Lopende zaken 2021

Verhaal / 11.06.21

Wat ontbreekt

Fragmenten

Esma Moukhtar

Twee fragmenten uit Wat ontbreekt - een lang verhaal in drie delen



Deel 1, Hoofdstuk 3

Aan & om

Het idee voor hun plan ontstond een paar maanden geleden. Ze waren in discussie geraakt naar aanleiding van Stockhausen, die werd aangekondigd op de radio. A begon er al meteen doorheen te praten, over wat de componist destijds had beweerd over de twee vliegtuigen en de Twin Towers in New York. Dat er in de hele kosmos geen groter kunstwerk denkbaar was, zei hij, nog geen week na die elfde september. Men viel over hem heen, het werd een schandaal, ze hadden hem niet goed begrepen, zei ‘ie, maar hoe kon je hem wel goed begrijpen dan? A had de radio uitgezet.

Het afschuwelijke en het sublieme, wat tragisch of weerzinwekkend is, kan worden voorgesteld, en sommige kunst doet dat, maar om een terroristische daad te laten promoveren tot een kunstwerk, leek haar een perverse belediging voor iedereen.
Aan de andere kant, wierp Ivan op, heb je genoeg mensen die de elegantie van voorvallen op straat, fenomenen in de natuur, wonderlijke toevalligheden, tussen mensen, in de taal, of in de lucht, gelijkstelden aan wat kunstenaars probeerden. Het ging er niet om, vond hij, of en hoe iets was gemaakt, maar om wat er te zien was, hoe het werd waargenomen en wat het dan opriep dus vooral. Ja, dat zag ze ook wel.
In dat licht konden de torens waar de vliegtuigen op waren ingevlogen, net als onweer en storm op zee, gezien worden als iets spectaculairs. De daad zelf, dat was een ander verhaal. Zo kwamen ze erop. Op het verhaal, de verhalen, de beelden en de vervormingen.

Enkelingen zijn het, die met de vele levens van anderen ook hun eigen leven opblazen. Zoveel is hun leven blijkbaar waard dat ze het verruilen voor een belofte. Jongens, vrienden, broers, meisjes soms ook, die geen andere plannen meer hebben dan dit ene, terminale plan. En na elke aanslag wordt dan herhaald dat het een aanslag is op onze vrijheid en democratie, dat wij ons onze levensstijl niet laten afpakken en dat zij laf zijn en wij met meer.
Die retoriek! Alsof ‘zij’, die terroristen, niet al zo lang heel goed aanvoelen dat wij iets hebben wat zij veel minder hadden of zijn verloren: een land om rustig in te wonen met hun eigen, iets andere levensstijl. Waar is het begonnen? Wat is de geschiedenis van dit geweld? Er waren oorlogen en besluiten en misverstanden en problemen, en toen weer een nieuwe oorlog, een nepoorlog met echte gevolgen voor echte mensen en nu slaat het terug.
Dat is verschrikkelijk maar niet iets om erg verbaasd over te zijn. Daar waren A en Ivan het wel over eens. Hoeveel aanslagen waren er alweer niet geweest sinds dat ene spektakel, en steeds dezelfde reactie: en nu is het oorlog en nu moeten de grenzen dicht en nu en nu en nu. De oorlog tegen terreur, noemt men het, maar het zijn de oorlogen en de terreur. En zo komt er geen einde aan, terwijl de angst groeit, de ene noodsituatie de andere uitzonderingstoestand opvolgt en er onder de vlag van onze veiligheid alsnog steeds minder vrijheid overblijft. Over welke “vrijheden” hadden ze het eigenlijk, vroeg A zich af.

