Toen ik de deur van de bokszaal voor de laatste keer achter me sloot, viel er tegelijk een puzzelstuk op zijn plaats. Ik liep langs de verlaten toestellen en balie naar de uitgang en stapte de straat op, mijn handschoenen tegen mijn buik geklemd en opgenomen in een fijne miezel, terwijl ik het begreep, als een zacht vallend doek; ik hou van deze vuile buurt.

Toen ik hier een paar maanden geleden kwam wonen, werd ik overvallen op straat. In mijn herinnering blijft het een blank moment. Het was januari, vroeg in de nacht, en ik was bijna thuis toen drie mannen mijn richting uit kwamen. Ik stak de straat over, maar zij beenden ook naar de overkant. Vous avez du feu? Ik wist het meteen, maar antwoordde nutteloos, je ne fume pas. Ze bekeken me uitvoerig met de handen in de zakken van hun leren jekkers en ik voelde me leeg worden, als een acteur die zijn tekst vergeten is. De grootste, een Afrikaan met stalen sleutelbeenderen, ging achter me staan en legde zijn hand in mijn nek. Alles kwam nu heel dichtbij. Eerst namen ze de handtas van mijn schouder, haalden de portefeuille en telefoon eruit en lieten hem op de grond vallen. De man die had gesproken, klein en met een zwarte snor, bedacht zich, raapte de tas weer op en stopte hem onder mijn arm. Merci, zei ik en daar lachten ze om. Toen raakte hij mijn hals aan en trok de hanger uit mijn mantel, ik voelde het zilver warm tegen mijn huid naar boven glijden. Oooo deed hij en ik schaamde me diep te zijn waar ik was. De andere man, de derde, keek toe met gekruiste armen. Vooruit, dacht ik. Ze knoopten mijn mantel open en de hand in mijn nek greep strakker.

Er reed een auto de straat in. Zijn lichten schenen in mijn ogen bij de bocht en gleden over de kasseien toen hij onze richting uit kwam. De man met de snor zei iets in mijn oor dat mijn brein registreerde en weer losliet. En in een knip waren ze weg. Ik bleef achter met openhangende jas en mijn lege tas onder de arm. Mijn rug was nat van het zweet. En ik woon om de hoek, dacht ik, mijn huis is vlakbij.

Een week later schreef ik me in voor de cursus ‘boxe thai’ in het sportcentrum van de wijk. C’est un cours mixte, waarschuwde het meisje bij de balie me. Avec des hommes, surtout.

Die eerste les waren er enkel mannen en toen ik de sportzaal binnenkwam werd ik omsloten door een dikke, intieme zweetgeur. Ze zaten op banken aan de kant en ik vermeed hun blikken terwijl ik zo waardig mogelijk langsliep. Ik kan op ieder moment weglopen, hield ik mezelf voor, en dan zie ik ze nooit meer terug.

De opwarming begon met touwtjespringen en de zaal vulde zich met het fijne, veelvuldige tikken van koorden tegen de grond. De meeste mannen waren van Arabische of Turkse afkomst, ze droegen shorts en polsbanden in felle kleuren en fixeerden zich huppelend op hun spiegelbeelden, die onregelmatig maar gewichtig terughuppelden. Ineens zwaaide de deur open als tijdens een toneelstuk en een kolossale man met o-benen kwam binnen. Hij riep onmiddellijk, zoals hij iedere les opnieuw zou doen: trente pompages! Op slag hield het tikken op, werden de koorden aan de kant gegooid en liet iedereen zich tegen de grond zakken terwijl de trainer door de zee van pompende lijven liep en riep: encore! trente abdos! allez! vingt squats! un! deux! Mijn lichaam, dapper in het begin, raakte snel uitgeput, adem, zei ik tegen mezelf, adem, en ik nam stiekeme pauzes. Wanneer de opwarming zijn hoogtepunt bereikte, regende het zweet langs mijn kin op de grond en ging ik zitten hijgen op de bank. Toen ik hersteld was, leek niet enkel de temperatuur maar ook de zaal zelf veranderd, alsof het licht meer glansde en de dingen een dieper reliëf kregen. De mannen kwamen rond me staan, wreven zich af met handdoeken en dronken dorstig van hun water.

