. Dan het intakegesprek. Naar jouw idee ben je heel open, maar zij vinden je gesloten. Je glimlacht wanneer ze zeggen dat iets erg is, haalt je schouders op wanneer ze zeggen dat je zo nerveus bent. Je stroopt je mouw op om je arm te tonen als ze je daarom vragen, omdat het voelt alsof je dat niet mag weigeren. Achteraf bezien was dit de eerste duidelijke waarschuwing, was dit het moment waarop je had kunnen, moeten weten dat dit een slecht idee was. Maar zo snel opgeven zit niet in je aard, je weet heel goed dat dit een sollicitatiegesprek is.
De organisatie belooft niets.
Dat jouw biografie volledig past bij dat wat deze organisatie aanbiedt, doet in het geheel niet ter zake. Waar jij behoefte aan denkt te hebben, doet in het geheel niet ter zake. Dat jij over je grote angst voor reguliere hulpverleners heen gestapt bent omdat je hoopt hier eindelijk, binnen het systeem dat daarvoor opgericht is, iemand te vinden die jou helpt — dat doet in het geheel niet ter zake.
Het intakegesprek is onvoldoende. De organisatie wil meer onderzoek voordat ze iets belooft.
De organisatie wil graag dat jij dat ook wilt. De gezichten van de hulpverleners tegenover je betrekken steeds als je zegt dat je weet dat je geen keus hebt, maar dat dit hun wens is en niet de jouwe. Liefst zou de organisatie ook een intelligentietest doen. Je zegt dat je dit onzin vindt en legt uit waarom. De organisatie laat de intelligentietest met tegenzin vallen. Je smeekt hun om de onderzoeken uit te stellen. Je begrijpt dat het riskant is om openleggend werken, diep op trauma’s in te gaan nu ze je nog niet kennen. Maar valt er echt niet eerst iets te doen aan basaal vertrouwen, voordat je je meest persoonlijke gevoelens, de meest pijnlijke gebeurtenissen moet delen met steeds weer een nieuwe onbekende? Is dat onderzoek niet op zichzelf openleggend? Maar ook dat doet in het geheel niet ter zake.
Het eerste onderzoeksgesprek loopt stuk. Je raakt al in paniek van de e-mail erover, en het wordt niet beter als je tegenover de onderzoeker zit. Ze is de vierde hulpverlener die je in deze organisatie ziet en lijkt vooral naar je gevoel te vragen om niet te hoeven horen wat je echt zegt. Het hele gesprek voelt oneerlijk, het maakt je wanhopig. Je besluit om op te geven, met dit proces te stoppen, tenzij iemand anders het onderzoek kan doen. Er volgt een gesprek met de regiebehandelaar. Het is nu een halfjaar na het intakegesprek en nog steeds heeft niemand aan jou gevraagd wat jij nodig hebt, of in elk geval niet geluisterd als je daar iets over zei.
‘Je moet onze expertise wel vertrouwen, dat zou je bij de cardioloog ook doen.’ Dit zijn de woorden van de regiebehandelaar. Inmiddels weet je dat de mensen die hier nog in opleiding zijn, je serieuzer lijken te nemen dan degenen die beter gekwalificeerd heten. Ook dit gesprek is een gevecht en je vecht hard, omdat de hulp echt nodig is. Je probeert te negeren dat de organisatie je alleen nog maar energie heeft gekost. In plaats daarvan houd je je vast aan de woorden van de bekende die hier wel een goede hulpverlener vond: dat het begin moeilijk is, maar dat dat verandert als je eenmaal binnen bent.
Je probeert uit te leggen dat je vertrouwen niet op die manier kunt sturen, dat je niet naar hen zou zijn gekomen als je dat wel kon. Dat de hele gang van zaken je het gevoel geeft dat je geen enkele zeggenschap hebt, terwijl het nu net dat gevoel is waar je zo graag iets aan zou doen. Je probeert uit te leggen waarom deze testen zo zwaar zijn, hoe dat is gekoppeld aan de trauma’s die verklaren waarom je hier zit. Dat het voelt alsof ze je vragen om bij wijze van onderzoek met een gebroken been eerst over een muur te klimmen en er daarna hard op te slaan, dat ze zoveel van je vragen voordat ze ook maar iets willen zeggen over de vraag of ze je misschien zullen helpen. De regiebehandelaar vindt die metafoor te dramatisch. De organisatie vindt het jammer dat je pas zo laat bij hen gekomen bent, nu je al zo moe bent. Je bent kapot wanneer je het gebouw met de kleurige stoelen en dubbele schuifdeur verlaat, het gebouw dat de organisatie zelf graag omschrijft als een vesting van veiligheid.

