Begin jaren negentig was Herman Franke een sociale wetenschapper met een imposante lijst publicaties in vaktijdschriften, kranten en bladen. Behalve een lange reeks artikelen was er een aantal boeken van zijn hand verschenen. Van schavot naar krantekolom, luidt de titel van zijn allereerste boek uit 1981, waarin Franke, toen een jonge socioloog, de ontwikkeling van de misdaadverslaggeving in het Algemeen Handelsblad tussen 1828 en 1900 uiteenzet en analyseert. In 1985 volgde de studie De dood in het leven van alledag; twee eeuwen rouwadvertenties en openbare strafvoltrekkingen in Nederland. Dit historische werk laat zien hoe enerzijds de beleving van of rituelen rond de dood en anderzijds de openbare strafuitoefening in de loop der tijd van het toneel naar de kleedkamers van het sociale leven verdwenen. Dit afschermen van de dood en het verbergen (en geleidelijk minder wreed worden van) de strafuitoefening vormen beide een uiting van het civilisatieproces in West-Europa. De auteur demonstreert hoe de aantasting van het menselijk lichaam – hetzij door ziekte, dood of straf – met het verstrijken van de negentiende eeuw op een groeiende emotionele weerstand van de elite en burgerij stuitte, reden om deze verschijnselen en praktijken zo veel mogelijk achter de sociale coulissen weg te stoppen. De onderzoeker illustreert zijn betoog over deze tweeledige culturele ontwikkeling met fraaie, aanschouwelijke voorbeelden. Enkele jaren later promoveerde Herman Franke op een criminologische studie over het gevangeniswezen in Nederland in de afgelopen tweehonderd jaar: Twee eeuwen gevangen; misdaad en straf in Nederland. De in 1990 verschenen dissertatie telt maar liefst 933 pagina’s. Een verkorte versie van het boek verscheen in Engelse vertaling – The Emancipation of Prisoners (1995) – en ontving van de American Society of Criminology de prijs voor de beste buitenlandse studie.

Sociologie, geschiedenis, cultuurgeschiedenis, criminologie en filosofie. Dat waren de voornaamste terreinen waarop de jonge doctor zich in de achterliggende jaren met veel geestdrift had bewogen. Het lag voor de hand dat Franke zijn academische inspanningen binnen afzienbare tijd met een of ander professoraat zou mogen verzilveren. En dat zou stellig ook gebeurd zijn, ware het niet dat een ander talent van hem inmiddels de kop had opgestoken. Het zou hem noodzaken van professie te veranderen.

De keuze van zijn onderwerpen, waarin ’s levens felheid en menselijk drama een voorname plek opeisen, onthulde dat hij behalve wetenschapper eveneens een zoon van de Romantiek was. Eigenlijk had Franke toen al jaren de gewoonte om zich in gestolen uurtjes te wijden aan het schrijven van fictie. Ooit was hij als twintiger begonnen aan een roman, maar hij had deze onderneming na een aantal hoofdstukken gestaakt. De ambitie om literaire teksten te schrijven zou hem toch niet loslaten en zo was van lieverlee een groeiend aantal verhalen en schetsen ontstaan. Naar zijn eigen maatstaven voldeed dit werk niet. Hij vond de verhaalstof bijvoorbeeld te weinig losgezongen van de autobiografische oorsprong. Of er mankeerde iets aan de toon van het proza. Tussen hetgeen als idee eerder intens in zijn verbeelding had uitgestaan en wat er daarna van op het papier was gekomen, bestonden vooralsnog te grote verschillen. Dus verdwenen al deze schrijfsels in de la. Toch vertrouwde hij erop dat er in de toekomst nog wel iets van zijn literaire aspiraties terecht zou komen. In zijn historische en cultuursociologische werk had hij immers laten zien dat hij een heldere en beeldende stijl bezat, dat hij taferelen indringend kon evoceren en dat zijn stukken van langer adem goed gecomponeerd waren.