Ze lieten me handschoenen kiezen uit een kist bij de muur en een corpulente Turk werd opgedragen me de basisslagen uit te leggen. La base, Sami, gebood de trainer hem, que la base quoi. Ernstig onder deze verantwoordelijkheid ging Sami naast me staan en toonde zijn handschoenen. Droit, de vuist vertrekt achter de schouder en vliegt als een versnellend projectiel naar voor, waarbij het lichaam meedraait. Deze slag was de eerlijkste en had meteen mijn voorkeur. Crochet, de aanval komt in een boog zijwaarts, wat frivoler voelde en een beetje vals. Uppercut, de vuist slaat van onderuit op de kin. Deze was de bruutste en deed me denken aan tekenfilms.

Niemand bemoeide zich met ons en we sloegen een tijd lang hoffelijk onze handschoenen tegen elkaar. Wanneer ik versnelde, sperde Sami zijn ogen wijd open: o! tranquil quoi! en besefte ik dat hij bang was om pijn te krijgen. Na een kwartier gooide hij zijn handschoenen aan de kant en besloot: c’est pas mal.

Vanop de bank bekeek ik de andere boksers die vechtscenario’s inoefenden. Hun bewegingen waren zo snel en lenig, zozeer op elkaar afgestemd, dat het kluwen van aanvallen en ontwijken elastisch leek. Twee keer liep iemand met een bloedneus naar de kant, waar hij werd opgevangen door de kolos, die zacht begon te praten en hun gezicht schoonmaakte.

Het was volledig donker toen ik na de les buitenkwam. Ik haastte me langs de parking van het sportgebouw en de appartementsblokken, over het zwarte kanaal en door de straat met de nachtwinkels en cafés. Toen ik het kebabkraam op de hoek passeerde, keek de man bij de draaiende stronk vlees op, waarna ook de klanten in het raam opkeken. Daarna draaide ik de hoek om en was ik thuis, adem. Toch had de les iets veranderd, wanneer ik even later onder de douche stond, voelde ik iets onbestemds wegvloeien met het water.

Maar ’s nachts werd ik wakker met een snijdende kramp in mijn kuit, en wanneer ik in het donker mijn been uitstrekte, traag en hijgend van de pijn, kwam mijn droom terug en stak ik het licht aan om niet terug in slaap te vallen.

Bij de tweede les stond ik al vroeg touwtje te springen, toen de andere boksers binnenkwamen en naar me knikten. Het voelde alsof ik fysieke substantie had gekregen. Toen gooide de trainer de deur open en brulde als een afwijking: trente pompages! waar hij zacht aan toevoegde: vingt pour les filles.

Na de opwarming nam hij me mee naar de spiegel. Regarde, zei hij en ons beeld staarde grotesk terug; hij kaal en gedrongen, ik als een kind met mijn dunne armen in de grote handschoenen. Ça n’a pas l’air. Hij knielde en zette eigenhandig mijn voeten op schouderbreedte, daarna liet hij me door de benen buigen, kromde mijn bovenlichaam naar binnen en plaatste mijn linkerhandschoen op ooghoogte. De transformatie was ontzettend. Ik had heel even, in een fractie, een voorgevoel van wat mogelijk was. Daarna rechtte ik me en was het gevoel weg.

Ik probeerde in dezelfde positie de basisslagen uit op een bokszak, maar die was loodzwaar en zwaaide na elke stoot onverbiddelijk terug. Ik zwoegde wild en zonder resultaat, tot een kleine gespierde Marokkaan me onderbrak. Hij toonde zijn vuisten alsof het voorwerpen waren en liet ze flitsen tegen de zak, terwijl hij scherp tussen zijn tanden uitademde. Tu dois frapper, pas pousser, allez. En ineens begreep ik het, of mijn lichaam begreep het en ik zette mijn vuisten pakpak tegen het leer, sss pakpak en hop weer in positie. Het voelde als schermen met mijn lichaam en de zak danste knarsend op zijn ketting.

