Ik was naar Gemma in Amerika gegaan om meer over mijn moeder te weten te komen, die uit mijn leven verdwenen was. Ik zeg ‘uit mijn leven verdwenen’ omdat ze verder gewoon in andermans levens aanwezig was gebleven, dat kon ik op Facebook zien. Zoals ik daar ook kon zien dat ze getrouwd was en naar Stockholm was geweest, waar ze een rij felgekleurde huisjes langs een gracht had gefotografeerd. Het grappige was dat ik zelf een paar jaar terug ook naar Stockholm was geweest en precies diezelfde rij felgekleurde huisjes had zien staan.

Verder was mijn moeder bevriend geraakt met mensen die ik niet kende en kon je de rest van haar foto’s alleen bekijken als ze eerst jouw vriendschapsverzoek accepteerde. Zelf had ik een vals account met een verzonnen naam, zonder foto’s of vrienden. Ik had niet echt een leven dat de behoefte opriep het aan andere mensen te laten zien. Al fantaseerde ik wel eens over zo’n perfect Facebookprofiel, dat mijn moeder zou bekijken, en zich dan zou verbazen over hoeveel ik van mijn leven had weten te maken, ook zonder haar. Maar in de werkelijkheid werkte ik nog steeds als serveerster, al was ik al lang afgestudeerd, en leefde ik vrij afgezonderd in een kantoorruimte aan de rand van de stad, die te groot was voor mij alleen.

Op het vliegveld in LA had Gemma in de aankomsthal gestaan. Gemma was mijn moeders pleegzus, haar ouders hadden mijn moeder in huis genomen toen zij negen jaar oud was en Gemma elf. Ik kon zien dat ze twijfelde of ik het was die op haar af liep. De laatste keer dat we elkaar zagen, vlak voordat ze naar Amerika verhuisde, was ik ook nog maar een kind geweest.

Zelf had ik Gemma gelijk herkend, ze was niet veranderd zoals mijn moeder op haar profielfoto, waarop ze er gelukkig uitzag en zoveel ouder leek dan in mijn herinnering. In mijn hoofd werd mijn moeder niet ouder, en in mijn hoofd bleef ze altijd groter en sterker dan ik. Pas jaren na haar vertrek drong het tot me door hoe klein ze eigenlijk was, kleiner dan ik vanaf dat ik een jaar of twaalf was. Daarna begreep ik pas dat mijn moeder en ik lange tijd als de leeuw en de leeuwentemmer moesten zijn geweest.

Maar Gemma was nog precies zoals ik me haar herinnerde: groot en sterk gebouwd, met een mooi, als gebeeldhouwd gezicht, en lichte ogen waar van die goudkleurige, springveerachtige pijpenkrullen langs vielen. Ze bewoog zich een beetje log, en het was alsof ze altijd net wakker was en de wereld nog iets vertraagd bij haar binnenkwam. Ze deed me denken aan een door de zon verwarmde steen, waar je na het zwemmen op kon gaan liggen drogen.

Nu hield Gemma me bij mijn schouders vast om me van top tot teen te bekijken. ‘Wat heb je een mooie benen gekregen,’ zei ze, waardoor ik me jonger voelde dan ik was.


Ik knipperde even tegen het zonlicht toen we het parkeerterrein opliepen. De lucht was warm en felblauw. Naast een parkeermeter zat een dakloze man met een winterjas aan, hij stak zijn open hand naar me uit, terwijl ik deed alsof ik hem niet zag en Gemma deed alsof ze niet zag dat ik dat deed.

In de auto sloeg ze een arm om mijn stoel terwijl ze uitparkeerde. Mijn dijen waren bezweet onder mijn opgeschoven jurkje en plakten aan de autostoel. Ik keek naar buiten, en dacht: ‘Dit is het dan, Amerika.’

Al van kinds af aan droomde ik ervan een Amerikaan te zijn. Ik wilde het allemaal, de cheerleaders en de paperboys, en de asfaltstraten langs strak gemaaide gazons, ik wilde milkshakes uit glazen drinken in helverlichte diners, en ontmaagd worden onder de hoge lampen van een footballveld in de nacht. Ik wilde dat het licht dezelfde kleur had als in Amerika. Ik kon een Nederlandse film al herkennen aan dat harde, kille licht voordat de acteurs ook maar een woord hadden gezegd.

