Het dorstig hart
Ploeterend door maar weer eens een uniek natuurgebied,
de Audomarois dit keer, vol zeldzame vogels, bij uitstek
gedijend op drassige gronden,

wil ik je zacht in je oor fluisteren
dat dit me nu typisch een waar
paradijs lijkt voor de tapuit.

Maar ik sukkel te ver achter je en
je schreeuwt zoiets iemand niet toe.

Enfin, dan straks maar, als het dorstig hart
vermoeid van ’t gaan wat uit mag rusten
en ik het vergeten ben.

Goed moe
Gelukkig schieten, als ik maar goed moe ben
en me alleen maar één twee drie vier tellend,
tong op de schoenen, nog weet voort te slepen,
verschoten liedjes door mijn hoofd, zoals

ik sta op wacht, zonder broek, zonder hemd,
der sterren pracht is bij Hem nacht,
Brigitte Bardot die ze niet zo maar zo heeft, en
de blauwe lucht en ’t zwerk verkondigen Zijn werk.

Die hebben helemaal met niets te maken
maar helpen mij wel zodanig vooruit
dat de afstand tussen ons groeit
en je beroepbaar blijft.

Folie à deux
Word je van alle korenvelden horendol,
komen de zonnebloemen je de strot uit
en gaan kamille, wederik en robertskruid,
weegbree en zilverschoon je tegenstaan,
maar wil je toch bij thuiskomst kunnen zeggen
dat je ontzettend veel plezier gehad hebt,
verwissel dan ’t begin van lettergrepen
en woorden, en zing consequent
de lof van roudweuzen en halen booi,
miegende vlieren, zwermen meggehussen,
muifkezen, woolkitjes en bijsterlessen,
van vorentalkjes die hun schooi verpralken,
en prijs het scheten wat de Schot ons paft.

Als je dat doet, blijkt achteraf
dat je enorm hebt moeten lachen
en dus een vachtige prakantie had.