Maar wat konden zij? De gevoelde machteloosheid waardoor elke verontwaardiging altijd maar achtervolgd werd, stond hun al zo lang tegen. Toekijken hing ze de keel uit, erover schrijven deden ze niet en voor activisme waren ze onvoldoende georganiseerd. Wat kun je doen als je denkt dat je ‘er’ niks aan kunt doen? Een fractie van iets, om te beginnen? Ze probeerden zich er een voorstelling van te maken.
Misschien konden ze bepaalde methoden lenen van terroristen en activisten, omdat alle andere middelen blijkbaar faalden. Geen antwoord zozeer op de aanslagen zelf, maar op de manier waarop we erop reageren? Een serie explosies waarbij niemand gevaar zou lopen, maar de knallen moest je wel door de hele stad kunnen horen, opperde Ivan. A zag een vertraagde bestorming voor zich van het grootste warenhuis in de stad en de twee pleinen er pal naast. Als bij een flashmob maar dan anders. Een aanvankelijk stille groep in onopvallende en uniforme kleding, zou zich over een aantal locaties verspreiden, waarna ze met megafoons in spreekkoren een groot aantal feiten en visies zouden kunnen omroepen en daarna – nou ja, dat moest allemaal nog uitgewerkt. Niet echt gewelddadig dus, maar het moest wel opschudden.

Iets laten ontploffen zonder iemand op te blazen. De angst voor terreur, voor vluchtelingen, ons eeuwige geshop en gedoe onderbreken in het pretpark dat de stad is geworden, het eindeloze geloof in het neoliberale kapitaal, haar zogenaamde vooruitgang, het wezenloze rendement van alles en de aarde die we kapot maken, daar moest het over gaan, vonden ze. Ze konden het grondwater omhoog laten komen en daar vals geld in laten drijven zodat iedereen tenminste voor een paar minuten tot aan zijn enkels in de klimaatverandering en de schulden stond. En daarna weer adem kunnen halen omdat het niet waar was geweest, zoals zoveel niet waar is en zoveel gevreesde aanslagen en rampen gelukkig niet plaatsvinden, daar dan bij stilstaan. Vanuit stilstand zou het dan misschien mogelijk zijn de werkelijke ramp, die zich eigenlijk allang voltrekt, in de ogen te kijken. Het moet een opluchting zijn die gepaard gaat met een stemming en zoiets als een omslagpunt. Dat was ongeveer het idee.






Deel 2, Hoofdstuk 9


In een spiegel

A rookt haar laatste sigaret langs het water. Het koelt af en in haar natte kleren begint ze het koud te krijgen. Er zit niets anders op dan heel hard naar huis te fietsen. Langzaam begint ze weer warm te worden, maar ze is nog niet halverwege of ze merkt dat haar band wel heel zacht is en een minuut later moet ze afstappen.
Helemaal plat. Leeg of lek? Ze bestudeert de band en na lang zoeken ontdekt ze een fonkelend rood scherp stukje plastic dat in het rubber steekt. Ze peutert het eruit, het lijkt een scherf te zijn van een gebroken reflector, mooi als een juweel. Plakspul heeft ze nooit bij zich, tot nu toe ging het altijd goed.
Een auto passeert haar en toetert. Ze zou kunnen proberen te liften maar met een fiets is dat lastig en ze heeft ook geen zin om uit te leggen hoe het allemaal zo gekomen is. Dan liever lopen. De ene voet voor de andere en dat herhalen. Tot ze er is.

Als ze eindelijk bij haar deur staat, mist ze de sleutels. Niet verloren, gewoon thuis laten liggen, de deur achter zich dicht getrokken, het moest niet kunnen. En het is al laat. Is dit een moment om te huilen, om tegen een deur te schoppen en over te schakelen naar een andere vertelvorm? Misschien wel, maar ze legt even haar hand op de deur en loopt dan naar het café aan het einde van de straat. Ze zet de fiets weg, gaat tussen het late avondpubliek zitten, bietst een sigaret en volgt het verkeer bij het kruispunt. Naast haar een meisje tegen een vriendin: ‘Hij zegt dat het voor hem de druppel was, maar dan vraag ik me af, wat was die volle emmer dan?’
Aan de andere kant zitten een vrouw en een jongen met in elkaar verstrengelde benen dronken te doen en toch ziet ze dat ze nog geen geliefden zijn. Zij zegt half vragend, half lachend: ‘Ja ja, het leven zonder ooit ergens aan te komen zeg maar.’ Waarop de jongen naar zijn hoofd grijpt.
‘Ik was altijd de helft van mijn vader, totdat…’
Zij: ‘De helft?’
‘Nee, de held!’
Ze lacht weer en hij maakt zijn zin niet meer af.

