Begin vorig jaar verschenen er berichten in de Turkse pers over een voorstel tot een wetswijziging, voorbereid door het ministerie van Cultuur en Toerisme. Het voorstel, dat onlangs op de site van het ministerie werd gepubliceerd, voorziet in een reorganisatie van het financieringsstelsel voor de kunsten. Subsidiëring zal voortaan vooral op projectbasis gebeuren en subsidies zullen worden verdeeld door een nieuw op te richten ‘Kunstinstelling Turkije’ (TÜSAK). De nieuwe wet moet gelden voor alle kunstdisciplines, van literatuur tot theater, van muziek tot kalligrafie.

Vooral bij de staatsgezelschappen veroorzaakten de plannen grote beroering. Als het voorstel wordt aangenomen, komt daarmee de bestaande wetgeving inzake het staatstheater, de staatsopera en het staatsballet namelijk te vervallen. Op dit moment zijn de musici, zangers, dansers en acteurs bij deze gezelschappen nog als ambtenaar in dienst bij het ministerie. Een achterhaald systeem, vindt de minister. Met de invoering van het nieuwe stelsel zullen de leden van de staatsgezelschappen op hun kwaliteiten beoordeeld worden. Wie afvalt, kan alleen nog op projectbasis worden betaald.

Dat heeft niet alleen gevolgen voor individuele artiesten. ‘De wetswijziging betekent het einde voor opera en ballet,’ zegt Serhan Bali tijdens een gesprek in Istanbul. De hoofdredacteur van Andante, een maandblad voor klassieke muziek, heeft zijn kritiek op het wetsvoorstel de afgelopen anderhalf jaar op een groot aantal discussiebijeenkomsten en in vele artikelen geuit. Bali vermoedt dat het budget voor symfonische muziek, opera en ballet zal worden ingekrompen. De conservatieve regeringspartij AKP zet, verwacht hij, liever andere disciplines op de voorgrond.

Machtswisseling

Vanwaar dat vermoeden? In een interview met een regeringsgezind persbureau eerder dit jaar probeerde de minister toch duidelijk te maken dat het systeem voor alle kunstdisciplines bedoeld is?

‘Kunst is al sinds de republiek een van de terreinen waarop een ideologische strijd wordt uitgevochten,’ zegt Bali. Na de stichting van de republiek Turkije in 1923 zagen Atatürk en zijn volgelingen, de kemalisten, westerse kunst als een van de middelen bij uitstek om de bevolking te doordringen van de nieuwe oriëntatie van het land: westers en seculier. Kunstvormen als westerse klassieke muziek, figuratieve schilderkunst en beeldhouwkunst werden door het nieuwe bewind gestimuleerd. Zo opende Atatürk het eerste museum voor schilder- en beeldhouwkunst. Docentenopleidingen voor westerse klassieke muziek gingen van start. Symfonieorkesten gaven uitvoeringen, niet alleen in de nieuwe hoofdstad, Ankara, maar in het hele land. En ze waren voor velen betaalbaar: een concert was goedkoper dan de bioscoop.

Tegelijkertijd werd de invloed van traditionele kunstvormen door de nieuwe machthebbers teruggedrongen. Oude hofpoëzie, Turkse klassieke muziek, kalligrafie, traditionele architectuur – het werd geassocieerd met de Osmanen, met religie, met het verleden van een rijk dat steeds meer land, macht, invloed aan het Westen was kwijtgeraakt. Het Arabische schrift werd vervangen door het Latijnse. De radio zond een tijd lang geen Turkse klassieke muziek uit. De overheid koos voor haar gebouwen een nieuwe, westerse bouwstijl. Belangstelling voor de oude kunstvormen werd zelfs verdacht. Een schrijver als Ahmet Hamdi Tanpınar, die de moderne literatuur diepgaand heeft beïnvloed, kon door zijn interesse voor Osmaanse kunst decennialang weinig goeds doen bij het kemalistische establishment.

