We beginnen vrolijk. Lang geleden, in een vorige eeuw, de Themersons leefden nog, schrijver dezes was half zo jong als nu, ben ik Stefan Themerson gaan interviewen voor het weekblad Vrij Nederland, nog met het formaat van een deurmat. Ik had Logic, Labels and Flesh vertaald en het idee was de verschijning van het boek een beetje kracht bij te zetten.

Themersons werk leerde ik kennen via de Amsterdamse boekhandel Athenaeum. Daar zag ik in 1969 een roman met een buikbandje dat attent maakte op een voorwoord van Bertrand Russell. De uitgeverij, Gaberbocchus in Londen, zei me niets. Professor Mmaa’s Lecture was prachtig uitgegeven en zestien jaar na dato nog kalmpjes in zijn eerste druk van 1953.

Hierna kreeg ik Kardinaal Pölätüo in de gaten, dat in 1967 verschenen bleek te zijn met een aanbevelend essay van Willem Frederik Hermans. De aanbevelingen hadden het beoogde effect. Ik had destijds een warme belangstelling voor de Russells, de Ayers, de Austins, de Wittgensteins en de Searles van de taalfilosofie en het logisch positivisme. Ik moest niets hebben van, grofweg, metafysica en continentale filosofie, en al helemaal niet van de variëteiten van het oude en nieuwe marxisme die opgeld deden.

Tijdens het interview begon het tot me door te dringen dat Themerson niet zo’n hardgekookte positivist was als Hermans en ook geen enkele affiniteit had met diens thema’s, laat staan diens nihilisme. Themerson was helemaal geen Engelse Hermans, hij was ongrijpbaarder en minder militant dan ik toch een beetje gedacht had. Ik stelde hem een of andere stomme vraag, ik wil me niet meer herinneren welke. Wat hij antwoordde was dit: ‘Am I an English writer, am I a Polish writer, am I old, or am I young? I DON’T KNOW!’

Vijfendertig jaar na dato hoor ik zijn stem, met het wat Poolse accent, omhooggaan in goed gespeelde lichte verontwaardiging. Als vertaler van een essaybundel die nota bene Logica, etiketten en vlees heette, had ik het kunnen weten. Themerson bedankte ervoor om waar hij zelf bij was gecompartimenteerd, kunstmatig afgegrensd, geëssentialiseerd of gereduceerd te worden.

Natuurlijk was hij dat allemaal en nog wel meer: een Poolse filmer en schrijver – althans iemand die in Warschau, in het vooroorlogse Polen, gefilmd en in de taal van dat land geschreven had. Net zoals hij in Frankrijk, in de oorlog, nog aan een roman in het Pools gewerkt had, maar ook Franse gedichten geschreven en gepubliceerd had. Om na aankomst in Groot-Brittannië ten slotte ook een Engelse filmer, schrijver en uitgever te worden. Althans: iemand die zich van de Engelse taal bediende. Met, jawel, een Brits paspoort. Hij is niet teruggekeerd naar het als satellietstaat ingelijfde communistisch geworden Polen.

Na Logica, etiketten en vlees (1979) vertaalde ik The Adventures of Peddy Bottom, oorspronkelijk in 1951 verschenen, het eerste en laatste door Themerson in het Engels geschreven kinderboekje. Daar leek het tenminste op, al was het maar door zijn titel, het formaat en de tekeningetjes van Franciszka Themerson. Ik heb hem een keer gevraagd in hoeverre De avonturen van Aardje Stapper (zo was het boekje in vertaling komen te heten) nu eigenlijk als een kinderboek beschouwd kon worden. Ik bleef het maar moeilijk vinden om het helemaal zonder etiketten te doen. Met stijve bovenlip verklaarde Themerson: ‘All my books are for children.’

Themerson hield niet van interviews en niet van de rol van geïnterviewde. Het deed hem, zei hij, te veel aan verhoren en aan politie denken. Hij moest ook heel weinig hebben van biografische belangstelling en van geschiedenis überhaupt. ‘My bibliography is my biography,’ aldus een van de antwoorden uit zijn ijzeren repertoire. Het aantal vraaggesprekken dat hij gedurende zijn leven gaf, is op minder dan twee handen te tellen.

