Redactioneel
We bespreken wat er in het filmpje over het archief moet staan. Ik heb onderzoek gedaan naar Surinaamse auteurs, en heb de inhoud van vele dozen gezeefd om het werk van mensen als Bea Vianen, Anton de Kom, Lou Lichtveld (nom de plume van Albert Helman) en Rudi van Lier te bekijken. Werk waarbij je alleen zit en gepriegelde handschriften probeert te lezen zonder te weten hoe iemand zijn t’s doorstreept of de lussen van zijn g’s aanhaalt. Af en toe leg ik iets mogelijk interessants voor een tentoonstelling aan de kant, maar het is ingewikkelder dan ik dacht. Bij ‘archief’ denken mensen aan zoektochten langs verlaten kasten, stof dat van een omslag geblazen wordt om een titel (in het goud!) te onthullen. Alleen is de ruimte waar dit archief zich bevindt luchtdicht dus stof komt er niet in, en heel oud ziet het er ook niet uit. Er zijn betonnen vloeren en harmonicakasten met draaiwielen die ze in en van elkaar vouwen. We gaan de kelder in. De bruine en blauwe dozen liggen er uniform bij en de tl-lichten lijken ook niet veel te doen voor de filmmaker. Geen stille kasten die als grafstenen in het halfduister staan, geen dozen of documenten waar het stof vanaf geblazen moet worden. Dit is ook expliciet niet de bedoeling: ‘Het archief is niet stoffig en niet doods.’ Handschoenen zijn trouwens ook uit den boze, die beschadigen papier omdat we daarmee minder goed voelen wat we doen dan met onze vingertoppen.
Surinaamse schrijvers
Archiefonderzoek heb ik niet eerder op deze schaal gedaan, meestal zijn het minder ver uitgegooide lijntjes die ik nazoek. Nu ben ik gevraagd de nalatenschappen van een aantal Surinaamse schrijvers die in het archief van het Literatuurmuseum liggen te doorzoeken. Aan de hand van interessante vondsten wordt een online tentoonstelling gemaakt – en dus een filmpje. Bij het catalogiseren houd ik me aan een lijst waarin aangegeven wordt hoe en wat er te onderscheiden is. Of ik het heb over een handschrift of manuscript blijkt nogal wat los te maken bij de medewerkers. Wanneer iets handgeschreven is hoor ik er niet handschrift maar manuscript bij te zetten, want ‘de manus in manuscript staat al voor hand’. Hoe ik het handgeschreven manuscript van een heel boek dan aanduid is me dan ook niet helemaal duidelijk – de hand lijkt belangrijker – maar ‘typoscript’ kan ik al snel aan mijn vocabulaire toevoegen. In de dagen in het archief vind ik een ritme tijdens het doorspitten van de dozen. Van brieven en manuscripten lees ik stukjes, maar weet maar eens wanneer op te houden en wanneer door te gaan naar het volgende stuk. De eerste dag heb ik dan ook het idee dat ik me blindgestaard heb op de inhoud van een aantal schriftjes, terwijl ik misschien beter eerst de algehele inhoud van de doos waar die uit kwam had kunnen noteren.
De dozen van KOM, Anton de worden naar boven gehaald, net als die van VIANEN, Bea en LICHTVELD, Lou. Wanneer ik door de dozen van Lichtveld ga erger ik me aan de bestaande ordening van zijn brieven – ze zijn zonder enveloppe per jaar opgestapeld en in verschillende mappen gestopt. Onderaan worden ze ontsierd door onleesbare krabbels, en ik kom er vaak niet achter wie ze gestuurd heeft. Voor de biografen van zo’n auteur ongetwijfeld geen probleem, maar ik kan uit de namen niet wijs worden, waardoor de brieven me niet veel zeggen. Dit valt op wanneer ik een geprinte brief uit de stapel pluk, die ondertekend is door Judith de Kom. Helman heeft in een van zijn boeken gezegd dat haar vader werkloos was toen hij naar Suriname terugkeerde, ze geeft hem te kennen dat dit niet waar is. Dat het verhaal over een zwarte man in zijn situatie aangepast is tot de versie die Helman heeft neergepend, is kenmerkend voor de manier waarop hij eerder vaak nog werd weggezet als iemand die voor onrust zorgde, in plaats van als intellectueel en verzetsman. Uiteindelijk kom ik bij een doos waar brieven nog wel in de enveloppe zitten, waardoor ik kan lezen wie de afzender is als de handtekening onderaan niet meer een suggestie van een naam is. Een volgend handje dat ik uit de doos omhooghaal heeft tape en stempels met hakenkruisen en adelaars erop; ik begrijp al snel dat deze in de oorlog door de censuur gecontroleerd en weer dichtgeplakt zijn. Ik kijk nog een keer naar de doos voor me en realiseer me dat dit niet de documenten van Helman meer zijn. Er is een doos naar boven gekomen van LIER, Rudi van. Per ongeluk mee uit het magazijn gekomen. Een van de gecontroleerde brieven komt van een vrouw die nu in New York studeert, en beschrijft de boottocht naar de overkant. De drukkende sfeer die er heerst onder de opvarenden wanneer ze nog in de haven liggen, wordt onderstreept door de censuurtape waarmee de enveloppe weer is dichtgeplakt.