Het kemalistische beleid leidde ertoe dat sommige kunstvormen bij voorbaat bestempeld worden als kemalistisch dan wel conservatief, onafhankelijk van de opvatting die een kunstwerk zelf uitdraagt. Die politieke kleuring van kunstvormen is ook in het dagelijks leven merkbaar, nog steeds. ‘Hou je van jazz?’ In de jaren tachtig en negentig was dat dé vraag om een inschatting te maken van de politieke voorkeuren van een onbekende. Omgekeerd krijgt wie Osmaans wil leren, bijvoorbeeld om literatuur van vóór de republiek te kunnen lezen, de geruststelling van zijn docent dat er echt niets reactionairs aan is om de taal en het schrift te leren die vóór 1928 in gebruik waren, al kijken ze je in de bus nog zo vreemd aan als je je lesboeken openslaat.

Conservatieve partijen hebben zich steeds gedistantieerd van de manier waarop kemalisten kunst gebruikten als instrument voor het uitdragen van hun politieke gedachtegoed. Vooral de dwingende manier waarop de kemalisten hun van bovenaf opgelegde beschavingsoffensief uitvoerden, is conservatieve bewegingen een doorn in het oog. Voor de AKP is dat niet anders. Als regeringspartij probeerde ze op het terrein van de kunst aanvankelijk de zichtbaarheid van de oude kunstvormen te vergroten. Vrijetijdscursussen in boekverluchting en miniatuurschilderen schoten als paddestoelen uit de grond. Kalligrafisch aandoende letters en gemarmerd papier maakten hun rentree in het openbare leven. Maar de laatste jaren voert de partij op het gebied van kunst en cultuur ook steeds meer wettelijke veranderingen door. Het TÜSAK-voorstel is er één van.

Voor Bali staat het vast dat het wetsvoorstel voor de financiering van de kunsten een historische achtergrond heeft. Hij ziet in het voorstel van het ministerie een poging tot machtswisseling. ‘Een zeer grote meerderheid van degenen die betrokken zijn bij westerse kunstvormen zijn kemalisten, mensen die een westerse ideologie aanhangen. Rechtse, conservatieve, religieus-conservatieve mensen hebben altijd weinig toegang tot deze disciplines gehad. Het argument van de regering is: jullie hebben mij al die tijd niet toegelaten. Dan maak ik nu korte metten met het hele systeem.’

Graadmeter

Een toespraak uit 2012 van toenmalig premier Erdogan is in dat opzicht veelzeggend. ‘Ik vraag jullie: wie denken jullie wel dat jullie zijn? Hebben jullie in dit land soms het alleenrecht op theater? Hebben jullie in dit land soms het alleenrecht op kunst? Zijn jullie soms de enigen die bevoegd zijn iets over kunst te zeggen? Die tijden zijn voorbij. De tijden dat jullie als tirannieke intellectuelen met opgeheven vinger deze natie konden kleineren, deze natie een uitbrander konden geven zijn voorbij.’

Erdogan richtte zich tot acteurs. In Istanbul waren ze de straat op gegaan om te protesteren tegen een nieuwe maatregel voor de gemeentelijke theaters: artistieke keuzes in toneelstukken werden met die maatregel overgedragen aan een zogenoemde literaire raad, in meerderheid bureaucraten. De artistieke leiding van de theaters werd daardoor buitenspel gezet. Beschuldigingen dat een theaterstuk van het gemeentelijk theater obsceen was, zouden de aanleiding voor de maatregel zijn geweest. De acteursprotesten, die Erdogans woede wekten, zouden op hun beurt de voorbereiding van de TÜSAK-wet in een stroomversnelling hebben gebracht.

Obsceniteit speelt in kunstdebatten meer en meer een rol. De AKP verwijst in die discussies naar de smaak van het volk, de religieuze en nationale waarden die de grenzen van die smaak bepalen. Het is een nieuw beoordelingscriterium. Een hoge AKP-ambtenaar lanceerde twee jaar geleden het concept ‘conservatieve kunst’. Het lijkt een poging de conservatieve oordelen over kunst een theoretisch kader te geven – over de precieze inhoud wordt volop gediscussieerd –, maar de benadering van kunst is even instrumenteel als bij de kemalisten van het eerste uur het geval was.

