Een onvervalst literaire Gids dit keer, waarin legendarische personages en beroemde schrijvers onbekende kanten blijken te hebben, een debutante zich aandient en literatuur gewonnen wordt uit wetenschap, beursspeculatie en oorlogservaringen.

Bommen vallen en een zevenjarig kind, betoverd door de zilveren vliegtuigen, de fonteinen van aarde en het enorme lawaai, rent erop af. Zijn moeder weet hem tegen te houden en drukt hem tegen de grond. Met zo’n krachtige, beeldende scène als waarmee het stuk Geheugenoefeningen van Kapuściński opent zou zowel een autobiografie als een roman of een essay kunnen beginnen, maar hij zou evenmin misstaan in het voorwoord bij een historische studie. De kracht van het vertellen trekt zich weinig aan van de onderscheidingen tussen fictie en non-fictie, en doet zich gelden bij zowel historische als persoonlijke thema’s, in alle genres, formats en stijlen – ook Pauline de Boks ervaringen in de Duitse boekenwereld wijzen in die richting.

Toch vermoeden sommigen, zoals James Wood in een recent essay in The New Yorker, dat literaire romans steeds eenvormiger worden en de vrijheid die de traditie van de roman herbergt steeds vaker wordt verruild voor schema’s die ontleend lijken aan creative-writing cursussen, televisiefilms en Hollywooddrama. Avontuurlijker schrijvers, zo opperde hij, en hij noemde wat voorbeelden, wijken uit naar het vertellende of het persoonlijke essay, om daar ongehinderd door spanningsbogen, verplichte liefdesmotieven en catharsis hun denkbeelden en vertelkracht te ontplooien. Wij vroegen Jeroen Vullings met Woods stelling als aanleiding zijn licht over de Nederlandse letteren te laten schijnen. Zijn essay ‘Het jutwerk telt’ is daarvan het resultaat.

In het uitgesproken persoonlijk essay ‘De studie van mijn leven’ van Arjen Mulder is te lezen hoe in de biologie, nog meer dan in andere wetenschappen, begrip en de ongrijpbaarheid van de natuur langs elkaar schuren, met een verhelderend en ontnuchterend effect. De cultus van de helderheid noemt Mulder het en hij vertelt hoe de bioloog-schrijver Dick Hillenius hem de literaire weidsheid ervan liet zien.

Oek de Jong beantwoordt de Grote Vragen en komt tot de verrassende bekentenis dat de klassieke grote vragen van het bestaan hem nooit hebben beziggehouden. En dan heeft dit nummer ook nog eens poëzie en poëziekritiek, literaire verslaggeving uit China, een bespiegeling over schoonheid als bedreigde categorie in de beeldende kunst en een verhelderend interview over Gerard Reve in petto. Om met de volksschrijver zelf te spreken: ‘Je vraagt je weleens af: “Waar hebben wij het aan verdiend?”’

De Gids-redactie