KOM, Anton de
De nalatenschap van Anton de Kom is verdeeld over twee bruinkartonnen archiefdozen, die een stuk kleiner zijn dan de gemiddelde verhuisdoos. De naam en code staan op het label, maar verder is de inhoud nog niet gecatalogiseerd. Al hebben de biografen van De Kom de documenten bekeken en gebruikt, er is nog geen gedetailleerde lijst van de inhoud. Ook van de map waar VIANEN, Bea op staat zijn geen details bekend, noch van het laatje CAIRO, Edgar. Van de laatste twee heeft het museum niet zoveel liggen, het gaat maar om een paar stukken. De nalatenschap van Cairo ligt op dat moment nog bij de Stichting Edgar Cairo, en Bea Vianen is dan pas overleden, en het is niet duidelijk waar haar nalatenschap zich bevindt. De uiteindelijke shots voor het filmpje laten zien hoe ik door de gangen loop, met strategisch aangebrachte lichten die me vanachter de archiefdozen tegemoet schijnen. Ik moet een van de dozen uit de kast halen en loop ermee uit beeld. Later bevindt het licht zich ín de doos, en als de inhoud van het koffertje in Pulp Fiction schijnt het me tegemoet wanneer ik de doos opendoe. Als ik eerlijk ben voelt het toch soms wel een beetje dramatisch zoals dit geïllustreerd wordt. Toen de twee dozen met de nalatenschap van Anton de Kom voor me stonden, bijvoorbeeld. De mogelijkheden zijn op zo’n moment eindeloos, elke keer als ik iets uit de doos neem, moet ik maar zien wat ik vastheb. De eerste week gaat dat langzaam, ik kan De Koms handschrift nog niet goed lezen. Pas na een tijdje begin ik te herkennen hoe hij zijn h’s schrijft, of hoe letters veranderen in het schoonschrift van zijn hand. Het voelt verrassend intiem; ik bekijk natuurlijk al persoonlijke stukken, maar het voelt niet enkel als papieren, eerder persoonlijk. Alsof je iemand die tegenover je zit een beetje beter leert kennen, al is niets in de doos aan mij gericht.
