Omdat ze de laatste weken alleen nog op haar rug kan slapen, heeft zijn hand vrij baan. Als ze eenmaal onder zeil is, als haar snurken de bekende regelmaat heeft gekregen en ieder snurkgeluid uitloopt in hetzelfde kreuntje, heeft hij de complete oppervlakte van die keiharde globe even voor zichzelf. Dan kan hij vanaf haar rechterbil op weg gaan. Omhoog, bergopwaarts, zo langzaam mogelijk.

Toen Merel nog op haar zij kon liggen, waren deze expedities over haar slapende lijf bewerkelijker. Haar arm vormde vaak een obstakel – soms weerde ze hem daarmee onder een geërgerd gezoem uit haar keel reflexmatig af – en ook was door haar ineengevouwen houding de buik zelf minder toegankelijk. Meestal kwamen zijn vingers dan niet verder dan het betasten van enkele schaarse vrije zones her en der op haar bolstaande nachtpon. Het was nooit gebeurd dat in de paar seconden dat hij op zo’n plek kon vertoeven, er juist daar tegen de aardkorst werd geduwd, al had hij zich dat de eerste keren wel even ingebeeld. En de omzwervingen een logische afsluiting geven met een kort bezoek aan de rustgevende broeierigheid van haar schaamhaar – een slipje kan ze al lang niet meer velen – was, doordat ze haar dijbenen hoog opgetrokken hield, bijna nooit mogelijk.

Maar nu de ‘uitgerekende’ datum zo dichtbij is gekomen, mag hij zich iedere avond tussen kwart over elf en half twaalf heer en meester onder de dekens voelen. Het lijkt zelfs wel of ze, zodra ze in slaap is gevallen, hem daartoe uitnodigt. Nu ze plat op haar rug ligt, zinkt haar zware, door de slaap tot ontspanning gebrachte lichaam ver weg in het matras. Alsof dat lichaam zich op die manier bescheiden terugtrekt en alle aandacht gericht wil hebben op die enorme kogelronde uitstulping, alsof haar lichaam voor dit kunstwerk, dat nog maar kort zal bestaan, als eerbiedig voetstuk wil fungeren. Bewonder maar nu het nog kan, lijkt haar ruggelingse positie hem te willen zeggen, bevoel maar zo veel je wilt, waar je maar wilt.

Ook vanavond is het moment gekomen. Hij nestelt zich comfortabel op zijn zij, luistert even naar de geluiden uit haar neus en keel, en legt dan zijn hand voorzichtig op de plooi in het vlees bij haar heupbeen. Het nachtjurkje is deze keer hoog opgeschoven, constateert hij. Het zit strak rond haar buik getrokken, als een draagnetje om een voetbal, en eindigt net daaronder. Zijn hand ligt op de grens tussen klam katoen en bezwete huid. Met zijn vingertoppen kruipt hij onder de zoom van de stof. Als een gravende mol daaronder een weg zoeken is niet mogelijk, voelt hij. Er is veel te weinig ruimte onder die vacuümverpakking. Zijn hand zou worden afgesnoerd, vastlopen, en het gesjor om los te komen zou haar zeker wakker maken. Maar met betasten door de nachtjurk heen kan hij, nu hij weet dat die pon toch al op weg naar boven is, geen genoegen meer nemen. Het verlangen naar bloot vel dat in hem is opgelaaid wil van geen wijken meer weten. Zijn hand beurtelings verplaatsend van het westelijk naar het oostelijk halfrond, wrikt hij de stof stukje bij stukje omhoog, tot hij de onderrand in de geul onder haar borsten kan haken. Op een smakgeluidje met haar tong en een korte beweging met haar schouders na heeft ze niet gereageerd op de ontbloting. Haar ademhaling is nog diep en langzaam.