Hoeveel geschiedenis hebben we nodig? Het is de titel van een van de essays in Logica, etiketten en vlees. Themerson contrasteert twee antwoorden met elkaar, namelijk het antwoord dat hij in de mond legt van lieden die hij dialectisch materialisten noemt: Zo veel mogelijk; en het antwoord van de natuurkundigen, dat zijn duidelijke voorkeur heeft: Zo weinig mogelijk.

Het is een vraag die Themerson meer dan eens aan de orde heeft gesteld, ook in zijn latere Huizinga-lezing, ‘Een leerstoel in fatsoen’ (1982), te beschouwen als een summa van waar het in zijn werk om gaat. Maar in Logica, etiketten en vlees doet hij het aan de hand van een kikker die in de lucht hangt. ‘U weet het niet – is de kikker uit een helikopter gedropt? Heeft hij een sprong gemaakt en is hij nu op weg omhoog – of omlaag?’ Over de vraag wat eraan vooraf is gegaan, kun je lustig speculeren. De cruciale vraag, aldus de schrijver, is evenwel: hoeveel geschiedenis hebben we nodig om de positie van de kikker in de volgende seconde te kunnen voorspellen?

Het is een wonderlijke sprong: van tijd-als-geschiedenis in het historisch denken (maar behalve Marx zijn er toch echt niet veel historici geweest die zich ten doel stelden het verloop van de geschiedenis te voorspellen) naar tijd-als-de-korte-tijdspanne die er in het geding is bij de te berekenen afloop van bijvoorbeeld een kikkersprong of de baan van een kogel.

Voor de liefhebbers van het werk van Stefan Themerson en dat van zijn vrouw, beeldend kunstenaar, filmer, uitgever Franciszka Themerson, is er onlangs een zeer interessant boek verschenen. Het bevat honderdvijftig brieven, evenzovele telegrammen, negen notitieboekjes met dagboekachtige inhoud, zeventig officiële documenten, en een hele hoop tekeningen van Franciszka en trouwens ook van Stefan zelf.

Unposted Letters. Correspondence, Diaries, Drawings, Documents 1940-1942 werpt een biografisch zijlicht op het werk van de Themersons dat, waar het echtpaar zelf niet erg spraakzaam wenste te zijn, veel verheldert. De auteurs van het boek heten Franciszka Themerson & Stefan Themerson te zijn. Wat strikt genomen ook wel klopt, maar natuurlijk niet kan. Het gaat immers om een postume publicatie. Beiden zijn in 1988 overleden, de een vier weken na de ander. Het is een intrigerend en aangrijpend boek geworden. En ook een uitgave die er bij hun leven nooit van had kunnen komen. Want zij hadden de oorlog achter zich gelaten.

Maar hun correspondentie en dagboeknotities hadden ze zorgvuldig bewaard. Ze beslaan een periode van zo’n twee jaar waarin de twee gelieven en collega-kunstenaars elkaar uit het oog verloren hadden als gevolg van het uitbreken van wat destijds nog niet de Tweede Wereldoorlog heette. De duur van een oorlog, voor wie ermiddenin zit, heeft niets te maken met de heldere jaartallen van de geschiedschrijver. Wie Unposted Letters leest, ziet het enorme verschil tussen de van dag tot dag en altijd plaatselijk meegemaakte zogenaamd kleine geschiedenis-van-individuen en die van het keurig in kaart gebrachte overzicht-na-afloop, waarin de mist van het moment is opgetrokken en de aard en de omvang van de verwoesting en de vernietiging duidelijk zijn geworden.

Het echtpaar was in 1938 neergestreken in Parijs. Ze waren zo rond de dertig jaar oud. Waarom daar? Omdat, naar Stefan later verklaarde, Parijs nu eenmaal de plaats was waar je destijds moest wezen als je schreef, schilderde of films maakte. Dat waren precies de dingen die de Themersons deden of van plan waren. Franciszka (*1907) schilderde. Ze illustreerde kinderboeken voor de Parijse uitgeverij Flammarion. Ze werkte ook voor een Pools kinderblad, Moja Gazeta, ‘Mijn krant’, de kinderbijlage van Glos Polski, ‘De stem van Polen’, waarvan Stefan (*1910) de redacteur en tevens voornaamste medewerker was.

