Onlangs publiceerde de schrijver Joost de Vries een kritisch essay waarin hij de personages in een aantal romans van zijn leeftijdsgenoten omschreef als wereldvreemd, steriel en egocentrisch. Waar waren de grote vragen waar de literatuur zich altijd op richtte? In dit nummer van De Gids nemen Yra van Dijk en Merlijn Olnon een aantal romans van de jongste lichting schrijvers onder de loep. Zij zien bij de personages eerder een pijnlijk onderzoek van de relaties waarin ze leven, omdat daarin onzeker en diffuus is geworden wat ‘ik’, wat ‘de wereld’, familie, macht en oprechte liefde zijn.
In Pieter van den Blinks gesprek met P.F. Thomése is te lezen hoe de schrijver zijn werk niet zozeer plant en maakt als wel laat ontstaan. Herinnering en obsessie, schuwheid en moed, toeval en ambacht hebben daarin allemaal hun eigen rol. Thomése breekt ook nog een lans voor de amusementswaarde van het vooroordeel.
Bertram Mourits schrijft over de stilte van en rondom de grote dichterHans Verhagen en Arjan Peters juicht de terugkeer toe vanAstrid Roemer, na jaren van stilte. We publiceren hier een van haar nieuwe gedichten. Daarin springt – net als in het dreigende verhaal vanBregje Hofstede, de grimmige vader-zoongedichten vanMischa Andriessen en de vergeefse zoektocht naar een remedie tegen migraine vanMariëtte Baarda – in het oog wat de kracht van literatuur is: de ervaring en verbeelding van enkelingen zo verwoorden dat ze als deel van een groter geheel verschijnen. Ken uzelve, stond er boven de Apollo-tempel in Delphi in het antieke Griekenland. Vast geen oproep tot ijdeltuiterij en gezapigheid. Eerder een waagstuk.

Namens de Gids-redactie
Dirk van Weelden