Die gigantische koepel van vlees. Elke keer weer verbaast hem even de bijna agressieve hardheid ervan, die zo contrasteert met ieder ander deel van haar lichaam. Met zijn volle hand glijdt hij er nu traag overheen. In deze weken heeft hij geleerd dat de beweging niet te zacht moet zijn, en niet moet worden uitgevoerd met alleen de vingertoppen. Dan kan het gebeuren dat ze opeens met een onverwacht felle actie van haar hand de zijne wegveegt, alsof het een jeuk veroorzakende vlieg is. Zijn tastzin op uiterste scherpte gesteld, bestrijkt hij het hele oppervlak, van links naar rechts, en van boven naar onder. Een hand alleen is niet genoeg, te klein, ook een deel van zijn onderarm doet mee. Ook vanavond denkt hij om de paar seconden wel iets van belang te registreren onder dat gladgetrokken vel – een minimaal duwtje, een ragfijne trilling, een o zo ondiepe instulping – en ook vanavond ontsnapt die vaststelling hem op vrijwel hetzelfde moment, en voelt hij weer niets anders dan het rijzen en dalen dat haar ademhaling veroorzaakt.

De sessie loopt alweer ten einde. Voor het slotakkoord glijdt hij naar beneden. De omstandigheden die hij aantreft zijn gunstig: haar dijbenen liggen wat uit elkaar en het laken is nergens vast gaan zitten in de plooien van haar onderlichaam. Hij spreidt zijn hand wijd en legt die over een zo groot mogelijk deel van haar kruis, de top van zijn middelvinger in haar bilspleet, zijn duim aan de bovenrand van haar schaamhaar. Zoals hij dat nu al vele avonden heeft gedaan, wil hij zo een minuutje stil blijven liggen, evenzeer genietend van wat hij voelt in zijn palm als van de heimelijkheid van het moment, van haar onwetende conditie.

Zijn lichaam reageert al voordat tot zijn bewustzijn is doorgedrongen waarop. De vage, lome erectie die hoort bij dit moment vlak voor het slapengaan, schiet in één keer uit tot een hardheid die niets onderdoet voor die van haar buik. Zijn billen schokken naar voren en duwen hem naar haar toe. Nooit heeft hij haar zo door en door nat gevoeld. Niet bij het vrijen vóór de zwangerschap, niet toen ze dat nog deden met een dikker wordende buik, en zeker niet als hij haar streelde in haar slaap. Zijn vingers zwelgen in het uit haar druipende warme vocht dat ze, nog steeds rustig ademend, met een niet eerder ervaren mateloze gulheid zomaar opeens aan hem wenst af te staan. En dat terwijl ze slaapt. Of houdt ze hem voor de gek? Is ze wakker en ligt ze al die tijd al met verborgen lust te volgen wat hij allemaal met haar lichaam doet? Het idee wakkert zijn opwinding nog verder aan. Buiten zijn wil om wordt zijn hand dieper die natte poel in getrokken. Als hij voelt dat het vocht nu zelfs langs haar dijen begint te lopen, lijkt zijn orgasme niet meer te stuiten.

Merel schiet recht overeind. ‘Ik plas!’ roept ze met geschrokken, klaarwakkere stem. ‘Ik plas in bed! Het stopt niet!’

Als ze op de wc-pot zit, hoort hij het vervaarlijk plenzen, maar ook onderweg heeft ze het niet binnen kunnen houden. Teruglopend naar de slaapkamer ziet hij donkere vlekken in de vloerbedekking en een paar grote druppels op het zeil. Terwijl hij het natte onderlaken begint los te trekken van het matras, probeert hij vast te stellen welk gevoel overheerst in de wilde storm van emoties en gedachtenflarden die nu door hem heen raast. Maar voor hij tot een conclusie kan komen, roept ze hem. Hij vindt haar leunend tegen de deur van de wc, een hand op het lage gedeelte van haar rug. Vochtige haren kleven schuin over haar gezicht. Als hij aanstalten maakt die weg te strijken, duwt ze zijn hand van zich af, geërgerd, bestraffend haast. Terwijl ze langs hem heen schuifelt in de richting van de huiskamer hoort hij haar stem, bijna onverstaanbaar zacht, alsof ze bang is dat het te luid uitspreken van de woorden iets fataals in haar lichaam teweeg kan brengen: ‘Ik heb een droge nachtjurk nodig. In mijn stuk van de kast, stapeltje linksachter.’

‘Moet ik je niet helpen met lopen? Waar wil je naartoe, naar de bank, kussens in je rug?’

