Vic Hoogstoël

Het schemert en de dag was lang. Dat ene telefoontje blijft in de herinnering doorzeuren, de fiets gaat op het slot, de buurvrouw loopt langs met haar hondje en groet. Er spelen nog veel losse eindjes, maar het is oké, het was een werkdag als zoveel andere en dit is de voordeur.

Als je mazzel hebt, en ik had dat jarenlang, betreed je een huis vol van de geluiden en de geuren die horen bij de voorbereidingen van een warme maaltijd. Nog voordat de jas aan de kapstok hangt, opent zich een pad naar dat simpelste en vrolijkste deel van de dag: samen gaan zitten voor een vers gemaakt bord warm eten. Wat een geschenk, wat een goedmaker voor al het verstandige, flinke, ernstige en volwassene dat je de hele dag hebt opgebracht en dat je nu even kunt parkeren. Tussen de inwendige mens en de uitwendige mens, die werkt, luistert en praat, wordt een zintuiglijk evenwicht hersteld, niet als incident, maar als uiterst bevredigende gewoonte, iedere dag weer.

Mijn geluk bestond erin dat mijn vriendin, na jaren als kok in eetcafés te hebben gewerkt, met gemak iedere dag weer heerlijk eten op tafel zette. Tot het moment kwam dat ze meer buitenshuis ging werken en vier of vijf dagen van huis was, terwijl ik meestal mijn eigen tijd kon indelen. We vonden allebei dat het beter was dat ik voortaan thuis was als de kinderen van school kwamen en voor het eten zorgde.

Kon ik koken? Een beetje, een paar handige eenpansgerechten. Samen met mijn vriendin koken vond ik leuk, maar zij was de chef. De verantwoordelijkheid voor de dagelijkse kost was toch iets anders. Ik was me er goed van bewust dat ik snel een routine en een repertoire moest opbouwen om te zorgen dat de avondmaaltijd zowel voor de anderen als voor mezelf een vrolijke en prettige afsluiting van de dag en begin van de avond zou blijven. Ik zocht naar een mix van spel en routine, die comfortabel was om vol te houden en niet al te slecht afstak bij de maaltijden die we gewend waren. Enige studie was nodig.

Klontje boter in een pan met dikke bodem, en zachtjes fijngehakte sjalotjes of vier, vijf bosui­tjes glazig laten worden. Zet ondertussen de pan met flink zout water op voor de farfalle. Scheutje witte wijn laten inkoken bij de uitjes. Vierhonderd gram bevroren erwten en een flinke hand fijngehakte munt erbij, half water, half witte wijn tot het boeltje net onder staat. Dan afdekken met plakjes rauwe ham (niet te heftig gerookt). Tien minuten op matig vuur laten sudderen. Nu zal het water voor de pasta koken, doe die erin, laat een minuut of twaalf garen. In die tijd doe je de helft van de saus met erwtjes (inclusief de helft van de ham) in een blender met nog wat verse munt. Terug in de pan. Laag zetten tot de pasta klaar is, deze afgieten, wat kookvocht bewaren en bij de groente voegen. Dan een paar flinke lepels crème fraîche erbij, misschien een beetje geraspte Parmezaanse kaas, en peper vooral. Dat serveer je op een schaal of warme borden en je bedekt dat met in stukjes gescheurde plakken rauwe ham (in totaal heb je aan een ons voor vier wel genoeg). Maak met wat kookvocht van de pasta de saus soepel. Geraspte Parmezaanse kaas op tafel. Voor de liefhebbers een scheutje goede olijfolie en extra peper bovenop.

Dit was het eerste gerecht waar de kinderen om vroegen toen ik een tijdje voor het eten zorgde. Het markeerde het ontstaan van een repertoire en een routine. Een heuglijk moment, dat het resultaat was van het maandenlang toepassen van de volgende spelregels:

1. Denk pas om een uur of vijf aan koken, haast maakt praktisch en bevordert eenvoud. Dat denken mag ook bestaan uit het snuffelen in kookboeken. Doe dat ook snel.

2. Let vooral op het weer, de inwendige mens is afgestemd op de seizoenen en het weer. En op de kleuren op het bord! Vrolijke contrasten zijn beter dan egale donkere kleuren.

3. Zorg dat de ingrediënten binnen 20 minuten in huis kunnen zijn, en zorg dat je altijd een volle groentela hebt.

4. Kies gerechten die je in hooguit 45 minuten kunt maken, of die sudderen of in de oven staan zonder dat je er omkijken naar hebt.

5. Maak iedere dag iets wat jullie nog nooit gegeten hebben, tot ze om reprises vragen.

De laatste spelregel klinkt erg extreem en streng, maar was voor mij noodzakelijk om in korte tijd handiger en vooral gevarieerder te koken. Na een tijd begin je te snappen dat het een vrij overzichtelijk spelletje is. Je gaat zomaar dingen uitproberen en bedenken. Op een goed moment zit je in de trein naar huis en denkt: ik vind het een beetje lenteachtig vandaag, ik heb zin in een bord met wortel, selderij, broccoli en een enkele aardappel (ieder in eigen tijd beetgaar gekookt en kort opgebakken met olijfolie en verse peterselie, tijm en rozemarijn – staan op het balkon – en daarbovenop een goeie dikke omelet met garnalen, paar tenen knoflook, gehakte Spaanse peper en schijven tomaat uit de oven. Hoef je alleen garnalen te kopen, want de rest is altijd in huis.

De spontane en opgewekte toonzetting van de voorgaande zinnen is ook belangrijk. Niets is in dit verband erger dan te eten krijgen van een kok die morrend en met tegenzin iets op tafel zet. Het is als met de kleuren op je bord en de eerste aanblik: het bepaalt een groot deel van het dagelijkse eetgenot of het gebrek eraan. Het huiselijke koken betekent immers: de kok zit aan tafel, alles hangt af van de mate waarin die iedere dag weer verrassing en plezier toevoegt aan wat de pot schaft.

Dirk van Weelden (1957) is schrijver en redacteur van De Gids. Hij debuteerde in 1987 samen met Martin Bril met Arbeidsvitaminen. Het abc van Bril & Van Weelden, daarna in 1989 solo met Tegenwoordigheid van geest. Hij schreef romans, novellen en bundels met essays en verhalen. In 2022 verscheen zijn meest recente titel: Het voorbeeld van hun liefde.


Meer van deze auteur