Als ik zelf zou mogen kiezen wie ik was, zou ik een populair, Amerikaans highschoolmeisje uit een suburb zijn. Het kon me niet schelen hoe cheesy dat klonk.

Gemma had een zonnebril opgezet en vertelde over haar werk als grimeuse bij een nieuwe televisieserie, iets met teenagezombies. Ze had het naar haar zin, ze was goed in het op hun gemak stellen van de jonge acteurs die vaak nog nooit op tv waren geweest.

Ik bleef naar buiten kijken en probeerde het verschil in licht duidelijker te zien. De wind die door het opengedraaide autoraam naar binnen kwam, wapperde door onze haren en Gemma legde steeds opnieuw haar hand op mijn schouder en schudde me een beetje heen en weer. Ik wist niet zo goed wat ik dan moest doen en ik glimlachte zoveel als ik gokte dat geloofwaardig bleef.


Op de oprit van een zandkleurig vrijstaand huis parkeerden we. De straat – asfaltweg, strak gemaaide gazons – was verlaten. Binnenin het huis was alles crème of wit van kleur. Er lagen witmarmeren plavuizen op de vloer, en de open keuken en de woonkamer werden gescheiden door een spierwitte bar waar een vaas met witte pioenrozen op stond. Achter een grote, glazen schuifdeur lag een beschaduwde achtertuin met een niervormig zwembad. Het zwembadwater stak vreemd hemelsblauw af tegen de donkere tuin, alsof er een grote spiegel in het gras gevallen was die de lucht reflecteerde.

Op de crèmekleurige bank lag een magere vrouw naar CNN op tv te staren. Ze kwam overeind om mij de hand te schudden en zich voor te stellen als Rudy. Je kon zien dat ze net gehuild had. En ook dat het haar niets kon schelen dat ik dat zag. Ze leek me een stuk jonger dan Gemma. Ze droeg haar bruine haar in een strakke staart, en had een spits gezicht waaraan je, zelfs nu ze net had gehuild, kon zien dat je niet te bijdehand tegen haar moest doen.

Rudy zette het volume van de tv zachter, maar bleef de afstandsbediening vasthouden alsof ze wachtte tot ze ‘m weer harder kon zetten. Haar knokige schouders staken uit een zwart hemdje met spaghettibandjes dat ze boven een slobberende, zwarte joggingbroek droeg. En ik wist nu al dat ik er alles aan zou doen om haar voor mij te winnen.

Naast de bank stond een witte rieten mand op poten, en Rudy glimlachte vermoeid, bijna verontschuldigend toen Gemma de baby die erin lag aan mij liet zien.

‘Ze heet Sally,’ zei Gemma. ‘Maar we noemen haar eigenlijk altijd Bam Bam.’

En alsof ze voelde dat we daar stonden werd baby Sally gapend wakker om met haar zachtblauwe ogen dwars door ons heen te kijken.

‘Schattig,’ zei ik, terwijl ik me weer van de wieg afdraaide. ‘Heel lief.’

Rudy was Gemma’s beste vriendin sinds ze elkaar hadden ontmoet op een Hollandse avond voor expats uit Nederland, vertelde Gemma terwijl ze glazen volschonk met ijswater. En Rudy was niet alleen de moeder van Sally maar ook mede-eigenaar van een bedrijf dat zakken poeder verkocht, waar alles inzat wat een mens op een dag nodig had.

Als ik me niet snel genoeg had bedacht hoe pathetisch het klonk, had ik Rudy gevraagd of er ook liefde in die zakken zat. Maar in plaats daarvan zei ik: ‘Wat cool’, en ik nam een slok van het ijswater dat Gemma me gegeven had, terwijl ik me afvroeg of ik mijn schoenen uit had moeten trekken zoals zij hadden gedaan.