Het topstuk dat we allemaal willen vinden, ligt er niet in. Het manuscript van Wij slaven van Suriname ontbreekt, zit niet in de dozen. Wat er wel ligt, geeft een paar mogelijke verklaringen daarvoor. De brieven van Gilles de Neve, die net uitgeverij Contact had opgericht, aan Anton de Kom, bijvoorbeeld. Een enkele keer staat er een klad van De Koms reactie in de marge geschreven, maar de brieven van De Kom zelf die zijn kant van het verhaal vertellen, zijn er niet. Details over zijn leven in Den Haag sijpelen tussen de regels door, in één brief slaat De Neve een toon aan waarvan ik me afvraag of hij die ook tegen witte auteurs zou bezigen. De Kom zal iets gezegd hebben over de uitgestelde publicatiedatum – het boek zou nog in 1933 uitkomen, uiteindelijk werd dat 1934. Want door wie, vraagt De Neve zich af in een brief, komt het dat Wij slaven steeds vertraging oploopt? De Kom is degene die steeds laat en veel aanpassingen door blijft voeren, ondanks de kosten. Er is ook een brief waarin voor de Franse vertaler om het originele manuscript gevraagd wordt. Het woord ‘manuscript’ is onderstreept. Het suggereert twee dingen: dat het manuscript al langer niet op zijn plek ligt, en dat er misschien wel helemaal geen origineel manuscript is dat overeenkomt met het gepubliceerde boek. Als er zo laat en zoveel wijzigingen in aangebracht zijn, zoals de uitgever schrijft, dan is dat allemaal in drukproeven gedaan en niet in het originele manuscript. Geannoteerde of bewerkte drukproeven liggen er helaas ook niet. En delen van het archief zijn door de medewerkers van Contact verbrand toen de Duitsers in 1940 Nederland binnenvielen, dus dat archief nagaan levert niets op. Het zou een belangrijk museumstuk zijn, voor het publiek en onderzoekers, maar er liggen wel andere bijzondere negentig jaar oude stukken van De Koms hand in de dozen. Meerdere schriften met verhalen, brieven, een schrift met Anansi tori’s (wat hij spelt als Anansiegh, en die in 2022 voor het eerst uitgegeven zijn als Anangsieh tories), en een compleet en uitgetypt script van een film, in viervoud. Van deze film ligt er ook een draaiboek waarin dialogen, kostuums, personages, enzovoort in kolommen genoteerd zijn. Maar ook: zijn bootkaartje, waarmee hij weer naar Nederland kwam nadat hij door de koloniale overheid in Suriname zonder vorm van proces verbannen was. En zijn bibliotheekkaart voor de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, waar hij een deel van zijn onderzoek voor Wij slaven deed. Dit zijn maar twee dozen, wat erin ligt is een (al dan niet toevallige) selectie.
In A.S. Byatts Possession staat de zoektocht in verborgen archieven centraal, en die leidt langs (fictionele) literaire werken om de geheimen van victoriaanse auteurs die onderzocht worden te onthullen. Possession maakt nog iets anders duidelijk, namelijk dat sommige delen van de geschiedenis ons ontvallen zijn, en dat dat altijd zal blijven gebeuren. Sommige dingen, interacties, geheimen worden niet opgeschreven, vervliegen met de winden van de geschiedenis, of, in het geval van Byatts boek, met de wind in een grasveld in de lente, door een hint die niet aankomt, een kind dat een boodschap niet overbrengt. In de archieven blijft dit gevoel me bekruipen: er is heel veel dat ik niet weet. Leegtes die niet in te vullen zijn, ook niet met behulp van andere archieven. Zelfs mensen die De Kom gekend hebben, zullen niet alles weten en leemtes blijven bestaan. Het opsporingsdossier van het Rode Kruis over De Kom ligt ook in een van de dozen en vertelt een verdrietig verhaal over een man die op een dag in 1944 niet thuiskwam; zijn vrouw heeft tot de jaren zestig moeten wachten om erachter te komen wat er met hem was gebeurd. En ook dat verhaal is natuurlijk incompleet – zo wordt het punt van Byatt bevestigd. We weten waar hij is overleden, zijn stoffelijk overschot is geïdentificeerd, maar hoe zijn maanden in gevangenschap waren, wat daar precies is gebeurd, wie hij sprak, waar hij aan dacht, wat hij misschien op had willen schrijven – het maakt allemaal helaas geen deel van de geschiedschrijving uit.
Van kastje naar archief
Het weinige wat ik als student dacht te weten over archieven blijkt niet waar te zijn. Ik stelde me ongeveer voor dat je naar bijvoorbeeld het gemeentearchief gaat, daar je familienaam zegt (als je uit de gemeente komt natuurlijk), dat ze documenten voor je naar boven brengen die relevant kunnen zijn en waarin je dan gaat zoeken. Zo werkt het als je in Verborgen verleden zit. Dat je precies moet weten wat je in wil zien had ik niet gedacht. Dat er kasten vol documenten of spullen staan klopt wel, maar als je iets uit een archief wil komt er geen fysieke zoektocht bij kijken. Het Nationaal Archief bijvoorbeeld wil net als veel andere archieven eerst dat je online kijkt en dan laat weten wat je in zou willen zien. Heel verwelkomend voelt dit niet. Het impliceert een beetje dat als je het online gevonden hebt, je het niet meer fysiek in zou hoeven en willen zien. De informatie staat immers online? Hierdoor vraag ik me af wat de medewerkers in de archieven zelf denken dat mensen willen. Ik wil namelijk heel vaak de documenten zelf onder ogen krijgen, het gaat me niet enkel om de informatie die erin staat. Een familiegeschiedenis online opzoeken wekt beduidend minder mijn interesse dan het idee van oude papieren vasthouden.