Zonder te antwoorden of acht op hem te slaan sjokt ze de openstaande huiskamerdeur door en knipt het licht aan. Het deel van de nachtjurk dat aan haar billen plakt is veel donkerder dan dat erboven.

Als hij naar de planken met haar opgevouwen kleren staat te kijken, wordt hij opeens overmand door een felle, jachtige vreugde. Zo sterk is de explosie van geluk en nerveuze opwinding dat de hand die hij heeft uitgestoken naar het stapeltje nachtjurken halverwege tot stilstand komt. Zijn hart begint te bonzen en hij schiet in een korte giechelbui, die hij met gesnuif door zijn neus uit zich probeert te stoten. In de verwarring over de laaiende euforie die van het ene op het andere moment door hem heen is geslagen, lukt het hem niet meteen de bron ervan te bepalen. Verdwaasd door de juichzang die uit zijn eigen borst lijkt te komen, staat hij een paar seconden bewegingloos voor de open kast zonder te kunnen grijpen wát hem zo blij maakt. Het geluksgevoel lijkt nergens aan vast te zitten, lijkt door zijn lijf te zwerven als een losgelaten feestballon. En als een moment later wél het volle besef bij hem toeslaat van wat er straks – in elk geval binnen enkele uren, in elk geval binnen de zojuist begonnen dag – gaat gebeuren, als hij zich realiseert wie er nu definitief naar hem op weg is, welke eenmalige historische ontmoeting vandaag met zekerheid zal plaatsvinden, grijpt hij snel een nachtpon van het stapeltje en haast hij zich de slaapkamer uit, het halletje door, de huiskamer in.

Het zijn al met al maar weinig passen, maar als hij voor haar staat en kijkt naar haar op de bank neergezegen lichaam is de euforie van daarnet volledig uit hem weggezakt. Hij heeft de gewaarwording dat er uit die observatoriumkoepel daar beneden vanonder minuscule gefronste wenkbrauwtjes aandachtig naar hem wordt getuurd, dat daar piepkleine vingertjes afwachtend op een tafeltje roffelen, dat één zo’n vingertje veelbetekenend op een miniatuurhorloge tikt.

Een plotseling luid gekreun haalt hem naar de werkelijkheid.

‘Je moet straks bellen,’ klinkt Merels afgeknepen stem. ‘Bijna al, geloof ik. Het nummer ligt bij de telefoon.’

Van de vroedvrouw met nachtdienst die aan de deur verschijnt en bij haar binnenkomst vrolijk ‘Hoi!’ roept, is nog niet meteen veel te zien. Pas als ze haar integraalhelm af heeft geschoven en haar leren motorpak op de grond is gezakt, zien ze dat ze deze kortgeknipte en gespierde verloskundige bij de controles in de kliniek van de afgelopen negen maanden nooit hebben ontmoet.

De jonge vrouw buigt zich naar hen toe en steunt haar handen op haar knieën. ‘Zo, bijna-mamma Merel en bijna-pappa… hoe was het ook weer… Kommer,’ zegt ze breed lachend, ‘hebben we d’r een beetje zin in?’ De laatste woorden laat ze komisch schallen, als om wat sfeer te maken onder het tweekoppige publiek dat daar zo bedrukt naast elkaar op de bank zit. Ze steekt haar hand uit. ‘Ik ben Rosita. Waar hebben jullie de spullen?’

Een paar minuten later zijn ze weer terug in de slaapkamer en zijn Rosita’s in een latex handschoen gestoken vingers in de weer diep tussen Merels opgetrokken benen. Merel houdt haar blik op het plafond gericht. Haar hoofd rolt langzaam op het kussen heen en weer en haar van vocht glimmende gezicht is vertrokken in een kramp. Af en toe zucht of kreunt ze, maar ze zegt niets.