Die avond – Gemma had groentelasagne gemaakt, ze hield van koken – vertelde Rudy dat ze bij Gemma was ingetrokken nadat ze ontdekt had dat haar man een affaire had, die begonnen was toen zij zwanger was van baby Sally. Ze liet haar wijn ronddraaien in haar glas toen ze ineens liet vallen hoe ze het oranje vlammetje van Tinder op de iPhone van Sally’s vader was tegengekomen. ‘Like a footprint left by the devil himself.’

Baby Sally was toen twee weken oud.

Rudy was een magere vrouw, maar toen ze opstond om te helpen de tafel af te ruimen, zag ik van de zijkant dat ze nog een bolstaand buikje had van de zwangerschap.

De logeerkamer waarin ik sliep had lange, gele gordijnen, en een zacht tweepersoonsbed met witte lakens. Ik bleef lang wakker die nacht, ik wilde het gevoel vasthouden dat zat in de zeldzame combinatie van alleen zijn en toch ergens bijhoren.

Als kind had ik wel eens gewenst dat Gemma mijn moeder was, dit had ik als een duister geheim met me meegedragen, en datzelfde gevoel van verraad bekroop me nu weer.

Nadat ze weg was, ben mijn ik moeder niet gaan zoeken. Ik ben gaan wachten tot ze weer contact met mij op zou nemen, maar dat deed ze niet. Ergens koesterde ik ook dat ze dat niet deed. Het was het enige bewijs dat ik had van de wedstrijd waarvan ik geloofde dat ze die met mij hield. Ik kon niet precies benoemen waar het in die wedstrijd om ging. Maar ik herinner me van die dingen, zoals dat ik als kind voorvoelde dat mijn dood op het nieuws zou komen, en wel omdat ik tegen die tijd zo beroemd was dat mijn dood een klap voor de wereld zou zijn. Ik kon me voorstellen dat dat iets was wat mijn moeder irriteerde.

Of dat, ik was toen negen, ze besloot dat ik verantwoordelijk was voor het poetsen van mijn eigen tanden, ze zou zich er niet meer mee bemoeien. Een half jaar later had ik mijn eerste gaatjes, ik herinner me haar harde lach na dat tandartsbezoek, haar vreugde.

Ik geloof dat ze in die tijd sterk het gevoel had dat ik het leven en mezelf overschatte, en misschien deed ik dat ook wel. Of ik weet eigenlijk wel zeker dat ik dat gedaan heb.


Toen ik de volgende ochtend de kamer binnenkwam, lag Rudy op haar rug op de bank en staarde naar CNN op de tv. Gemma was al naar haar werk vertrokken. Naast de bussen Formula babymelkpoeder stond er nu een doos Kellogg’s Cocopops op het aanrecht, waaraan een memo kleefde met mijn naam erop, ze had er een smiley naast getekend.

Rudy kwam overeind, pakte haar sigaretten van de tafel en bood me er een aan, terwijl ze met de binnenkant van haar mouw haar ooghoeken droogwreef, en daarna haar mouw afveegde aan de zwarte joggingbroek van Nike, die ze gisteren ook aanhad.

‘Dankjewel,’ zei ik, al rookte ik normaal alleen als ik dronken was, en nam een sigaret uit het gele pakje American Spirit. Rudy liep naar de keuken en schonk koffie voor ons in. Ik trok wat loshangende draadjes van de rafelende onderkant van mijn afgeknipte spijkerbroek.

We rookten staand in de opengeschoven tuindeur met onze koffiekoppen in de hand. Ik kon wel zien dat ik niet in Nederland was, maar het licht was niet wat ik er al die tijd van verwacht had.

‘Misschien neem ik een bus naar Hollywood vandaag,’ zei ik, terwijl het tot me doordrong hoe dat klonk.

‘The city of broken dreams,’ antwoordde Rudy, en ze legde heel kort haar wijsvinger op mijn neus, waardoor ik me in een keer totaal uit het veld geslagen voelde.

‘Gemma weet niet dat ik rook,’ ging ze verder, alsof er niets was gebeurd. ‘Nobody smokes here anymore.’ Ze keek met één oog dichtgeknepen op naar de zon.

‘Dat wie rookt?’ vroeg ik.