Toch kwam ik ook hiermee in de knoop, omdat ik er niet bij stilgestaan had dat het soms naar is om documenten te zien. Tijdens mijn onderzoek voor mijn postdoc aan de UvA ben ik vier maanden in Suriname geweest. Daar ben ik bij het Nationaal Archief in Paramaribo op zoek gegaan naar een persoon in de slavenregisters. Voor haar manumissie heette ze Petra, zonder achternaam. Ik wist met welke achternaam ze gestorven was, maar deze combinatie van voor- en achternaam kwam ik niet tegen. Dus ik begon bij het begin: de registers van plantages. Ze zou daar alleen met haar voornaam in staan, maar met haar geboortejaar en de juiste plantage zou ik die moeten kunnen vinden. Dat haar geboortejaar waarschijnlijk bij benadering bekend was had ik nog wel bedacht, maar ik had er geen rekening mee gehouden dat ze van een andere plantage kon komen. Toch vond ik een aantal documenten die over dezelfde persoon leken te gaan, maar die verschillende plantages en geboortedata noemden. Deze informatie staat online, maar delen van de plantageboeken waren nog niet gedigitaliseerd. In het archief hoopte ik dus in de originelen duidelijkheid te krijgen, want die enorme boeken konden voor me naar de leeszaal gehaald worden. Ik had niet op de impact hiervan gerekend, ik wilde vooral uit de molen van onherleidbare online scans komen, maar terwijl ik alle namen van plantage Hazard afging werd ik steeds mistroostiger. Ik wist wel hoe de plantageboeken eruitzagen, maar nu pas viel me op dat het gedrukte boeken waren, waarin namen van tot slaaf gemaakten onder het kopje slaven opgetekend waren. Het was niet alleen een kasboek, maar ook een grootboek specifiek voor de plantages, en daar was dus zoveel vraag naar dat ze gedrukt werden, met alle optel-, aftrek- en overlijdensposten langs de assen. Ook gaf het boek geen uitsluitsel, kwamen namen en jaren weer nét niet overeen, en moest ik na zestien keer doorlezen toch toegeven dat ik haar naam niet zag staan.
Ik weet nu dus ook nog maar een beetje meer, maar heb Petra’s stappen in Suriname ondanks mijn pogingen niet kunnen nalopen. Ik wilde haar zogenaamde manumissiebrief inzien, de brief waarin zij ‘gemanumitteerd’ oftewel vrijgekocht of vrijgemaakt is. Helaas stond achter dat specifieke mapje met de juiste jaartallen een sterretje – de archivaris aldaar kon me vertellen dat dit inhield dat de documenten te beschadigd waren om in te zien. Ze zouden verkruimelen. Voor meer informatie wordt mij geadviseerd online te kijken wat er al gescand en openbaar gemaakt is. De informatie uit haar manumissiedocumenten staat online, maar ik zou graag weten hoe het er echt uitzag, met welke bewoordingen het verzoek werd ingediend en met welke toegekend. Ik heb nog geprobeerd de manumissiebrieven te vinden, want er staan veel scans online, maar dat is weer een volgend verwarrend landschap waarin data elkaar soms wel, maar lang niet altijd chronologisch opvolgen, en waarin het vel met de samenvatting van de dag van haar manumissie ontbreekt. Hoe langer ik kijk, hoe meer vragen ik heb, en het is me uiteindelijk niet eens duidelijk of de originele documenten in Den Haag of Paramaribo liggen. Dit deel van mijn onderzoek voelde als een echte speurtocht door de verschillende verbanden waarin ik haar naam zag langsflitsen, zonder dat duidelijk was wat de juiste informatie is. Ook al was het hier niet stoffig, toch had ik door de naargeestige sfeer die in de plantageboeken hangt het gevoel dat er na het bezoek iets aan mij kleefde.
Binnenin & buitenaf
De ervaring bij het Nationaal Archief Suriname en in dat van Nederland is anders dan mijn ervaringen in het archief van het Literatuurmuseum, omdat ik daar aan de binnenkant zit. Ik hoef niet eerst iets aan te vragen, waarna iemand achter brandveilige deuren verdwijnt om iets voor me op te halen. In plaats daarvan ben ik zelf degene bij de documenten, weet ik wat in welke dozen te vinden is, en dat er perfecte cirkeltjes haar tussen de pagina’s van dat ene manuscript zitten.