Eerder, in Polen, had het tweetal enkele avant-gardefilms gemaakt plus een stuk of twintig kinderboekjes, non-fictie, speels, modernistisch. Een daarvan, over architectuur, door Themerson zelf uit het Pools in het Engels overgezet, heb ik vertaald als Meneer Bruis bouwt zijn huis (1983). Van deze vooroorlogse boekjes zijn er in de afgelopen jaren enkele herontdekt en in Engelse vertaling door Tate Publishing uitgegeven bij wijze van modernistische klassieken. Bijvoorbeeld The Table That Ran Away to the Woods, waarin een schrijftafel weer boom wordt.

In september 1939 brak de Tweede Wereldoorlog uit. Nadat Duitsland Polen was binnengevallen, verklaarden Frankrijk en Engeland het de oorlog. De twee kunstenaars Stefan en Franciszka nemen prompt dienst bij het Poolse leger in Frankrijk (hij) en bij het Poolse ministerie van Informatie en Documentatie (zij). Leger en regering in ballingschap bleven, eerst in Frankrijk, vervolgens in Engeland, zo goed en zo kwaad als dat ging doorfunctioneren.

Ik ken de verrichtingen van de Poolse troepen niet zo goed. Maar ze zijn wonderbaarlijk geweest. Van geen tweede land zijn, na bezetting, de hele oorlog door zo veel troepen blijven doorvechten, nomadisch geworden als het ware. Zowel langs de oostelijke kant als langs de westelijke. Een neef van Stefan Themerson belandde via Rusland en Perzië in Noord-Afrika om ten slotte in Italië deel te nemen aan de Slag van Montecassino. Stefan zelf deed uiteindelijk dienst in Schotland, maar ik loop op de zaken vooruit.

Eerst weer terug naar Parijs. In de chaos die het gevolg was van de Duitse inval in Frankrijk, juni 1940, raakten de Themersons elkaar kwijt. Franciszka voer met het laatste Poolse troepenschip vanuit Bayonne naar Londen.

Het verhaal van de soldaten in Stefans regiment, aldus de introductie tot Unposted Letters, was een farce van begin tot eind. Ze waren slecht of niet bewapend, de commandanten vluchtten naar de havens, de generaal ontsnapte in een vissersboot, de soldaten bleven achter.

In de buurt van Saint-Nazaire verspreidden de soldaten zich. Het kostte Stefan, te voet, zes weken om Parijs weer te bereiken. Uit de dagboekaantekeningen krijg je de indruk dat hij het leven leidt van een dakloze, een bedelaar, een dagloner. Parijs is inmiddels een bezette stad.

U leest hier de taal van het overzicht, het perspectief, de gekende afloop. Wij weten hoe lang de oorlog geduurd heeft, wie er gewonnen hebben, hoeveel mensen er omgekomen zijn. Dus zodra je hoort dat Stefan Themerson erin slaagde bijtijds naar Vichy-Frankrijk te ontkomen, het onder Pétain met de Duitsers collaborerende, in naam nog onafhankelijke Frankrijk, begrijp je het al. Themerson heeft een kans. Hij komt terecht in een Hôtel de Poste van een provinciestad, Voiron, departement Isère, samen met een groot aantal andere Polen van diverse pluimage. En daar begint dan het grote wachten, weliswaar in relatieve vrijheid. We treffen hem onder meer lezend en schrijvend aan in de Bibliothèque Municipale. Het is ongelofelijk wat hij allemaal afleest daar.

Intussen verkeert hij uiteraard in grote ongerustheid. Waar is zijn Franciszka gebleven, hoe is het met hun vrienden en familie in Polen? Het is een ongerustheid die we veilig kunnen aannemen, maar waarover nauwelijks met een woord gerept wordt. Natuurlijk moet Themerson het nieuws hebben gevolgd, inlichtingen hebben ingewonnen, kansen ingeschat, contact opgenomen met instanties en met individuen die hopelijk meer wisten dan hij. Maar van deze ‘technische’ kant van zijn zorgen, die hem ongetwijfeld in beslag hebben genomen, vernemen we niets. Tussen de regels kunnen we ze vermoeden.