Ze trok een mondhoek op in een scheve grijns, terwijl ze knikkend de rook tussen haar tanden door omhoog blies. Dit was de eerste keer dat ik Rudy zo zag lachen. En net als Rudy liet ik mijn hoofd in mijn nek zakken en blies de rook naar de strakblauwe lucht.

Ik ging gelijk op zoek naar iets om haar opnieuw te laten lachen. Maar ze drukte haar sigaret al uit tegen de muur, wierp de peuk in een struik en liep terug naar binnen om zich weer op de bank te laten neervallen.

Op weg naar binnen stopte ik even bij de wieg.

‘Sally is wel echt een mooie baby,’ zei ik. Ik durfde Sally nog geen Bam Bam te noemen, zoals Rudy en Gemma deden, ik was bang dat Rudy zich aan me zou ergeren als ik dat zou doen. De Surinaamse vrouwen met wie ik vroeger hotelkamers schoonmaakte zouden het vrijpostig noemen.

‘Ze is the best baby die ik me maar had kunnen wensen,’ antwoordde Rudy, en je kon aan haar stem horen dat ze het meende.

Ik knikte alsof ik dat begreep. Als mensen aan mij vroegen of ik kinderen wilde, meestal jongens, mannen, antwoordde ik altijd met ‘ja’. Ik wist dat ik daarmee aan hun ideaal beantwoordde. Ik zag het niet echt als liegen, het was meer alsof ik dacht dat ik het zou kunnen worden als ik maar lang genoeg bleef doen alsof: moederlijk, zorgzaam, ontspannen, iemand die houdt van koken en daar ook goed in is.

Maar ik wist niet eens of ik het leven zelf wel wilde hebben, alsof het een gekregen jurk was, waarvan je je afvroeg of je ‘m terug kon brengen omdat hij niet bij je paste, maar op hetzelfde moment wist hoe ondankbaar dat overkwam. Hoe ouder ik werd, hoe meer het me verbaasde dat het leven voor veel mensen iets was wat ze kostte wat het kost maar wilden blijven uitdelen.

Rudy zapte door naar een ander kanaal. ‘Wil je some peanutbuttercups voor me meebrengen?’ vroeg ze, zonder haar blik los te maken van de tv.

‘Sure,’ antwoordde ik en ik knikte opnieuw, al had ik nog nooit van peanutbuttercups gehoord, en ik vroeg me af of ze me in de zeik zat te nemen, zoals nieuwe serveersters bij ons naar het restaurant aan de overkant werden gestuurd om een ‘ijspik’ te halen.

Toen ik op de gang mijn gympen aantrok, hoorde ik hoe baby Sally begon te huilen.


Gemma had me een oude, blauwe racefiets geleend die in de garage stond. Ik had geen rijbewijs. Niemand fietste in LA.

De stad was veel uitgestrekter dan ik gedacht had, en verlaten alsof er iets was afgelopen. De gebouwen zagen er stoffig en nietig uit onder die laaghangende lucht met die altijd brandende zon, zelfs de palmbomen hadden iets armoedigs. Er waren veel dakloze mensen, ze sjokten rond, of wachtten achter handgeschreven bordjes op geld.

Maar meestal kon ik niet eens aanwijzen hoe het hier precies van de films verschilde, zoals bij de diner waar ik een milkshake in een groot glas gekregen had, alleen dat het verschil er was.

Er leek een dreiging in de lucht te hangen. Alsof een zwartziende sprinkhanenplaag de stad elk moment kon overnemen, zoals in een verhaal uit de kinderbijbel die ik van mijn moeder gekregen had. Mijn moeder en ik gingen niet naar de kerk, maar die kinderbijbel was goed geweest om mijn hart alvast voor te bereiden op alle ellende die over een mens kon worden afgeroepen.

Op Sunset Boulevard probeerde ik zo netjes mogelijk over de smalle strook tussen de auto’s en de stoep te fietsen. Ik voelde me opgelicht door alle films die ik gezien had, al begreep ik ook wel dat dat precies was waar het in de film om draaide.