A bestelt een witbier en vraagt of ze het kan laten opschrijven, ze heeft nog maar twee euro. De barvrouw kijkt haar van onder tot boven aan, het is goed zo, en bij het zebrapad stopt een busje. Vier mannen stappen uit, vernieuwen samen één streep van de zebra, waarna ze alle vier tegelijk tegen de wagen pissen en weer instappen om verder te rijden. Bijna lichtgevend wit steekt de streep af tegen de zes overige, die er nu maar dof bij liggen.
Ze had dorst en met het lege glas in haar hand bedenkt ze dat Dora haar reservesleutels nog altijd heeft. Alsof ze elk moment nog bij haar zou kunnen terugkomen. Maar is ze thuis, ligt ze al in bed? Het nummer ligt opgeslagen in haar telefoon, vermoedelijk naast die sleutels, op de keukentafel. Ze waagt het erop.

Als ze bij haar aanbelt, gaat na een tijdje op vierhoog het raam open en steekt Dora haar hoofd naar buiten. Alhoewel, ze twijfelt even of zij het wel is, want in plaats van haar zwarte afro ziet ze een gladde schedel waaromheen het lamplicht als een halo schijnt.
‘Hé, ben jij het?’
‘Ja, maar ben jij het, waar is je haar?’
‘Had ik zin in, zo warm nu, wat doe jij hier?’
‘Ja sorry, ik ben mijn sleutels vergeten, Ivan is weg en jij hebt nog een setje, dacht ik.’
‘Dat denk ik ook, maar moet ik even zoeken, wacht, dan laat ik je binnen. De deuropener of hoe noem je zoiets doet het niet meer.’
Ze verdwijnt uit het raam en keert er weer in terug.
‘Hier komt de sleutel. Van hier dus.’
Met een plof valt een ovenwant op straat.
Haar fiets zet ze beneden in de gang, ze vertrouwt erop dat het mag.
Bovenaan de laatste trap staat Dora in de deuropening. Haar nieuwe hoofd staat haar prachtig.
Ze klimt met zware benen naar haar toe.
‘Wat zie jij eruit?’
A bekijkt zichzelf voor zover ze het overzien kan.
‘En ik zat dus net nog op een terras…’
Ze brengt haar mond naar het vertrouwde gezicht, dat toch anders is zonder al dat haar, voor een zoen die naast Dora’s lippen belandt, omdat die haar hoofd net iets afwendt.
‘Je ruikt ook zo raar, wat is er gebeurd?’
‘Niks.’
‘Nou ja…’
‘Gezwommen in goor water.’
‘Waar?!’
‘In… wacht!’
A draait zich om en daalt de trappen weer af naar haar fiets. In het tasje onder haar zadel had ze de niet verstuurde ansichtkaart bewaard.

‘Hier,’ zegt ze als ze hijgend en bezweet weer in de hal staat, wijzend naar het meer op de luchtfoto van het dorp.
‘Waar ik heb gewoond!’ Dora omhelst haar.
‘Je ruikt echt naar een… oordeel?’
‘Stinkt als.’
‘Right, als een oordeel dat heeft gerookt. Kom, dan maak ik een bad voor je.’
Ze legt de kaart op het kastje in de hal en loopt voor A uit naar de badkamer.
‘Lekker hoor, ik ben gestopt. Moet je ook eens proberen.’
Ze zet de kraan open.
Voor jou doe ik het, denkt A. Haar sigaretten zijn toch op en haar eigen haar kan er eigenlijk ook wel af, maar nu eerst dit water in.