Er zit veel speling in deze brieven, veel wit, om zo te zeggen, veel tussenruimte. Je weet niet precies hoe lang ze erover gedaan hebben, of langs welke omweg ze de betrokkene bereikt hebben. Vrienden in Boekarest en Lissabon fungeren als een soort van schaduwpostkantoren. Je weet niet wat er verzwegen wordt en wat er misschien in een soort code toch staat. Je weet niet hoeveel mensen er terwijl ze onderweg waren meegelezen hebben. Soms zie je de hand van een censor. Niet zelden gaat het over brieven die misschien wel nooit aangekomen zijn of ongeopend geretourneerd worden. Vaak arriveren ze opeens met een paar tegelijk, na twee maanden.

In Franciszka Themersons ‘helft’ van het boek treft de lezer wel wat meer zorgen en angst aan, maar de grondtoon maken ze er zeker niet van uit. De Unposted Letters, waaraan het boek zijn titel dankt, blijken een door haar bedachte aanduiding te zijn, voor – deels – wel degelijk geschreven maar nooit verstuurde brieven, waarin zij haar hart uitstortte, deels ook voor kunstwerken, die de verschrikkingen van de oorlog niet zozeer weergeven of objectiveren als wel er een persoonlijke verbeelding van zijn. Tijdens de Blitzkrieg – de Duitse luchtaanvallen – zit zij in de tunnels van de ondergrondse te tekenen.

De Themersons hebben elkaar in november 1940 getraceerd, maar het zal nog anderhalf jaar duren voor zij elkaar in de armen kunnen sluiten.

Het boek documenteert de twee jaar waarin ze elkaar misten, zochten, vonden en – het is een vast refrein – aanmoedigden en aanspoorden. Om toch vooral te werken, aan het werk te gaan, aan het werk te blijven, en zich niet van het werk te laten afhouden.

Werk je wel goed, lieveling?

In de context van de oorlog en wat die zoal met zich meebracht, heb ik zelden iets verbazingwekkenders en ook bewonderenswaardigers gelezen dan de brieven die in dit boek verzameld zijn. Twee jaren van twee mensen die met volle inzet bezig zijn de oorlog zo klein mogelijk te houden.

Wat Franciszka in Londen voor elkaar heeft gekregen (naast een baan bij haar ministerie van de Poolse regering in ballingschap) is indrukwekkend. Ze slaagde erin haar man op te sporen dankzij niet-aflatende onderzoekingen via vrienden, kennissen, ambassades, consulaten en wat dies meer zij. Waarbij, nogmaals, bedacht moet worden dat alle post aan weerszijden van de fronten gecensureerd werd.

Franciszka kreeg bovendien zijn uit- en doorreis voor elkaar, zowel financieel als qua paperassen. Het was een taai ambtelijk labyrinth van ongeïnteresseerde en onwelwillende overheden in zowel fascistische als meer of minder democratische landen. Om weg te mogen naar Spanje, uit Vichy-Frankrijk, moet je een inreisvisum kunnen laten zien. Maar om er een te krijgen moet je eerst bewijzen dat je dat land ook weer verlaten zult. Portugal doet alleen mee als je een betaalbewijs overlegt van het ticket (boot of vliegtuig) waarmee je naar Engeland of de VS vertrekt.

Daarnaast slaagde zij erin, voor zover mogelijk, het contact met beider families in Warschau te onderhouden. Zij stuurde, zolang als dat ging, brieven en pakketten naar Warschau. Zolang als de Britse overheid niet ingreep. In een strenge en afgemeten brief van de TRADING WITH THE ENEMY BRANCH wordt Franciszka voor de voeten geworpen dat zij vrienden in de VS heeft gevraagd geld naar Lissabon te sturen, om haar moeder in Warschau van daaruit van voedselpakketten te kunnen blijven voorzien.