De Marokkaan heette Abdul. Hij gaf me een hand en een open glimlach. Regarde le middlekick, zei hij gretig en hij zwaaide zijn been in een wijde boog tot bij de zak, om hem op het einde een knallende mep met zijn wreef te geven. Tu écrases les côtes comme ça en hij prikte met zijn vinger in mijn ribben. Ik volgde zijn instructies op, maar mijn scheenbeen kwam zo pijnlijk op de zak terecht, dat het voorlopig moest volstaan om iemands kaakbeen te breken. Hij was het daarmee eens en lachte breed.

Terwijl ik na de les mijn fles leegdronk, mijn lichaam nam het water op alsof het lucht was, droogden Abdul en de andere boksers zorgvuldig hun lichaam af. Ondanks de zware geur in de zaal waren ze uitstekend verzorgd en sommigen smeerden hun spieren in met olie, de vingers gespitst in het glimmende vlees.

Ik zweefde naar huis. Toen ik het kanaal overstak waren mijn zintuigen nog steeds opgejaagd, maar mijn lichaam bewoog alsof er geen weerstand meer bestond in de atmosfeer. De volgende ochtend was ik zo stijf dat ik me uit bed moest laten rollen en had ik voor het eerst sinds jaren zin in vlees.

Een paar lessen later was er een ander meisje. Ik probeerde net mijn nieuwe handschoenen, toen ze binnenkwam. Haar zwarte haar reikte tot op haar onderrug en ze droeg een roze pakje dat haar spieren liet zien. Ze gaf alle mannen een kus en negeerde mij volkomen. Wanneer de trainer ons na de opwarming bij elkaar bracht om te oefenen, deden we geen moeite onze teleurstelling te verbergen, maar de kolos was onbuigzaam: filles ensemble. Ze sloeg op mijn handschoenen zonder me aan te kijken, wat me erg in de war bracht. Wanneer we begonnen met de traptechnieken, werd een zware kerel afgevaardigd om ons te assisteren. Hij ging wijdbeens staan en hield een kussen als een pakket tegen zijn buik. De middlekick van het meisje was foutloos, ze roteerde en knalde met haar voet droog als een zweep in het kussen, waarna ze netjes terugzwaaide en haar lange haar weer ging liggen. Mijn trappen waren zwak en dreven de kerel tot wanhoop, Flamenco, riep hij uit, putain, vas-y, pivote, maar mijn lijf wilde niet pivoteren en hoe meer mannen rond ons kwamen staan, hoe minder het wilde. Uiteindelijk kwam Abdul te hulp, kleine, degelijke Abdul, allez, je t’apprends un truc plus efficace. Hij trok me uit de groep en legde zonder waarschuwing zijn armen in mijn nek. Ik voelde een geweldige paniekreactie opkomen, maar hij drukte mijn hoofd al naar beneden, trok mijn lichaam naar rechts, waarna hij me naar links liet vallen terwijl hij zijn knie in mijn ribbenkast zette. Net op tijd hield hij me tegen, triomfantelijk, tu vois, tu l’écrases comme ça. Ik ging op mijn beurt aan zijn stierennek hangen en sleurde uit alle macht, tot ik begreep dat het niet om kracht ging, maar om beweging. Het volstond om plots van richting te veranderen.

Il faut respirer, zei Abdul toen we ons afdroogden na de les en dat was waar de zware kerel op had gewacht. Flamenco, riep hij van een paar meter afstand, t’es rouge dis donc, en er werd gelachen. Voor ik het goed besefte, stond ik bij hem en sloeg mijn blote vuist tegen de zijkant van zijn gezicht. We keken elkaar verbaasd aan. Een paar omstaanders joelden, riepen: c’est ça, la Flamande, descend-le, maar de trainer stond al tussen ons, la boxe c’est l’art, pas la bagarre! En aan de kerel die zijn kaak vasthield: tu fiches la paix à la fille, con.