Gedurende de jaren dat hij aan zijn proefschrift werkte, kwam Herman Franke helemaal niet meer toe aan dat ‘andere’ schrijven. Maar toen hij deze lijvige studie eenmaal had voltooid, was er opeens weer veel meer ruimte voor zijn literaire ambities. En nu lieten zich ook de juiste vorm en toon vinden. Zijn romandebuut Weg van loze dromen uit 1992 kenmerkt zich door een sterk romantisch levensgevoel. Het is de geschiedenis van een schuldige liefde, een ménage à trois met een fatale ontknoping.

Twee van de drie voornaamste personages zijn Lucien en Sanne. Ze zijn beiden exponenten van de grote maatschappelijke veranderingen die zich in de jaren zestig en zeventig hebben voltrokken. Een gevolg hiervan is dat een academische studie ook bereikbaar is geworden voor kinderen uit eenvoudige milieus. Lucien, uit een arbeidersfamilie, en Sanne, uit een rustiek dorpje waar de geur van gras en koeien in de straten hangt, zijn op een dag, los van elkaar maar tegelijk met duizenden andere leeftijdgenoten, uit het ommeland naar de hoofdstad getrokken. Ze behoren tot de generatie die door de studie en het vrijzinnige leventje dat ze in de stad leidt, breekt met de leef- en ideeënwereld van haar ouders.

Het verhaalheden speelt in de bloedhete zomer van 1990, wanneer Amsterdam op een mediterrane stad begint te lijken. Lucien en Sanne zijn dan alweer geruime tijd afgestudeerd en ze werken allebei. Lucien als universitair docent op het sociologisch instituut en Sanne in de zorg. Samen vormen ze een modern stel dat in zekere weelde kan leven. Hoewel ze, naar de geest van de tijd, allebei niet altijd strikt monogaam zijn, is hun liefde boven iedere twijfel verheven. Maar een verwikkeling uit het nabije verleden werpt een schaduw over hun verbintenis. Tijdens die tropische zomer van 1990 is Sanne de eerste die zich hiervan rekenschap geeft. Liever zou ze het verleden willen vergeten, maar de gebeurtenissen laten zich niet langer wegstoppen. Sanne merkt dat ook Lucien, haar medeplichtige, de laatste tijd steeds vaker aan somber gemijmer ten prooi valt.

De geschiedenis die hen aankleeft gaat terug tot dezelfde figuur, een onmiskenbare antagonist van beiden. Diens naam, Jos Oldemonnikhof, roept een archaïsche en onheilspellende wereld op. Hij is afkomstig uit de gereformeerde kleistreken van zuidwest-Nederland, waar bijbeldrift en bevinding de geesten onbarmhartig regeren. Deze Oldemonnikhof zal tijdens zijn studie in Amsterdam het geloof van zijn ouders en voorouders de rug toekeren. Maar met hetzelfde fanatisme als waarmee hij eerder met het Woord is overstelpt, laaft hij zich nu zelf met de geschriften van negentiende-eeuwse filosofen. Lucien en Oldemonnikhof zijn vrienden die elkaar in nachtenlange gesprekken over filosofische en ideologische stromingen uitdagen en de maat nemen.

Wanneer Jos Oldemonnikhof een vriendin krijgt – Sanne – leert Lucien haar op den duur eveneens kennen. Eigenlijk vonkt het al meteen tussen die twee, maar omdat de situatie nogal precair is, gaan ze elkaar eerst uit de weg. Toch kruipt het bloed waar het niet gaan kan. Zonder dat Sanne haar verhouding met Jos verbreekt, leidt ze op den duur een dubbelleven met Lucien. Aanvankelijk gebeurt dat in het verborgene, tot het tijd wordt om alles op te biechten. Oldemonnikhof laat na een drama te ontketenen. Des sterker laat hij Lucien diens verraad van de vriendschap voelen door hem verder te negeren en zal hij Sanne confronteren met haar overspeligheid.