Bij de stoplichten probeerde ik zo verveeld mogelijk te kijken, alsof ik hier elke dag fietste en wist wat ik aan het doen was, terwijl er achter mij zich een steeds langere rij auto’s begon te vormen, die mij allemaal zouden inhalen zodra de lichten op groen sprongen. Het getoeter of het gelach door de opengedraaide raampjes negeerde ik, al keek ik toevallig recht in het gezicht van een man die eerst tegen zijn voorhoofd tikte en daarna langzaam zijn lippen nat likte.

Ik bleef fietsen, en dacht aan al die mensen die hier naartoe waren gekomen om het te maken en het niet gemaakt hadden, en hoorde steeds het lievelingsliedje van mijn moeder door mijn hoofd gaan, als Gladys Knight zingt: ‘He kept dreaming, that one day, he’d be a star’ waarop The Pips, alle drie in koor zingen: ‘A superstar, but he didn’t get far.’

In een Seven Eleven vond ik de peanutbuttercups waar Rudy om gevraagd had, het waren ronde chocolaatjes gevuld met pindakaas, per twee verpakt in oranje cellofaan. Ik kocht zes pakjes.

De zon stond laag toen ik naar buiten liep en de lucht kleurde nu zo oranjeroze dat het me aan Campari-Jus deed denken en aan de man die dat altijd bestelde in het café waar ik werkte; zijn bijna ondraaglijke manier van voor de hand liggend praten. Je moest mensen in hun waan kunnen laten als je in de bediening werkte, al waren de meeste meisjes daar al van jongs af aan in getraind. Als er iets was wat ik over mensen had geleerd in al die jaren als serveerster, dan was het wel dat iedereen uitblonk in zichzelf voor de gek houden. Wat dat betreft waren we allemaal hetzelfde.

‘Je moet kijken of je hier kan komen wonen,’ zei Rudy. Gemma was die avond vroeg naar bed gegaan, en we zaten in de open schuifdeur met wijn, sigaretten en peanutbuttercups, terwijl Rudy laagje over laagje haar teennagels rood lakte, tot het rood bijna zwart was.

‘Nederland is not a country, it’s a county,’ ging ze verder, en ze blies over haar wiebelende tenen. ‘Ik heb nooit heimwee gehad. Not one day.’

Achter ons stond de wieg waarin Sally plat op haar buik lag te slapen, de lucht was vol sterren, en er dreven kleine tornado’s van insecten boven de geel oplichtende lampen in het zwembad. Ik steunde met mijn kin op mijn opgetrokken knieën, terwijl ik een onaangestoken sigaret tussen mijn vingers hield en constateerde dat ik me gelukkig voelde.

‘Misschien doe ik dat wel,’ antwoordde ik. Al wist ik ook wel dat het laatste waarop ze in Amerika zaten te wachten nog een serveerster was, die als kind had geloofd dat ze op een dag zo beroemd zou worden dat haar dood wereldnieuws zou zijn.

En alsof ze mijn gedachtes kon lezen, zei Rudy: ‘Just get married to an American. A rich one’, en ze bood me grijnzend een vuurtje aan.

Die nacht keken we samen naar een herhaling van Dr. Phil op tv. We lagen allebei languit op een bank, en het enige licht in de kamer kwam van de blauw flikkerende tv en de zwak gele gloed van het zwembad achter de open schuifdeur. De aflevering ging over jongeren met een crystal-methverslaving.

‘Als ik in een trailer woonde, zou ik ook aan de meth gaan,’ zei Rudy.

‘Daarom doet het altijd goed om naar mensen te kijken die er erger aan toe zijn dan jij,’ antwoordde ik.

Rudy haalde haar schouders op. ‘At least they’re high.’

Ik liet mijn hoofd naar achteren vallen en lachte een harde, schelle lach.

In een kraampje op de Venice Beach Boardwalk kocht ik een witte bikini met de afdruk van donkerrode kersen, die ik thuis nooit gekocht zou hebben. Rudy lag nog op de bank te slapen toen ik die ochtend de deur uit was gegaan. Ik vroeg me af of Sally geen melk moest hebben, of een schone luier, maar ik had Rudy niet wakker gemaakt.

Op het strand at ik een beker snel smeltend ijs, terwijl ik om de tien minuten mijn bikinibroekje opzijschoof om te zien of ik al bruin was geworden. Maar zelfs over de drukkere boulevard en het strand leek een verlatenheid te hangen waar de stralend blauwe lucht ook niets aan kon veranderen.