Toen ik die avond het kebabkraam passeerde, deed ik waar ik al weken zin in had. Ik bestelde een grote pita. De man bij de grill sneed onaangedaan langs het vlees alsof hij elke dag blanke meisjes bediende en even twijfelde ik of ik ter plekke zou gaan eten, tussen de andere mannen, maar ik liet de pita uiteindelijk inpakken. Het papier was warm en vochtig tegen mijn buik toen ik ermee naar huis liep.

De volgende les kreeg ik een kus van het meisje en ook de kolos bood zijn wang aan, waar ik als een kind de mijne tegen drukte. Alles leek rustiger geworden, evenwichtiger, het eindeloze touwtjespringen, de mat die aan mijn voeten begon te kleven, het stijgen van de temperatuur en het ademen. Ook ik droogde me nu na de opwarming af en zwachtelde mijn handen en polsen in, om dan mijn vuisten te ballen en genoeglijk de spankracht te testen.

Die les gingen we met de beginners voor de eerste keer sparren. Ik stond tegenover een blanke jongen met een vreemde tongval die me vanachter zijn handschoenen fixeerde. Het was een uitbundig experiment. We haalden enthousiast naar elkaar uit en ontweken, af en toe probeerde ik een trap die op zijn schouder terechtkwam, waarna hij precies hetzelfde deed. Ik voelde me uitgelaten als een hond. Achteraf oefenden we de lowkick, hij liet me in een kussen schoppen dat hij op de grond hield terwijl hij achteruitstapte. Opeens had ik de zwaai beet en mijn voet sloeg luid tegen het leer. De mannen rond ons juichten: middlekick! middlekick! allez, la Flamande! De jongen plaatste het kussen als een schild tegen zijn ribben en ik stond twijfelend op mijn benen. Vliegen, dacht ik, ademen en vliegen. Ik zwaaide mijn been omhoog en liet op het laatste ogenblik alle evenwicht en veiligheid los. Het leer knalde keihard en heerlijk, ik landde en haalde opnieuw uit, vlam, dit was van een nieuwe orde, dit was ongehoord. De jongen incasseerde tot ik me had uitgeleefd en stak toen het kussen in mijn handen. Ik zette me schrap en hij trapte nonchalant, maar zo hard dat ik op mijn knieën viel en de lucht in mijn longen zoog. Hij keek me jeugdig aan, zich nergens van bewust. Maar bij de tweede trap was de pijn zo giftig dat ik op de grond moest gaan liggen. Abdul kwam tussenbeide, là ça suffit quoi, en hij liet me aan de kant zitten. De trainer kwam met een spons mijn gezicht deppen en controleerde voorzichtig mijn onderste ribben, terwijl hij uitweidde over spieren, pezen en zijn eigen artrose. Ik ademde diep en voelde me als een boot die trots en veilig aan de kant wordt getrokken, terwijl ik keek hoe de andere boksers naar elkaar uithaalden.

Wanneer ik die avond met nieuwe energie naar huis liep, kon ik niet meer om het gevoel heen. Ik voelde iets roofdierachtigs in me. Het waren niet enkel mijn bewegingen, ook de manier waarop ik alles registreerde was alert, klaar om te reageren en ik vroeg ik me af waar dit zou eindigen.

Die laatste les zag ik hem. Ik stond naast het meisje mijn polsen te omzwachtelen, toen hij de zaal binnenkwam en iedereen begroette. De herkenning kwam eerst in mijn lichaam. Ik voelde zijn hand weer in mijn nek grijpen, verstijfde en realiseerde me toen pas wie hij was. Het meisje zag mijn aandacht, c’est Suleiman, zei ze, il a été en Thaïlande pour s’entraîner.