Lucien en Sanne gaan uiteindelijk samen verder, Oldemonnikhof blijft in cynisme en majesteitelijke gekwetstheid achter. Nog één keer zal Lucien zijn gewezen vriend spreken, tijdens een hoogst ongemakkelijke ontmoeting. Bij die gelegenheid spreekt Oldemonnikhof in zwartgallige vervoering over Eduard von Hartmann, een Duitse filosoof uit de negentiende eeuw. Lucien begrijpt dat Von Hartmanns vijandigheid jegens de wereld en de mensheid een volwaardig substituut vormt voor het misantropisch calvinisme waarin Oldemonnikhof als kind werd opgevoed.

Niet veel later krijgen Lucien en Sanne bericht dat Jos Oldemonnikhof zelfmoord heeft gepleegd. Dat is een verpletterend bericht en de twee geliefden vragen zich in stilte af in welke mate zij aan de voltrekking van deze onheilsdaad hebben bijgedragen. Wanneer Sanne er in de zomer van 1990 bijna van overloopt, begint ze erover tegen Lucien. ‘Hij staat me in de weg. Ik kan niet over hem heen stappen, zoiets is het. Hij gunt me jou niet, hij beschuldigt me. En terecht.’ En dan begint ze te vertellen hoe gelukkig Jos was met haar. ‘Die man hield van mij, Lucien, meer dan een man ooit van mij heeft gehouden.’

Voor Lucien is dit slechts een groteske onwaarheid en hij gaat er dan ook fel tegenin: ‘Jij hebt hem tot een catharsis gebracht. Dat had een goede hoer ook kunnen bewerkstelligen. Die man had zich aan je vastgeneukt, dat is wat anders dan van iemand houden. Hij hing als een weerloos kind aan je borst. Dat weet je toch, Sanneke, dat wéét je toch.’

Ook probeert Lucien de zelfbeschuldiging van Sanne te ontzenuwen door haar voor te houden dat Oldemonnikhof blijkbaar dood wilde. Want: ‘Hij wilde dood omdat hij al ruim dertig jaar rare ideeën in zijn kop had, omdat ze in dat zwarte dorp met latten over masturberende handen sloegen, […] omdat een paar filosofen hem alle hoeken van zijn donkere bovenkamertje insloegen, omdat hij een al te romantisch poëticus was, omdat, omdat, omdat, nou ja, omdat hij vroeg of laat dood wilde, groots en meeslepend dood.’

Met die woorden denkt Lucien zijn geliefde te kunnen weerspreken, maar eigenlijk knaagt in hem eenzelfde twijfel.

De roman roept deze driehoeksverhouding van weleer weer tot leven. Daarbij wordt Oldemonnikhof als een onvergetelijk personage uitgebeeld. Door een rampspoedige combinatie van karakter en calvinistische opvoeding staat Oldemonnikhof onbeholpen en verweesd in de wereld. Zijn hoofd is een bunker van metafysische ideeën die de levenspijn moeten bezweren. Hij is van een onverzadigbare eruditie en toont zich welsprekend als een sofist uit de Oudheid. Zijn karakter is steil, om niet te zeggen: stijfzinnig. Tegenover Sanne kan hij zich gevoelloos, arrogant en tiranniek gedragen. Maar achter dat pantser heeft zij bij vlagen een uiterst kwetsbare man gezien die teder en verlegen is. Daarom doet het haar pijn aan hem terug te denken, en knaagt de wroeging om zijn noodlot.

De roman laat zien hoe beide geliefden elk op eigen wijze trachten met dit trauma in het reine te komen. Sanne probeert dat door haar ziel te onderzoeken en haar gevoelens nauwgezet uit te vlooien. Na lang aarzelen doet ze tegenover Lucien ontboezemingen over haar omgang met Jos die ze nooit eerder heeft verteld, maar die hij naar haar idee wel dient te weten. Een onverhoedse bekentenis van haar vriendin Esther, her sister in evil, zal haar van pas komen in de verwerking van dit drama.