De samenstelster (tevens vertaalster van de dagboekjes uit het Pools) vermeldt nergens het hoe en waarom van haar eigen overleving. Alleen uit een ‘coda’, niet van haar hand, zou de lezer heel misschien kunnen opmaken dat het meisje Jasia Chaykin, dat maar een paar maal genoemd wordt in de brieven, en de samenstelster Jasia Reichardt een en dezelfde persoon zijn. Het zal alle lezers vrijwel zeker ontgaan. Vandaar dit paragraafje.

Het hoge woord moet er dan toch uit. De Themersons waren afkomstig uit wat in de context van de oorlog onvermijdelijk joodse kringen genoemd plegen te worden – ongeacht hoe die kringen zichzelf wensten te zien of te afficheren. Beide Themersons, Franciszka heette van zichzelf Weinles, kwamen voort uit niet of nauwelijks meer religieus praktiserende intellectuele en artistieke milieus. Men was arts, zoals Themersons vader, men was pianist, zoals Franciszka’s zus, architect zoals de man van haar zus, of kunstschilder zoals haar vader.

De geschiedenis van Polen is, van alle landen die bij de Tweede Wereldoorlog betrokken raakten, een van de gruwelijkste. Eerst werd het land in september 1939 van twee kanten tegelijk aangevallen door Duitsland en Rusland. Over de wederwaardigheden van het Poolse leger, de hele oorlog door, had ik het al. Dat Polen de locatie is geweest waar de Duitsers hun voornaamste vernietigingskampen bouwden hoef ik niet te vertellen. Bij de geschiedenis van het getto van Warschau wil ik hier evenmin stilstaan. Behalve dan door erop te wijzen dat beide families, die van Franciszka Weinles en die van Stefan Themerson, vermoord zijn, als zij er niet zelf een eind aan maakten.

Dat laatste heeft bijvoorbeeld een grootmoeder van Jasia Reichardt gedaan. Jasia Reichardt, enig kind van een zus van Franciszka, is de samenstelster van Unposted Letters. Zij (geboren in het onheilvolle jaar 1933) had deze uitgave niet tot stand kunnen brengen als haar ouders er niet in geslaagd waren om haar, begeleid door de al genoemde grootmoeder, in juni 1942 het getto uit te krijgen. Het meisje is op dat moment acht jaar oud. Onder andere dankzij een spoedcursus rooms-katholicisme overleefde zij in onder meer een ziekenhuis, een weeshuis en een klooster met internaat.

Na afloop van de oorlog kregen de Themersons het bericht dat zij nog leefde. Begin 1946 arriveerde Jasia in Londen, dertien jaar oud. De rest van haar jeugd (vreemd hoe zo’n gewoonlijk onproblematisch woord door de oorlog aangetast of zelfs onbruikbaar kan worden) heeft zij doorgebracht in de hoofdstad van het land waarvan haar tante en oom na verloop van tijd burgers werden. Overigens dankzij vooral de bemoeienis van Bertrand Russell, met wie het echtpaar bevriend raakte. Want erg vlotten wilde het niet met de naturalisatie van deze drie Polen.

Onder de titel Fifteen Journeys. Warsaw to London heeft Jasia Reichardt haar wederwaardigheden geboekstaafd, vanaf het vertrek uit het vertrouwde ouderlijk huis, via onderkomens in het getto, onderduikadressen, de al genoemde internaten en kloosters, naar de stad waar zij is blijven wonen. Het is een buitengewoon goed geschreven en aangrijpend verslag.

Jasia Reichardt heeft de Themersons op hun achtereenvolgende Londense adressen meegemaakt, tot beider einde in 1988. Zij is het geweest die zich vanaf 1990 ontfermd heeft over hun nalatenschap. Ze heeft, samen met haar partner Nicholas Wadley, het Themerson Archive opgezet. Er moet jaren werk in zitten. Unposted Letters is te zien als de punt op de i van al dat archiveringswerk. Het is trouwens ook, dat moet toch even gezegd worden, een daad van allure om dit boek uit te geven. Ik heb het nu over de Amsterdamse uitgeverij De Harmonie, die vanaf 1979 het fonds van Gaberbocchus in stand heeft gehouden.