Maar er volgt goed nieuws: je mag kennismaken met een nieuwe onderzoeker. Je gaat naar het gesprek in de overtuiging dat je zal stoppen, je hebt veel te weinig energie om je deze manier van werken te kunnen veroorloven. Tegen je verwachtingen in verloopt het gesprek goed, de nieuwe onderzoeker lijkt eerlijker dan de vorige en dat doet je besluiten om toch door te gaan. Opnieuw voer je een serie urenlange gesprekken. Opnieuw vul je talloze formulieren in. Wanneer je dit gevraagd wordt, geef je een interpretatie van afbeeldingen die uit de jaren vijftig lijken te komen. Je kunt je cynisme over dit soort onderzoeken niet verbergen. De organisatie vindt deze reactie vijandig. Op basis van de formulieren wordt een zeer grote lijdensdruk geconstateerd.
Pas een aantal weken na het onderzoek volgt er een adviesgesprek, ze moeten hun bevindingen verwerken. Je bent inmiddels al meer dan een jaar bezig. In al die tijd heeft niemand van de organisatie geïnformeerd bij de enige hulpverlener die je vertrouwt en die jou wel goed kent, al jaren, hoewel je dit herhaaldelijk hebt aangeboden. Maar hij werkt buiten dit systeem, sessies met hem betaal je zelf en dat gaat om veel geld. De organisatie doet geen moeite om haar minachting voor hem te verbergen, voor hem en voor de tijd die hij wel voor jou neemt. Hoe ironisch: dat de enige hulp die werkt, door niemand wordt vergoed.

De uitkomst van het onderzoek vertelt je niets nieuws, desondanks ben je opgelucht: de uitkomst is in elk geval herkenbaar. De onderzoeker zegt dat er veel holding nodig is, een veilige omgeving. Je denkt te begrijpen dat ze je de deur wijst: holding is niet wat deze organisatie biedt.
Maar dan komt de regiebehandelaar erbij. Iets met dramatherapie misschien, zegt ze. Je hebt verteld hoe goed het je doet om op het toneel te staan. Wat je niet zegt: dat het theater emoties niet wantrouwt, zoals deze hulpverleners dat wel lijken te doen. Je theaterdocenten kijken naar gevoelens zoals zeilers naar de wind: als iets waarmee je rekening houdt en dat je soms gebruiken kunt, iets wat er een tijdje is voordat het weer voorbijtrekt. Dat is een scherp contrast met de organisatie, die met haar onderzoeken je huid opentrekt, je kleiner maakt en je dan voortdurend vertelt hoe gespannen je bent, hoe kapot.
Heel even voel je hoop, terwijl de regiebehandelaar doorpraat over behandelopties. Maar dan begint de onderzoeker over een andere organisatie, een plek die ze toevallig online gevonden heeft; een verwijzing daarheen kan ook via de huisarts. Ze kan geen van je vragen over die plek beantwoorden, je kunt dat beter googelen. Ze zegt alleen dat daar geen wachtlijst is, dat is het goede nieuws. Later, als je googelt, ontdek je ook waarom: omdat je zelf een groot deel van de behandeling zou moeten betalen.
De organisatie zegt dat ze onvoldoende gespecialiseerd is in dissociatie om met je te kunnen werken. Op haar website met enthousiaste verhalen profileert de organisatie zich als specialist op het gebied van de gevolgen van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Een mogelijk gevolg daarvan is dissociatie, maar dat is nu de reden om je weg te sturen. Het advies is onbegrijpelijk; het klopt niet met haar eigen onderzoek. De plek waarnaar de organisatie je verwijst, is helemaal niet gespecialiseerd in complex trauma. Voor de plekken die dat wel zijn, waar hulpverleners werken die de mens als een geheel zien en niet bang zijn voor dissociatie, is zelfs de wachtlijst al lang geleden gesloten.
Ook dat googel je later, maar nu zit je nog hier. Je luistert naar de hulpverleners, die je vertellen dat je op die andere plek appeltaarten kunt bakken met medecliënten. Dat vinden ze een aanbeveling. Je moet er niet aan denken.
Je verkilt.
Voor de zoveelste keer in deze positie: waar wat je ook zegt, niet zal worden gehoord. Waanzin: hetzelfde blijven doen en een andere uitkomst verwachten. Wat niet, wat nooit gezien wordt, is de macht in deze kamer, definitiemacht: de macht om betekenis te geven, om te bepalen wat er waar is en wat niet. Macht gecamoufleerd in zinnen vol beleefdheden, achter meewarige maskers, in de taal van zorg en beleid. De totale onverschilligheid van dit gesprek, de mensen tegenover je. Hun vriendelijkheid is oppervlakkig, een grimas. Eerlijkheid is een vorm van respect en dat respect ontbreekt.
Terwijl ze verder praten, krimpt iets in je ineen. Je stem verandert, je gezicht verstart. Je verbergt je gekwetstheid — gekwetstheid als een fysieke verwonding, rafelende zenuweinden, pijn tot op het bot — achter hardere, meer afgemeten klanken waarmee je de schamele vragen stelt die nu nog overblijven: hoe je je gegevens aan de organisatie kunt onttrekken, hoe je er tenminste voor kunt zorgen dat dit verhaal, de versie die zij hier hebben vastgelegd, je niet zal blijven achtervolgen. De organisatie schermt met een bewaarplicht, termijnen van tien jaar. Pas als je doorvraagt — een laatste poging om houvast te vinden, vast te houden aan een flard van je waardigheid — erkennen ze dat ook zij hun gegevens niet graag in hun eigen computers zouden achterlaten. Inderdaad zal later een persoonlijke mail, een deel van je medisch dossier, bij de secretaresse belanden, maar dat is later pas. Nu, terwijl ze nog spreken, begin je je jas aan te trekken, je jas die een vreemd voorwerp is geworden, je vlucht.
Buiten het gebouw, dat hoog boven je uittorent, is er eerst de verlamming, de verdoving, het niets voelen. Later het besef, de opluchting, de grote luxe: dat je in staat bent om je eigen verhalen te zoeken, verhalen die, anders dan hun starre definities, vol vrijheid zijn, de snelle stroming van een bergbeek op een zomerdag, licht dat op het water speelt. Je bent niet hun verhaal en niet van hen afhankelijk — je hebt jezelf van hen afhankelijk gemaakt door naar hen toe te gaan. Je hoopte, en dat was dom, je had inmiddels beter moeten weten. Niemand bevraagt ooit dit systeem. Het systeem legt het probleem bij degenen die erin vastlopen, degenen zoals jij, het kijkt nooit naar zichzelf, Het systeem heeft altijd gelijk, dus leert het systeem nooit.
Dit wist je lang geleden al, nu weet je het opnieuw.

