Op het bureau waaraan ik vandaag werk staat een vergeelde wereldbollamp. Ik hou van die dingen, waarschijnlijk omdat er ooit een naast mijn bed stond. Er gaat tegelijkertijd verwondering en vertrouwdheid van uit, dat kalme, blauwgele licht, de stroeve as, het bolle lichaam waarop je je handen kunt leggen, één op Afrika, de ander op Canada.

Hele generaties werden als kind gekalmeerd door zo’n gloeiende bol op een nachtkastje. Hij stond er om je topografie bij te brengen, maar je was meer geïnteresseerd in het gloeiende gevoel dat hij je bezorgde: dat de wereld zo groot en onoverzichtelijk nog niet was. Dat jij er je draai aan mocht geven. Je blies erop en zei: nu stormt het in Brazilië. Je likte aan Japan en riep: het wordt een natte zomer in Tokio. Je draaide de bol rond en rond om zijn piepende as. Maar niet te hard, want dan werden de mensen duizelig.

Misschien was het meest kalmerende van zo’n bol wel dat hij stilstond terwijl jij sliep.

In de voorstelling Carrousel die Guy Weizman regisseerde bij het Noord Nederlands Toneel bevinden vijf danskoppels zich in een arena, op een draaiende cirkel die ze een eindeloze danswedstrijd doorslingert. Stoppen is geen optie, het vermaak gaat door tot de laatste danser zwicht. Dertig dagen dansen ze aan één stuk door voor het hongerige oog van ‘de Kijker’, die ze wil zien lijden, want leed is het enige wat hem verzadigt.

Het spektakel is losjes gebaseerd op de roman They Shoot Horses Don’t They? (1935) van Horace McCoy over de dansmarathons in Amerika in de jaren dertig, tijdens de Grote Depressie. Maar het heeft de uitstraling van hedendaagse reality-tv, spelprogramma’s en talentenjachten. Het licht is dat van een tv-studio; een showmaster in bontjas voorziet de boel van hitsig commentaar en benadrukt steeds wat er op het spel staat: de aandacht van ons, het genadeloze publiek. Wie te moe is om verder te dansen en afvalt, verliest zijn grootste goed, zijn zichtbaarheid.

Doorgaan, doorgaan, doorgaan. De draaiende cirkel, de carrousel waarop alles zich afspeelt, vertegenwoordigt een al te bekend dystopisch gevoel van het leven dat maar doortolt, in een steeds duizelingwekkender tempo. Voor de deelnemende koppels in hun eindeloze performance lijkt er geen onderscheid meer te bestaan tussen leven en entertainment. Niet gezien worden, is niet bestaan. Dat zijn de duistere premissen, die we kennen van meer recente dystopische fictie, zoals de young-adult boekenserie The Hunger Games waarin reality-tv letterlijk een zaak van leven of dood is. Of het satirische tv-drama Black Mirror, waarin zelfpromotie een primair doel wordt.

De rat race, het hamsterwiel, het doorgedraaide rad van fortuin: de metaforiek waaruit de voorstelling put om de schaduwzijden van het bestaan in een mediacratie te omschrijven, suggereert een wereld die te snel om zijn as draait, waarop je moet blijven rennen om er niet van af geslingerd te worden. De weinige tekst die de spelers hebben heeft een wanhopig poëtische lading, die niet op kan tegen de nerveuze trivialiteit van het schouwspel. Niemand weet waarom hij eigenlijk danst, maar gedanst moet er worden.

In een essay over de band Radiohead beschrijft de Amerikaanse schrijver Mark Greif de conditie van de mediagebruiker in de jaren negentig als volgt: ‘It was a culture of broadcast: an indiscriminate seeding, which needed to reach only a very few, covering vast tracks of our consciousness. To make a profit, only one message in ten thousand needed to take root; therefore messages were strewn everywhere’. Greif beschrijft een uitzendcultuur, waarin je voortdurend bestookt wordt met beelden en boodschappen. Waarin je bewustzijn aanhoudend vervuild wordt met informatie waarvan het grootste deel niet voor jou bedoeld is of niet op jou van toepassing. De mens die daarin thuishoort bevindt zich als het ware in het centrum van een beeldkoepel – waar hij ook kijkt trekken indringende beelden voorbij, of hij die nu wil zien of niet. De koepel draait om hem heen, hij hoeft niet mee te draaien.

Dat is een passieve positie, een wezenlijk verschil met de hedendaagse mens, die niet alleen de ontvanger is van een beeldentsunami, maar ook de zender, niet alleen de toeschouwer maar ook de entertainer. Kijken is niet langer genoeg, je moet ook bekeken worden – niet alleen door Big Brother, maar door iedereen. Je kunt met poëzie proberen je te oriënteren in dat draaiende spiegelpaleis, inzoomen, de boel proberen te vertragen, zoals de wanhopige dansers in Carrousel, maar de kans is groot dat je de tel kwijtraakt en de draaimolen zonder jou doordraait.

We zitten erbij en kijken naar de dansers die zich tot op het bot uitputten, hun ellende wordt ons vermaak. Tegelijkertijd blijft het steeds duidelijk dat het hier om drama gaat, het is allemaal spel en Carrousel behoort tot een groeiende categorie fictie over reality-tv, zoals behalve The Hunger Games en Black Mirror ook de Amerikaanse serie Unreal, die zich afspeelt op de set van een onmenselijke datingshow.

Al deze fictionele verhalen werpen een kritisch licht op hun onderwerp en laten daarmee een ongemakkelijke maar wezenlijke tegenstelling zien tussen drama en reality-tv. Hoewel reality-tv over échte mensen gaat, berust het vaak op een harde, veroordelende en zelfs sadistische blik bij het publiek. Drama, daarentegen, gaat over verzonnen mensen, maar vereist een invoelende en reflexieve houding van de kijker. Het zet jouw wereld even stil, zodat je naar de wereld kunt kijken.

Carrousel is zo bezien niet alleen een voorstelling over het leedvermaak van reality, maar ook over de verbindende potentie van drama.

Nina Polak (1986) is schrijver van fictie en non-fictie. Ze debuteerde in 2014 met de roman We zullen niet te pletter slaan en in 2018 verscheen Gebrek is een groot woord, waarvoor ze de BNG Bank Literatuurprijs ontving. Ze is redacteur bij de Correspondent, waar ze schrijft over cultuur en psychiatrie.

Meer van deze auteur