Tijdens mijn onderzoek was De Kom net aan de canon van Nederland toegevoegd en zat zijn werk in Nederland nog in een soort luwte, voordat er meer en meer aandacht voor kwam. Er was nog geen Stolperstein, nu wel. Er was nog maar één boek en een poëziebundel (postuum) van zijn hand uitgegeven, nu twee boeken en twee bundels. Er was nog geen herdenking op ereveld Loenen, waar hij is herbegraven, en nu is dit jaar de eerste ceremonie daar geweest. De erkenning en het eerherstel zijn extra mooi omdat de pijnlijke delen van De Koms leven ook door de documenten heen schemeren; de identificatie van zijn stoffelijk overschot bijvoorbeeld gebeurde deels aan de hand van zijn (perfecte) gebit en deels door een litteken op zijn schedel, dat hij heeft opgelopen doordat iemand op straat een steen naar zijn hoofd gegooid had. Al is het geen uitgebreid archief, er is in te zien hoe zwaar het leven van een Zwarte man in het Nederland van de jaren dertig soms geweest moet zijn, helemaal voor een uitgesproken antikoloniaal denker in een tijd dat Nederland niets van onafhankelijkheid wilde weten.
Nu ben ik bezig met het catalogiseren van de nalatenschap van Edgar Cairo, die een paar jaar na De Koms overlijden in Paramaribo geboren werd, maar op zijn eigen manier naar de verhouding tussen (nog net) koloniaal Nederland en Suriname keek. De nalatenschap is door de Stichting Edgar Cairo aan het museum gedoneerd, en zat nog in verhuisdozen toen ik ermee begon. Een aanvraag doen om iets in te zien kan pas wanneer er duidelijk is wat in die dozen zit, na het bladeren in stapels manuscripten/persoonlijke documenten/correspondentie/promotie/artikelen en knipsels/promotie/overig. Daar was het schatzoeken weer: dozen openen en documenten lezen zonder te weten wat er naar boven gaat komen, in de hoop dat het me iets vertelt. Inmiddels zit het merendeel in de nette blauwe dozen van het archief, van stukken tekst die ik niet kan lezen tot uitgetypte columns en enorme 5,25”-floppy’s. Die laatste zijn in eerste instantie ook niet te lezen; Cairo had een van de eerste Apple-computers en er zijn maar een paar computers in Nederland die zulke floppy’s kunnen lezen. Jessica Brul van het Literatuurmuseum gaat er uiteindelijk mee naar het HomeComputerMuseum, die ze wel weet te kraken. Het gaat om hele manuscripten. Hier zijn het geen verdwenen manuscripten, maar ongepubliceerde die de aandacht trekken. Nog steeds blijft het voor mij een kunst om niet de helft van mijn dag kwijt te zijn met het lezen van de documenten. Het gaat bij het catalogiseren niet om het lezen van wat in de documenten staat, maar om het het op de juiste manier labelen zodat het later teruggevonden kan worden als iemand dat wel wil doen. Maar soms kijk ik op een stuk papier om te zien wat ik voor me heb en blijk ik plotseling al bijna een halfuur aan het lezen te zijn. En toch, langzaam maar zeker gaat alles van dozen naar stapels, en dan in verschillende mapjes CAIRO, Edgar.
Poëzie
Lofzang op de nieuwe orde
Verhaal
De glazen kamer
Poëzie
Ze hebben iets algemeens met mijn gezicht gedaan
Verhaal
Excerpt IV. In de Vestibule van Principes & Beginselen
Essay
Een terabyte ‘gewone’ mensen
Essay
Schoenendozen
Poëzie
kuil
Beeld
Syrian Design Archive
Essay
Zwammen, woorden en spiegels
Poëzie
Oceaan
Verhaal
Toezichthoudster
Essay
Ruimtelijk en meervoudig. Over het Chinese vertellen
Verhaal
Al mijn spullen hebben littekens
Essay
‘Een doorgeefluik voor vreemdsoortig leven’. Het extatisch proza van Marie Kessels
Poëzie
Nog lager
Poëzie
Taal
Essay