Je hebt geluk, veel meer geluk dan heel veel anderen: je hebt de mogelijkheid om dit systeem de rug toe te keren, een ander pad te zoeken, te zoeken op een plek die je iets geeft, een plek te zoeken waar je iemand bent.
Maar ook de opluchting verdwijnt weer.
Dan komt de woede, de paniek, die niet van elkaar te onderscheiden zijn. Je wilt hen verwonden zoals zij jou hebben verwond. Je wenst hun exact dezelfde situatie toe: met lege handen buiten staan, wanhopig bedelend om hulp, opkijkend naar die gladde, hoge, witte muur waaraan een bord hangt dat in grote, glanzende letters precies die hulp belooft, de hulp die alleen hier, alleen maar achter deze muur zou zijn. Om daar te staan, te zien hoe iedereen zich afwendt en met een beroep op procedures, grenzen, mogelijkheden de touwladders naar binnen haalt. Je wenst hun toe dat ze daar, zoals jij, meer dan een jaar in de kou blijven staan, terwijl er vanachter de andere kant van de muur net vaak genoeg een ‘misschien wel’ te horen valt om de hoop toch niet helemaal te verliezen, om door alle hoepels te springen.
Er is niets zo gevaarlijk als hoop.
Je wenst hun toe dat ze, na meer dan dat jaar wachten, met precies evenveel achteloosheid worden weggestuurd en dat dat onverschillig handelen verpakt wordt in een even beledigende lege huls van schijnbaar zorgzame taal.
Je wenst hun dit niet toe vanuit kwaadaardigheid. Ze doen alleen hun werk. Ze doen alleen hun werk. Ze doen alleen hun werk. Je wenst hun dit toe omdat ze het nooit zullen begrijpen vanuit hun veilige positie, hun plek achter de muur, hun onwankelbare zekerheid dat ze het goede doen. Hun illusie dat ze hulp verlenen, dat dit helpen is.
Je wenst hun dit toe omdat je zo wanhopig wenst dat ze het wel zouden begrijpen.
Je begint talloze mails en deletet ze dan weer. Je bent niet het soort mens dat dit soort mails schrijft. Je zegt: in elk geval hoef ik nu nooit meer naar die plek. Je fantaseert dat je tomaten tegen de gevel gooit, het rood langzaam naar beneden druipt. Je bent niet het soort mens dat dit soort dingen doet. Maar je begrijpt de mensen die dit soort dingen doen, die niet kunnen ontkomen aan de woede die zich binnen in hen samenbalt, steeds groter wordt en al het andere verdringt, ineengekrompen schreeuwend om te mogen ontploffen, naar buiten te mogen, eindelijk gehoord te worden. Soms moet er iets kapot om een wereld te herstellen.