Het is een hele hoop geschiedenis, voor een echtpaar dat eigenlijk biografieloos door het leven wilde gaan. Overigens is er in 1999 al eens een tipje van de sluier opgelicht door een nummer van het tijdschrift Raster, ‘Themerson & Themerson’ geheten. Daarin was al een keus te lezen uit de correspondentie die nu door de samenstelster is uitgegeven. Toen ik er, na Unposted Letters gelezen te hebben, weer een blik in wierp, viel het me op hoe vaak er in de verschillende bijdragen eventjes – soms zijdelings, soms uitgebreider – gerefereerd werd aan Stefan Themersons zwijgzaamheid waar het zijn biografie betrof.

Maar laten we wel wezen. Een publicatie als Unposted Letters heeft misschien ook wel iets van een niet wederkerige, een asymmetrische, een hoe dan ook ongevraagde openbaarheid. Dat ik nu meelees in deze correspondentie, in deze familiegeschiedenis, is dat wel in de haak? Hebben de nazi’s uiteindelijk niet ook voor dit inkijkje gezorgd?

Het is en blijft onwennig, de wereldberoemdheid van het meisje ten spijt, om lezer te zijn van het Dagboek van Anne Frank, dat immers nooit voor de openbaarheid bedoeld is geweest. Het staat los van haar ambitie om journalist of schrijver te worden, ‘later’. Het is al even ongemakkelijk om bezoeker te zijn van het huis van Anne Frank.

Er blijft een extreme omgekeerde evenredigheid kleven aan het feit dat er op elk moment van de dag, jaar in jaar uit, een paar honderd mensen in de rij staan bij dat huis. Er moeten inmiddels miljoenen mensen binnen zijn geweest. Bezoekers, misschien al te oneerbiedig gezegd: van het poppenhuis van de holocaust, die zich aan de hand van dat ene lege adres iets voor proberen te stellen bij een veel gigantischer leegte.

Zo zou het ook best ongemakkelijk kunnen zijn om opeens lezer te worden van de schaarse particuliere brieven van twee Poolse families, Themerson en Weinles. Stefan Themerson en Franciszka Weinles hebben toch zeker het volste recht om daar hun mond over te willen houden. Zij bepalen zelf door middel van hun kunst of en hoe zij het over zaken als geschiedenis en politiek hebben. Waar of niet? Zelfs de lectuur van wat sinds de Nederlandse historicus Sem Presser egodocumenten zijn gaan heten, is en blijft tot op zekere hoogte iets tussen huisbezoek en huiszoeking in. Deze doden zijn toch een stuk weerlozer dan een heleboel andere doden.

So far so good. Is het dan een verboden terrein dat door Jasia Reichardt is opengesteld? Ik kan dat met de beste wil van de wereld niet vinden. Het lijkt paradoxaal om brieven te publiceren van mensen die er nu juist alles aan gelegen was om de regie over hun eigen leven niet uit handen te geven. Maar deze brieven zijn ook zelf dappere, intelligente, zeer goed geschreven blijken van verzet tegen de oorlog. Ze leggen het hoofd niet in de schoot, ze klagen niet, ze gebruiken hun denkkracht en hun verbeelding. Deze mensen, die er toch echt tot hun nek in zitten, stellen zich teweer tegen de oorlog voor zover die hen van hun vrijheid berooft om het werk te doen dat zij voor het belangrijkste houden: filmen, schilderen, tekenen, schrijven. Juist door deze houding, die zij overtuigend belichamen, praktiseren zij een vitaal stoïcisme waarvoor je alleen maar het grootst mogelijke respect kunt hebben.

In hoofdzaak zijn het twee strengen die samen de draad van het boek vormen. Er is een streng van de zorg en de bezorgdheid: om het contact te herstellen, om de talrijke blokkeringen van de ontsnappingsroute weg te nemen, om de familie in Warschau. En er is de streng, die naarmate het boek vordert steeds sterker wordt, van de bevochten eigen ruimte waarin gewerkt kan worden. En waarin ook, zonder veel ophef, een hoeveelheid werk tot stand komt waar je u tegen zegt. Soms is dat in de brieven zelf, waarin verbazend veel essayachtig denkwerk verzet wordt: deze brieven overlappen met het eigenlijke werk. Maar het is vooral buiten de brieven dat er stug doorgewerkt wordt.