Toen ik studeerde was ik bevriend geweest met een meisje met een kat. Het meisje was zelden thuis, en de kat was nog nooit buiten geweest en had nooit meer een andere kat gezien. Het meisje zei dat je niet kon missen wat je niet kent, dat had ik mensen vaker horen zeggen, maar de kat zat altijd tegen het raam geplakt als ik langs haar huis fietste. En de weinige keren dat we daar waren, meestal alleen om iets op te halen of weer te dumpen, begon hij vaak ineens heen en weer te rennen, met opstaande vacht, alsof hij werd achtervolgd door iets onzichtbaars.

Ik wist niet waarom ik ineens aan die kat moest denken en besloot de bus naar Hollywood te nemen. Toen ik opstond en het zand van mijn billen klopte zag ik mezelf weerspiegeld tegen de aluminiumwand van een strandtent. Zo van een afstandje zag de bikini eruit alsof hij onder het bloed zat, en bijna automatisch keek ik naar mijn handen alsof het ook aan mijn vingers kon kleven.
Ik gedroeg me wel vaker alsof ik in een film zat.

Hollywood Boulevard bleek een straat vol met mensen verkleed als filmpersonages en voor een dollar of twee kon je met hen op de foto. Een vrouw van een jaar of veertig was verkleed als Marilyn Monroe, ze stond diep voorovergebogen terwijl ze zelf de onderkant van haar witte halterjurk optilde, alsof die onverwacht omhoog geblazen werd. Ze keek alsof ze de dreiging die in de lucht hing ook kon zien en er bang voor was.

Omdat ik op het open dak van de dubbeldekkertourbus wilde zitten, nam ik een tour langs de huizen van de sterren. De huizen waren kleiner dan ik gedacht had en zagen er allemaal onbewoond uit, waardoor ik me begon af te vragen of de hele tour verzonnen was. Niets was ooit eens wat je je erbij voorgesteld had.


Toen ik die middag terugkwam lag Rudy nog precies zoals ik haar die ochtend had achtergelaten, alleen had ze nu haar ogen open en stond de tv aan.

‘Je bent vroeg today,’ zei ze.

‘Ik miste je vrolijkheid en enthousiasme,’ antwoordde ik.

Ze stak haar middelvinger naar me op.

Ik glimlachte en ging op de rand van de andere bank zitten en bleef mijn fietssleutels in mijn hand houden terwijl ik met haar meekeek naar een sitcom op tv. Het geluid stond zo zacht dat ik nauwelijks kon volgen wat er gezegd werd en alleen door de lachsalvo’s wist wanneer er een grap gemaakt was.

‘Ken je Gemma al lang?’ vroeg ik na een tijdje.

‘Let me think,’ zei ze. ‘Twaalf, dertien jaar?’

‘Ze is de zus van mijn moeder. Of eigenlijk mijn moeders pleegzus,’ zei ik.

Rudy keek knikkend voor zich uit alsof ze die informatie even op zich in moest laten werken, en kwam overeind om haar aansteker van tafel te pakken.

Ik veerde op omdat ik dacht dat we samen zouden gaan roken, maar ze duwde de aansteker in haar achterzak, stond op om Sally uit de wieg te tillen en begon met haar tegen zich aangedrukt door de kamer te lopen.

Ineens begon ze zacht te zingen: ‘Row, row, row your boat…’

‘… gently down the stream…’

‘… merrily, merrily, merrily…’

‘… life is but a dream.’

Bij de glazen schuifdeur bleef ze stilstaan, ze hield Sally nog steeds stevig tegen zich aangedrukt en aaide haar over haar rug.

Ik voelde een pijn diep in mezelf, en het duurde even voordat het tot me doordrong dat het jaloezie was. Ik vroeg me af wat ik hier eigenlijk deed. En toen vroeg ik me af wat Rudy hier eigenlijk deed.