Je concentreert je op je ademhaling. Je concentreert je op beweging. Je kunt niet slapen. Je deelt hun besluit — het besluit dat zij een advies noemen, het besluit dat in werkelijkheid een decreet is — met een van je beste vrienden. De opluchting als hij zegt hoe totaal belachelijk het is, hoe afgewezen en gekrenkt hij zich in jouw plaats zou voelen, dat het onverantwoordelijke idioten zijn. Anders dan jij is hij oprecht verbaasd over de gang van zaken, want hij heeft het soort leven geleid dat hem nooit in aanraking bracht met instanties, niet zo. Je had deze mogelijkheid een jaar geleden al voorspeld, toen kostte het hem moeite je te geloven. Je had dit al voorspeld, maar toch was je ook zelf zo dom om weer te hopen. Zijn rotsvaste vertrouwen maakt zijn verontwaardiging meer waard; dat hij desondanks naar je luistert, je stem hoort, je serieus neemt.

Je hebt zijn leven niet en toch heb je geluk, want je hebt vrienden zoals hij. Je hebt plekken waar je stem wel gehoord wordt, zodat dit verhaal zich niet alleen maar steeds verder verhardt tot op het punt van breken. Je hebt, althans zo nu en dan, het gevoel dat die stem iets betekent. Je kent zoveel meer verhalen dan alleen maar dat van hen, je weet dat jij zelf zoveel meer verhalen bent dan alleen dat van hen. Ze kunnen je wel machtelozer maken, maar niet kleiner. Je hebt een andere taal dan de taal van hun almacht, je weet dat hun definities niet alomvattend zijn, ook al denken zij dat.
Desondanks lig je ‘s nachts wakker van woede die nergens naartoe kan. Desondanks begin je talloze mails, verlangt iets in je naar wraak. Wat is wraak anders dan een poging tot rechtzetten, herstellen? Hoeveel vraagt het: redelijk blijven in een onredelijk systeem? Hoe weinig levert het op.
Je overweegt een klacht in te dienen. Het is zinloos een klacht in te dienen. Ongetwijfeld is het protocol gevolgd, is alles volgens hun regels gegaan. Het protocol wordt geen geweld aangedaan, alleen de mens wordt geweld aangedaan. Alleen maar de mens wordt geweld aangedaan. Je concentreert je op je ademhaling. Je hebt geluk: je bent niet zo van hen afhankelijk als anderen dat zijn. Je hebt godzijdank genoeg geld daarvoor, werken was altijd het beste overlevingsmechanisme.
Desondanks begin je talloze mails. Elke mail is een poging om toch nog in gesprek te blijven, een weigering te accepteren van wat allang onherroepelijk vaststaat. Je kunt je schor schreeuwen en het zal niets veranderen. Spreken, vooral woedend spreken, is hopen dat je zult worden gehoord; dat je dit keer misschien wel zult worden gehoord.
Je zult niet worden gehoord.

Je woede is op zichzelf reden genoeg om niet gehoord te worden, als ze daarvoor een reden willen hebben. Nu zullen ze zeggen dat je niet redelijk bent, want in de greep van je emoties en hierin zullen ze hun eigen gelijk bevestigd zien. Er is geen reden nodig: voordat je woedend werd, luisterde er ook niemand.
Anderen lopen vast in ditzelfde systeem en beschouwen zichzelf dan als uitbehandeld. Wie kwetsbaarder is, afhankelijker is, wie minder geluk heeft of zich nog daar bevindt waar jij ooit ook was, zal dat vastlopen zien als een eigen falen. Mensen sterven daaraan, aan de wanhoop ervan.
Het is verleidelijk, het is veel te gevaarlijk om te blijven hopen. Het voedt wat zich rood en hard in je heeft samengebald. Je zult niet worden gehoord. Zij zullen je nooit horen. Je deletet de mails. Je concentreert je op je ademhaling. Je concentreert je op je eigen stem. Je concentreert je op beweging.
Hun muur heeft geen oren. ¶

Wytske Versteeg (1983) schrijft romans en non-fictie. Haar werk is vertaald in acht talen en werd bekroond met onder meer de BNG Bank Literatuurprijs en de Frans Kellendonkprijs. Haar meest recente roman, Het gouden uur, werd door zowel de Volkskrant als NRC gekozen als een van de beste boeken van 2022. Haar meest recente non-fictieboek, Waar, over de kunst van het (niet) weten (2024), is bekroond met de Jan Hanlo Essayprijs.

Meer van deze auteur