Het is niet gering wat vooral Stefan daar in Voiron heeft gedaan, behalve dan – ongetwijfeld – zich zorgen maken over zijn vrouw, zijn familie, zichzelf en zijn eigen situatie. Hij schreef er een aantal hoofdstukken, in het Pools, van de roman die in het Engels Professor Mmaa’s Lecture is gaan heten – de roman waarvoor Russell het voorwoord schreef. Themerson stuurde hoofdstukken van die roman via Lissabon naar Londen, waar Franciszka alvast begon met illustreren. De roman speelt zich af in een wereld van termieten. Termieten die zich bezighouden met het genus homo en die in staat zijn tot zogenaamde ‘horizontale consumptie’ van boeken. De roman werd in het naoorlogse Polen een bestseller. Het is Themersons enige grote roman die nog op Nederlandse vertaling wacht.

Ook in Voiron schreef Stefan, ik noemde ze al, Franstalige gedichten, die hij geplaatst wist te krijgen in een Frans tijdschrift. Een ander Franstalig, lang, gedicht, ‘Croquis dans les ténèbres’, dat hij in Frankrijk schreef, publiceerde hij in Engeland, in het Frans. Van waaruit Willem van Toorn het (deels) vertaalde voor het al genoemde nummer 85 van het tijdschrift Raster.

Maar wat je nu, een kwart eeuw na hun dood, bovenal kunt vaststellen – als je het niet al wist of vermoedde – is hoezeer beider werk in het teken heeft gestaan van die Tweede Wereldoorlog. Die oorlog heeft, ook al is het vrijwel niet in een autobiografische vorm, mee geresoneerd in alles wat ze deden en schreven – tot en met de ogenschijnlijke luchtigheid en het al even ogenschijnlijk satirische karakter ervan.

Ze zijn ernstig, de Themersons, ook als ze cartoons tekenen of ‘semantische poëzie’ schrijven, dat wil zeggen nationalistische hymnen tot op het bot fileren. Maar het is een ernst zonder pathos en zonder gebruik van de grote woorden, de levensgevaarlijke, ook tegenwoordig weer zonder ophouden uitgebraakte grote woorden.

Deze Unposted Letters vormen dus een goed gelijkend portrait of the artists as a young man and woman. Het boek kan, pars pro toto, als biografie gelden. Wat niet wegneemt dat er nog volop ruimte is voor een cultuurhistorische dubbelbiografie van de Europeanen en modernisten die de Themersons geweest zijn. Maar een essentieel onderdeel van het voorwerk is hiermee voorbeeldig verricht.

Om met de vereiste opgewektheid te kunnen eindigen citeer ik hier het slot van het essay ‘Hoeveel geschiedenis hebben we nodig?’ Het eindigt namelijk met de volgende autobiografisch getoonzette passage:

In burgerbroek, maar nog steeds in mijn legerlaarzen en -ondergoed, liep ik in 1940 door de nauwe straten van bezet Parijs, arm in arm met een professor aan de Sorbonne van middelbare leeftijd (hoewel ik hem destijds oud achtte), toen hij plotseling opkeek en uitriep: ‘Nil desperandum! Dit alles is een kwestie van perspectief! Rome veroverde Griekenland. Fysiek. Maar zoals we het tegenwoordig zien was het de geest van Griekenland die de Romeinse macht veroverde, haar cultuur wijzigde, en deze gebruikte om de Helleense invloed over heel Europa te verbreiden.’

‘Nou,’ zei ik, ‘maar de oorlog is nog niet voorbij. Wat denkt u dat er zal gebeuren als wij tenslotte de overwinnaars zijn? Zullen wij hun cultuur erven? Zullen wij de axiomatische geest daarvan verbreiden over heel de wereld?’

‘Cher ami…’ begon hij, en hield plotseling op. Toen pakte hij mijn elleboog weer beet en zei: ‘Als wij winnen, zal ik mijn theorie herroepen.’

Nicolaas Matsier (1945) is schrijver van romans, verhalen, essays en kinderboeken. Hij vertaalde o.a. werk van Lewis Carroll, Stefan Themerson en Xenophon.

Meer van deze auteur