Uit het voorgeschreven ‘bevallingspakket’ dat paraat stond in het babykamertje heeft Rosita een selectie gemaakt: een emmer, twee vuilniszakken, en een rol keukenpapier. Met een nieuw laken en een serie badhanddoeken heeft ze samen met Kommer het bed weer in bruikbare staat gebracht. Vanaf zijn plek bij de kast kijkt hij naar de wroetende handelingen die daarop nu plaatsvinden, maar hij probeert zijn blik niet verder te laten gaan dan het grote Chinese of Japanse karakterteken dat is getatoeëerd op de onderarm van de vroedvrouw. ‘Dat gaat hard, meissie!’ roept deze nu uitgelaten door de nachtelijke kamer. ‘Je hebt al meer dan twee hele vingers ontsluiting!’

Het ziet eruit of het plafond grondig gewit gaat worden, of het bed en ander meubilair moet worden beschermd tegen rondspattende druppels verf. In de enorme leren tas, die duidelijk bij haar motorfiets hoort, bleek Rosita behalve verloskundige instrumenten een dik pak afdekplastic van de GAMMA te vervoeren. Toen Merel weer naar de wc was gestommeld heeft hij daarmee het onderste deel van het bed bedekt, maar dat vond Rosita niet genoeg.

‘Ha, je kan je niet voorstellen wat er straks met je kind allemaal naar buiten komt, pappa! Dat wordt een gedruip en gespetter, hoor…’

Het plastic bestrijkt nu vrijwel de hele kamer, van hoek tot hoek. Het volgt de contouren van alles wat omhoogsteekt, bedranden, nachtkastjes, stoelen. Het piept en kraakt onder hun voeten. Met drie kussens achter haar rug en handdoeken onder haar billen zit Merel midden op het bed, haar hoofd tussen haar opgetrokken knieën. Ze is het middelpunt van een glanzend, knisperend wereldje, dat aan haar vast lijkt te zitten als een web aan een spin.

Op aanwijzing van de vroedvrouw gaat Kommer aan de overkant van het bed op zijn knieën zitten en begint zacht over Merels rug te wrijven. De nachtpon kleeft er nattig tegenaan. Hij ruikt het vertrouwde aroma van haar warme, zweterige huid, maar er komt ook een weeë, vaag zoete geur van haar los die hij niet kent. Ze reageert op zijn aanraking met een draaiende beweging van haar schouderbladen en gromt uit het slijm in haar keel iets onverstaanbaars.

‘Wat zeg je, lieverd?’

‘Duwen. Je moet duwen…’

‘Duwen? Waar dan? Op je rug?’

In plaats van een antwoord vloeit er een lang aangehouden zacht gejammer uit haar mond.

‘Laag op de rug duwen, met twee handen,’ doceert Rosita over het bed heen. ‘Dat willen ze wel vaker. Dat leidt een beetje af van wat ze aan de voorkant voelen, zeg maar.’

Hij probeert vanuit de geknielde houding waarin hij zit kracht uit te oefenen, maar merkt dat hij op het gladde plastic voornamelijk zichzelf achteruit duwt.

Weer gromt Merel iets. Nu verstaat hij het wel: ‘Harder…’

Hij hijst zich omhoog en trekt, haar aan haar hals steunend, de drie kussens weg. Dan schuift hij achter haar op het bed en klemt haar bovenlijf voorzichtig vast tussen zijn opgetrokken benen. Bij het kruis van zijn pyjamabroek is net genoeg ruimte om zijn handen op haar rug te wurmen. Hij begint te duwen en voelt meteen dat hij deze ongemakkelijke houding niet lang zal kunnen volhouden. Als hij zijn handen weer wil weghalen om te gaan verzitten, wordt hij daarvan weerhouden door een panisch geloei.

‘Niet stoppen!’ kreunt Merel. ‘Duwen! Harder, heel hard!’

Met al zijn kracht drukt hij zijn vingertoppen zo diep mogelijk in de dikke laag vlees, tot hij haar botten voelt. En terwijl hij zijn spieren voelt verkrampen, betrapt hij zich erop dat hij vanuit zijn vingers een zuigende, naar achteren gerichte trekking aan haar lijf probeert door te geven, alsof hij wat op weg naar voren is op zijn plaats wil houden.

Philip Snijder (1956) studeerde Italiaans en debuteerde in 2007 als schrijver. In oktober verschijnt zijn nieuwe boek* De volcontinu*.

Meer van deze auteur