Het slagveld is een slechte plek om te socializen. Ze beginnen heel ordelijk, die slagvelden, met legers netjes opgesteld aan beide kanten, maar dan loopt het toch vaak uit op een totale bende met explosies, gekerm en rondvliegende ledematen. Ik wilde gewoon wat van de wereld zien. Ik wilde gewoon wat mensen ontmoeten — weet je hoe moeilijk het is om vrienden te maken na je dertigste? Maar iedere vriend die ik hier maak wordt overhoopgeschoten. Het is hier koud en nat en de helft van de tijd heb ik geen idee of we nou eigenlijk aan het winnen zijn. Ik weet dat meedoen belangrijker is dan winnen en elke keer dat we van de Kolonel wéér een aanval van de Vijand moeten afslaan doe ik ook mee, maar ik ben wel iemand die af en toe wat externe motivatie nodig heeft. Een gevoel van verbondenheid. Een gevoel dat we samen uit deze gruwelijke hel zullen komen. Maar dat is er niet. Er heerst nogal een negatieve werksfeer op het slagveld. En nadat ik Lennard, mijn laatste vriend van de basistraining, zag stikken in zijn eigen bloed wist ik dat we hier echt iets moeten veranderen aan onze arbeidsomstandigheden.
Ik ben onderweg naar de commandopost. De ondergaande zon schijnt op verschillende armen en benen, die als vreemde planten uit het puin van de loopgraaf steken. Ik ben op zoek naar de Kolonel, voor een gesprek waar ik best zenuwachtig voor ben. De Kolonel is geen man die je gemakkelijk aanspreekt. Hij heeft altijd wat belangrijkers aan zijn hoofd. Wat natuurlijk ook wel klopt met die hele oorlog en zo, maar ik heb nooit het idee dat hij openstaat voor wat kritische zelfreflectie. Voor een feedbackmoment. En heb je hem dan eindelijk te pakken, dan is er iemand die zoiets roept als: ‘De Vijand breekt door op de linkerflank!’
God, die Vijanden. Ze blijven maar komen. Je zit midden in een verhaal, je begint net lekker op gang te komen en dan komt er weer zo’n Vijand aangestormd. Alleen tijdens het avondeten kan je hier een behoorlijk gesprek voeren. Daarom kies ik dit tijdstip voor mijn pitch bij de Kolonel. Afgezien van het geschreeuw van de mannen die eerder op de dag op een landmijn zijn gaan staan is het eigenlijk best rustig. 
Verderop zie ik een gestalte bij de barricade staan. Hij tuurt met zijn verrekijker over de rand, op zoek naar bewegingen van de Vijand. Het is de Kolonel. Ik haal een paar keer diep adem en loop op hem af. 
‘Kolonel?’
Hij draait zich geïrriteerd om. Ik schrik van zijn verwilderde baard.
‘Wat wil je?’ zegt de Kolonel, terwijl al zijn aandacht weer naar zijn verrekijker gaat.
Ik tover met moeite een glimlach op mijn gezicht.
‘Nou Kolonel, het gaat er niet per se om wat ik wil, maar wat we met zijn allen kunnen doen om de werksfeer op het slagveld te verbeteren, wat an sich weer zou bijdragen aan positieve ontwikkelingen aan het front. Ik leg het graag aan u uit.’
Ik wil net gaan uitweiden over mijn plannen als iemand roept dat we moeten bukken.
Het fluitende geluid van een drone.
De explosie werpt me omver. Ik moet me aan de Kolonel vastgrijpen om niet om te vallen. Ik schreeuw het uit van de pijn. De Kolonel pakt me hardhandig vast en hijst me weer overeind.
‘Verman je, soldaat!’ roept hij.
‘Maar Kolonel…’ probeer ik nog.
‘Nu!’

Kijk, ik vind het prima om bevelen op te volgen, maar ik vind ook dat een goede leider ruimte openlaat voor input van onderaf. Dat je luistert naar je werknemers. Ik begrijp best dat de Kolonel onder grote druk staat op het slagveld. Met één verkeerde beslissing kan hij honderden soldaten de dood in jagen, maar het probleem is dat hij die stress altijd op ons afreageert. Wat de werksfeer niet bepaald bevordert.
‘Kolonel,’ roep ik kuchend. ‘Stelt u zich voor, een gemeenschappelijke ruimte waar je deze hele oorlog even kan vergeten. Wat tafels en stoelen. Misschien een pingpongtafel? Een plek waar je onder collega’s kan napraten over de dingen die wat minder goed gingen op het slagveld. Dat je laatste vriend van de basistraining is doodgeschoten, bijvoorbeeld. En sinds onze Leopard-tank vorige week is opgeblazen en alle inzittenden levend zijn verbrand — God hebbe hun ziel — staat bunker 2 ook nog eens helemaal leeg!’
Ik kijk om me heen om te zien of ik al een beetje bijval krijg. Maar sinds die droneaanval is het één grote chaos hier. Niemand luistert naar me. Een soldaat is dodelijk verwond en probeert wanhopig zijn ingewanden weer in zijn buik te proppen. Hij kijkt met een open mond toe hoe de glanzende darmen door zijn vingers glippen. En daar ligt exact het probleem: op het slagveld is iedereen alleen maar bezig met de problemen op de korte termijn. De kogels die nu inslaan. De granaten die nu ontploffen. De glanzende darmen die nu door je vingers glippen. En die zijn ook wel belangrijk hoor, die darmen, maar zodra je concrete plannen aandraagt om de arbeidsomstandigheden op de lange termijn te verbeteren, wil niemand het horen.
Ik moet zeggen dat dit een van mijn minst favoriete dagen op het slagveld is. Echt zo’n dag waarop je je afvraagt waar je het allemaal voor doet. Ik mis Lennard. 
Terwijl mijn medesoldaten als trouwe honden naar de linkerflank rennen klim ik over de barricade. Ik ben er klaar mee. Als al mijn ideeën genadeloos worden afgeschoten, als mensen weigeren naar mij te luisteren, zit er niets anders meer op. Ik heb geen idee of de arbeidsomstandigheden bij de Vijand zoveel beter zijn, maar erger kan het niet worden.

Ik zal het bij de concurrent moeten proberen.

Thijs Hoekstra (1998) studeerde politicologie en Nederlands aan de Vrije Universiteit. Daar was hij jarenlang columnist voor het universiteitsblad Ad Valvas. Ondertussen publiceerde hij verhalen in de Kluger Hans en het tijdschrift Ei. Hij werkt nu aan zijn debuutroman.

Meer van deze auteur