Ik heb mij nooit erg op mijn gemak gevoeld
in dit de wereld, tussen hen de mensen,
onder de uren mij doorwringend als door
een krapper kruipgat dan kruipgaten
horen te zijn. Jij verandert dat, vervangt
wereld, mensheid: went me. Je neemt me op,
blaast me in, een sterrenstoffelijk mirakel.
Er zijn onvoldoende handen per lichaam,
verder heerst de overvloed onder dit dak.

later bedaarde de branding –
maar bleef branding

Zwanger van toekomstig verleden,
van licht, lust en leven, stralenkrans
rond het zinderende lijf, je jongleert
de uren virtuoos het vale huis door,
hoelahoept de benodigde warmte
rond spectaculair gewone heupen.
Ik, door jou uitgezonderd, zinder
stilletjes mee. Geen vloek nu werkt.

tot die tijd: kom hier

De zon brandt op de harde rotsen,
die elk jaar roder, dichter, ouder
woestijn zijn. Wie buitenkomt,
gezicht brandt. Wie binnengaat,
duisternis vindt. Elk jaar na
de gruwelijke winter is er meer
troost in het uitzicht, meer troost
in het gekende gezelschap, meer
verlies. We gaan nooit meer weg.

de wereld in brand. laat ons

Buiten de stammen op drift,
van continent naar continent,
landschap naar landschap.
Binnen ook, maar trager. Era’s
verstrijken tussen ons en in ons,
schoksgewijs en schrijnend.
Jij mooier dan ik, dan vroeger,
jij de schuldige aan wereldleed.
De eeuwige stammen op drift,
op steeds opnieuw de drift.
Alles wat ons invalt valt in. We
verontschuldigen ons schitterend.

we hebben
gemeenplaatsen te debiteren,
clichés te leven,
rolpatronen te vervullen

wij, binnenhuisacrobaten

De wereld brandt zoals wij branden.
Dit stenen landschap wordt geweld
aangedaan. Het breekt, brokkelt, barst.
Boven de horizon rijzen rookpluimen op.
De geur van verschroeid vlees dringt door
tot in deze kamer, tot in dit bed.
Nog gretiger grijpen we elkaar aan.
De geruchten over volksverhuizingen
langs de grenzen van het rijk raken ons,
raken ze ons? We zeggen van niet,
we zeggen van wel. We kunnen niet
meer doen dan blijven branden, almaar
blijven branden. Kaarsen in kerken.

In het midden van de brand, in het oog
van de storm, koel, wit, onaangedaan,
ons bed. De muren van het huis zijn door
vlammen vervangen, het dak is al verkoold,
de camera cirkelt rond. Er klinkt
dramatische muziek, er zijn woorden die
alleen in dit soort films natuurlijk klinken
en daar gaan we. Het vuur, het bed en wij.

je aardbeeft over me heen

Het huis is een lichaam waarvan
de inhoud berekend kan worden.
Jouw lijf benadert de oneindigheid,
doordat het sterfelijk is – en goed
daarin: sterft schitterend. Vlees ik,
vlees jij, verhul de stakige botten.
Wij sneven dagelijks en drinken
daarvan gretig het herfstige genot.
Ons naarstig nazomeren schuimt.

kom hier met je hele leven,
je heupen en je benen en je mond en je borsten

We verwelkomen de handtastelijkheden
gretig, warmen ons aan huisgestookt
en ingemaakt, omfloerste belichting,
spelen de ernstige rol bedgenoot met flair,
overtuigd van onze bittere noodzaak.
In vermoeidheid bloeit de wetenschap
dat het goed is, omdat het goed was. O,
te rekken deze druiventroszware momenten
tot ze glanzen in de gesuikerde herinnering
zoals wij nu glanzen, ons te zien in dat licht.

Wij waren hier,
dat weten we nog goed,
toen de torens instortten,
de prinses stierf, de ene
schelm na de andere
het onderspit dolf, dieper al
de grachten en de greppels,
wij waren hier, in dit vuur,
in deze modder, in dit
handwarme bad, toen alles
veranderde behalve dit.

steden vielen…
wij dansten, vlees

De uitkomst van deze som
is de som zelf, ertussen
het isgelijkteken dat we
met zoveel gusto vormen.
Reken maar dat we zijn.
Reken maar dat we blijven.
Rondom de rest verbleekt,
de verder lege pagina,
misschien bestaat er niets.

buiten wachtten
winkels op onze
veranderende
aankopen

Branding zijn we, tuimelen schuimend
over elkaar, slaan uiteen, herrijzen steeds,
happen naar adem, almaar duurder
de adem. Zoals de aarde uitgeput raakt,
alles gedolven, alles gewonnen, zo ook wij.

ons uitspansel
een verrommeld laken,
wit als licht

Mark Boog (1970) won de C. Buddingh’-prijs en de VSBpoëzieprijs. In 2013 verscheen de dichtbundel Maar zingend. Zijn meest recente roman is Het lot valt altijd op Jona.

Meer van deze auteur