Net als mijn moeder reageerde ik op pijn met woede, ik wist niet of ik dat van haar geleerd had of dat ik altijd al zo geweest was. Het was nu eenmaal niet meer te zeggen wie je had kunnen zijn als de dingen anders waren gelopen. Het enige wat erover te zeggen viel was dat je, ondanks alle levens die je had kunnen leiden en alles wat je had kunnen zijn, voorgoed leek vast te zitten aan precies dat leven dat je leidde, en precies die persoon die je geworden was.

Het had geen zin daar nog langer over na te denken.

‘Ga je Sally ook Nederlands leren?’ vroeg ik.

‘Maybe,’ antwoordde Rudy.

‘Het zijn net sponzen nu,’ ging ik verder.

‘Okay,’ ze wipte Sally op en neer. ‘Would you hold Bam Bam for a minute. I have to make a phone call.’ Ze draaide met haar ogen op een manier die totaal niet overtuigend was. ‘Hellraiser,’ zei ze toen. Ze had de vader van Sally onder de naam Hellraiser opgeslagen in haar telefoon.

En nog voordat ik antwoord had kunnen geven zat ik op de rand van de bank terwijl ik het kleine en breekbaar aanvoelende lijfje in mijn armen hield. Ik was bang dat Sally zou gaan huilen, maar ze hield zich stil. Rudy was de kamer uitgelopen en ik probeerde niet te denken wat er zou gebeuren als ik Sally zomaar los zou laten, omdat ik gek bleek te zijn. En ik besloot niet naar de witmarmeren tegelvloer te kijken. En omdat dat ook niet hielp kneep ik mijn ogen dicht.

Ik wist niet hoeveel tijd er voorbij was gegaan toen Gemma ineens de kamer in kwam lopen. Ze liet haar grote, zwartleren make-uptas op de vloer vallen. Het was dezelfde tas waarmee ze vijftien jaar geleden naar Amerika was vertrokken nadat ze gevraagd was de grime te doen voor een grote horrorfilm. Ze kon zo ongeveer alles maken van een gezicht.

Ik keek naar haar op. Ze zag er een beetje verwilderd uit, haar wangen waren rood.

‘Gemma,’ wilde ik zeggen, zoals ik thuis geoefend had, toen ik me had voorgenomen om haar alles te vertellen en haar alles vragen. Alles wat ze over haar wist. En of ze dacht dat het iets in mij was dat het allemaal in haar opgeroepen had, omdat het net was als het ‘kip-of-het-ei’ verhaal en ik er nooit uit kon komen wat er eerder was geweest.

En Gemma stond daar maar en keek naar mijn gezicht en ik vroeg me af of ze bezig was te bedenken wat er voor nodig was om er een monster van te maken.

‘Oh nee,’ zei ze toen zacht, en ze duwde haar hand tegen haar mond. Haar blik gleed over de vloer alsof ze iets zocht.

Ik probeerde van haar gezicht af te lezen waar ze naar op zoek was, wat het was dat ze nu nodig had.

Ze haalde haar hand van haar mond, duwde ‘m tegen haar slaap, en liet ‘m toen met gespreide vingers door haar krullen glijden.

‘Ben ik alsnog vergeten die what-do-you-call-it op te halen… voor morgen,’ mompelde ze. En even snel als ze binnen was gekomen liep ze nu kamer weer uit. Ik hoorde haar twee keer toeteren voordat ze wegreed. En toen was ik weer alleen. Alleen met Sally in Amerika. Ik keek naar de helblauwe kleur van het zwembadwater en voelde het kleine hartje van de baby onder haar kleine ribben. Ik wist niet of het altijd zo snel klopte, of dat ze bang was.

‘Roei, roei, roei je boot…’ zong ik zacht. En terwijl ze aandachtig naar me opkeek pakte Sally een streng van mijn haar en klemde die met een verrassende kracht vast.

‘… zachtjes langs de stroom…’

‘…vrolijk, vrolijk, vrolijk…’

En toen dacht ik gelukkig niet meer aan haar zomaar loslaten. Ik hield Sally gewoon dicht tegen me aan en bleef zingen.

Eva Coolen is schrijfster. Ze studeerde Beeld en Taal aan de Gerrit Rietveld Academie, en aan de school of Visual Arts in New York.

Meer van deze auteur