Lucien pakt het anders aan. Na die zomer trekt hij naar Berlijn, waar men zich opmaakt het eerste jaar van Wiedervereinigung te vieren. Tijdens zijn verblijf daar verdiept hij zich verder in de figuur van Eduard von Hartmann. In een oud krantenarchief ontdekt hij verslagen van een smaadproces dat de filosoof indertijd tegen een journalist voerde, omdat deze hem er in zijn kolommen van beschuldigde jongeren tot zelfmoord aan te zetten met zijn nihilistische en levensvijandige denkbeelden.

Langs de weg van historisch onderzoek, door de sfeer van het ideologisch verwarde Berlijn anno 1990 te proeven en overdenken, en na lezing van Sannes brief vol bekentenissen komt Lucien ten slotte bij zichzelf uit. Pas na tal van omzwervingen waar mannen met innerlijke problemen nu eenmaal toe neigen, is hij in staat de emoties van de fatale gebeurtenissen naderbij te halen. Het gaat niet zozeer om de vraag of hij per se schuldig is aan het lot van zijn vriend, maar het is in elk geval een bevrijdende ervaring om die eventuele schuld wel te durven voelen.

Met Weg van loze dromen schreef Herman Franke een verrassend rijp romandebuut. Alle fictionele vingeroefeningen uit de voorgaande jaren waren niet voor niets gedaan. Het boek is trouwens veel meer dan de geschiedenis van een schuldige liefde. Het evoceert een tijdsbeeld van de jaren zeventig en tachtig en het zet terloops een links wereldje neer waarin nog gretig wordt gelezen en denken een lust is. De roman bevat behalve scherpe, eigentijdse waarnemingen ook een rijk arsenaal aan ideeën die veelal van negentiende-eeuwse denkers stammen. Zo weet de debutant het individuele, het sociale, het historische en het culturele tot een overtuigende verhaalwereld te smeden.

De geboorte van de romancier kondigde het voortijdige einde van de sociale wetenschapper aan. Een paar jaar later zou Franke de universiteit de rug toekeren. Hij kon het schrijverschap onmogelijk als een bezigheid in deeltijd beoefenen, het eiste zijn volledige toewijding op. Toch is de erfenis van de sociale wetenschap daarmee niet uit zijn verdere werk verdwenen. Franke is een denker over maatschappelijke en culturele aangelegenheden gebleven. In elk boek dat hij na zijn romandebuut heeft gepubliceerd, of het nu om fictie of non-fictie gaat, vind je deze erfenis terug in de thematiek, in observaties, denkbeelden en betooglijnen. Behalve een zoon van de Romantiek is hij er ook eentje van de Verlichting.

Ten slotte: in de achterliggende halve eeuw is de stroom van boeken, Nederlandstalig of in het Nederlands vertaald, almaar groter geworden. Beroepslezers zijn het overzicht al geruime tijd kwijt, en wie kan het hun kwalijk nemen. Vaak krijgt een klein aantal verschenen boeken onevenredig veel aandacht in de media en krijgt het leeuwendeel van de publicaties nauwelijks of beduidend minder belangstelling. Maar in dat leeuwendeel gaan soms boeken schuil die bijzonder en verrassend goed zijn en waaraan uit onwetendheid niet voldoende recht is gedaan. Omdat zich iedere keer een nieuwe oogst van titels aandient, is het onwaarschijnlijk dat ze die terechte aandacht alsnog zullen krijgen. Het ligt dus voor de hand dat zulke boeken, ondanks hun kwaliteit, voor de vergetelheid bestemd zijn.

Weg van loze dromen is zo’n boek. Bij het verschijnen is het links en rechts in de bladen opgemerkt en geprezen. Maar omdat het indertijd niet speciaal is uitverkoren of met een of andere prijs werd begiftigd, dreigt het thans vergeten te raken.

Dat mag met deze jeugdige, zinnelijke en espritvolle roman beslist niet gebeuren.

Nico Dros (1956) studeerde geschiedenis aan de VU en is schrijver van romans, verhalen en historische werken. Oorlogsparadijs (2012) beleeft inmiddels zijn zesde druk.

Meer van deze auteur