Ik haalde snel een koord en ging bij de spiegel staan, veilig tussen het getik en de vertrouwde springende silhouetten. Ik zag in de spiegel hoe hij zich als de betere boksers op eigen tempo opwarmde. Zijn lichaam was slank en gespierd en toen hij zich optrok aan de bar leek hij wel een gebogen tak. Later zag ik hem in zijn eentje schaduwboksen, hij hield zijn vuisten met ontspannen vingers langs zijn hoofd en zijn ogen waren gesloten, de lange wimpers tegen elkaar gevouwen. Het beeld had iets naakts en ik voelde me heel vreemd, alsof ik een donkere intimiteit met hem deelde. Zelf schonk hij niet de minste aandacht aan me.

Uiteindelijk hield ik het niet meer, nam de kolos aan de kant en vertelde hem wat er een paar maanden geleden was gebeurd. Sulei? hij kneep zijn ogen, pas possible, tu te trompes. Hij leek even in gedachten verzonken en zei toen nadrukkelijk: fais attention, toi. Abdul reageerde op dezelfde manier: pas de conneries, allez hop, travaille. Hij bracht me naar een andere beginner om te sparren. Verward en teleurgesteld draaide ik rond mijn tegenstander, tot ik ineens zijn vuist tegen mijn neus kreeg. Niet hard, maar met de pijn schoot meteen ook het bloed tevoorschijn en ik voelde een ontzettend verlangen om te huilen. De trainer maakte aanstalten mijn gezicht schoon te maken, maar ik liep de zaal uit naar de toiletten. Ik deed de deur op slot, ging op de bril zitten en liet mijn emoties los als een kraan die opengedraaid werd. Toen ik gekalmeerd was, waste ik het bloed van mijn gezicht en depte mijn ogen met koud water. Daarna keek ik hoe laat het was. Nog een kwartier voor het einde van de les. Ik liep terug naar de zaal, trok mijn handschoenen aan en begon te oefenen op een bokszak, terwijl ik iedereen negeerde, pakpak mijn vuisten tegen het leer. Na een tijd werden mijn slagen ritmischer en trok het opgeblazen, angstige gevoel weg. In de grond, dacht ik, terwijl ik de grote, donkere gestalte in de gaten hield, kan ik dit best aan.

Na de les droogde hij zich niet af, zoals de andere boksers, maar ging met bezweet hemd op de bank zitten, zijn sporttas naast zich. Ook ik treuzelde, alsof we een stille afspraak hadden, terwijl de anderen in groepjes de zaal verlieten om te gaan douchen. Toen we alleen waren, keken we elkaar aan. Je t’ai reconnue tout de suite, zijn stem was een metalige bas en zijn handen rustten op zijn tas, de binnenkant een tint lichter dan de rest van zijn huid. Lève-toi, zei ik en ik schrok van mezelf. Hij niet, hij ging staan en was een kop groter, maar had niets dreigends. Tu peux me frapper, weer die koperen diepte, en even dacht ik dat hij me uitlachte, maar zijn brede lippen lagen zonder uitdrukking op elkaar. Ik kwam dichter en aarzelde, adem, zei ik tegen mezelf, adem, en hij kneep zijn ogen dicht. Wanneer mijn lippen die van hem raakten, schokte hij even naar achter, maar gaf zich toen over en werd warm en glad als water terwijl zijn adem langs mijn huid streek. We kusten lang. Ik moest op mijn tenen staan om bij hem te kunnen en hield mijn handen op zijn schouders om mijn evenwicht te bewaren. Daarna maakte ik me los en trok de deur van de zaal achter me dicht.

Hannah Roels (1984) studeerde Romaanse talen en literatuurwetenschap. Ze gaf een paar jaar Frans aan migranten in Brussel en volgde het schrijfatelier van Els Moors. In 2017 verscheen haar debuutroman Het portret. Ze werd geselecteerd voor CELA Europe in 2019. Haar korte verhalen worden gepubliceerd in De Gids en DW B. Op dit moment werkt ze aan een nieuwe roman.

Meer van deze auteur