Ze weet even niet zo goed hoe ze zich nu moet uitkleden, trekt haar T-shirt en hemd tegelijk over haar hoofd, pauzeert, gaat verder met haar korte broek en dan de rest ook maar uit. Dora houdt haar elleboog in het badwater om de temperatuur te voelen, en wenkt A dichterbij.
‘Ik heb er geen schuim in gedaan, daar kan je niet goed tegen, toch, zeep?’
‘Nee, geen sop. En trouwens, het staat je geweldig. Wel weer laten groeien hè, anders krijg ik het koud.’
Ze laat zich in de warmte zakken en draait de hete kraan nog iets verder open, terwijl Dora de klep van de wc naast het bad dichtklapt om erop te zitten.
‘Vertel.’
‘Ik was gaan fietsen naar jouw oude dorp.’
‘En toen?’
‘Ging ik zwemmen.’
‘Met je kleren aan.’
‘Ja.’
‘En toen.’
‘Band lek.’
‘En toen sleutels vergeten… nou, mooie dag. En waar is Ivan?’
‘Nou, dat weet ik dus niet.’
‘Wéét je niet!’
‘Alleen dat hij morgen terugkomt, dat las ik vanmiddag.’
‘Ik leef met iemand die vaker weg is dan hier, maar ik weet waar hij is. Jullie zijn toch altijd samen, en met dat vage, sorry, plan bezig?’
‘Maar nu even niet.’
Het lukt haar niet helemaal om te doen alsof ze zich geen zorgen maakt, ziet A aan de donkere ogen en opgetrokken wenkbrauwen tegenover zich.
‘Hm, nou, blijf maar liggen zolang je wil, dan maak ik iets te eten, wat jij lust, maar op mijn manier. Je sleutels heb ik nog niet gevonden, dat komt morgen wel, jij slaapt hier.’

Het water koelt af en haar vingertoppen verrimpelen, ze staart ernaar, ziet haar kindervingers. Bij de leraresvriendin ging ze ook vaak in bad en toch is het alsof ze nu pas voor het eerst die gerimpelde topjes weer ziet. Dan stapt ze eruit.
Met de bloedrode handdoek die Dora heeft neergelegd begint ze zich af te drogen, gedachteloos, op een paar flarden van de laatste paar uur na, het zijn meer beelden dan iets anders. Als ze opkijkt, schrikt ze van de spiegel. Ze had zichzelf sinds vanmorgen niet meer gezien, brengt haar hoofd dichter bij het oppervlak en zoekt. Maar wat zoekt ze?

En dan heeft ze het weer, wat voor het eerst gebeurde op een toilet in een café toen ze zestien was. Ze waste haar handen en keek zichzelf iets te lang aan, zodat ze een vreemde werd, een levend ding. Iemand in een lichaam met een hoofd dat blijkbaar het hare was. Ze kon het niet uitleggen, het was alsof ze vanuit een onbekend perspectief naar zichzelf keek als naar een van de velen in de wereld is die ze ook had kunnen zijn. Ze is als alle anderen, willekeurig wie, en voelt zich bijna opgelaten zoveel te weten over degene die zij toevallig is. Al die informatie en fragmenten van haar persoon met zich mee te dragen en in leven te houden, opdat de anderen, de zelfden die achter de deur op haar wachten, niet in de war raken. Men rekent gewoon op coherentie.
Maar die valt dus weg. De samenhang is zoek. Het gezicht in de spiegel en zij met haar gedachten, vallen niet meer samen en alles verliest zijn gewicht en richting. Tot ze weer terugkeert, door weg te kijken en iets geruststellends te doen, zoals zich afdrogen. Alles gaat dan gewoon, hoe is het mogelijk, weer verder.

‘Neem mijn joggingpak maar, het ligt over de stoel in de slaapkamer. Heb er niet in gejogd.’
‘Oké.’
Dora steekt even later haar hoofd om de hoek. ‘Gaat het?’
‘Mmm.’
‘Mooi. Je ziet er schoon uit. Heb je trek?’
A ruikt gebakken paddenstoelen en knikt.

Esma Moukhtar studeerde filosofie aan de UvA, publiceerde in en werkte voor diverse bladen en redacties. Ze gaf o.a. les aan de Gerrit Rietveld Academie, is docent theorie, onderzoek en schrijven bij de Willem de Kooning Academie, en was tot 2020 verbonden aan Perdu als redacteur voor de literaire Avonden-programmering. Daarnaast werkt ze aan een roman.

Meer van deze auteur