Het feit dat er steeds vaker een beroep wordt gedaan op religieuze en nationale waarden sterkt Bali nog in zijn vermoeden dat er voor ballet weinig budget zal worden gereserveerd. ‘Ballet is in de ogen van de AKP onfatsoenlijk.’ Enkele jaren geleden noemde Erdogan ballet ‘kunst van onder de gordel’. Het wordt vaak gememoreerd in de discussies rond het wetsvoorstel. Met symfonische muziek en opera heeft de AKP evenmin affiniteit, constateert Bali: ‘Ze vinden het iets uit de kerk.’

Met hoeveel reden de AKP ook fulmineert tegen de dwingelandij van de kemalisten, de culturele maatregelen van de regeringspartij zelf worden steeds autocratischer. Ook in dat opzicht is het volk maatgevend. Bali: ‘Erdogan stelt dat hij het belastinggeld van het volk niet kan gebruiken voor kunst die het volk kleineert.’ Omdat de AKP zich opwerpt als een partij van het volk, geldt kritiek op de AKP ook als kritiek op het volk. Het wakkert bij kunstenaars de vrees aan dat het onmogelijk wordt een dissident geluid te laten horen – een vrees die ze bewaarheid zien in het voorgestelde financieringsstelsel voor de kunsten. De elf raadsleden die over projectaanvragen moeten beslissen, zullen namelijk worden aangesteld door de ministerraad, die onder voorzitterschap staat van de premier. Daarmee, zeggen de critici, is de raad afhankelijk van de politieke macht, het nieuwe stelsel baant de weg voor inhoudelijke inmenging door de regering. Critici noemen het wetsvoorstel dan ook een paard van Troje.

Losse symbolen

Edhem Eldem wijst op de gevolgen van die polarisatie in kunst en cultuur: ‘Als je niet tot het AKP-electoraat hoort, ben je haast gedwongen zoiets als de symfonieorkesten te verdedigen. En dat terwijl het met het niveau van die orkesten droevig is gesteld,’ zucht hij. Eldem is als hoogleraar verbonden aan de faculteit geschiedenis van de Istanbulse Bosporus-universiteit. ‘In de beginjaren van de republiek voldeden de conservatoria misschien, maar in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw, toen de bevolking snel groeide, werd het een kunstvorm voor de elite, een gesloten wereld, die zich niet meet met rivalen.’ Westerse klassieke muziek heeft een symboolfunctie gekregen, ook voor de volgelingen van Atatürk. ‘Hoeveel kemalisten kennen hun componisten, hoeveel van hen hebben een kind dat een instrument speelt?’ vraagt Eldem retorisch. ‘Nee, hoe hard de kemalisten ook geprobeerd hebben hun dromen aan de maatschappij op te leggen, de modernisering van Turkije is slechts zeer oppervlakkig gebeurd.’

Dat is een treurige constatering. Ook omdat het ontmoedigingsbeleid van de kemalisten ten aanzien van het Turkse culturele erfgoed wél zijn vruchten heeft afgeworpen. Conservatoriumstudenten die zich specialiseren in Turkse klassieke muziek vormen een minderheid. In andere kunstdisciplines is het niet veel anders gesteld. De Osmaanse kunstvormen zijn vergeten, de traditie leeft niet meer.

De AKP doet met allerlei cursussen voor traditionele muziekinstrumenten, kalligrafie en boekverluchting weliswaar pogingen die traditie nieuw leven in te blazen, maar zo eenvoudig is dat niet. De makams en toonafstanden in de Turkse klassieke muziek, de beeldtaal en het perspectief in miniaturen, het metrum en de narratieve tradities in Osmaanse hofpoëzie: het zijn technieken die fundamenteel anders zijn dan de technieken die hun westerse pendanten gebruiken. Ze zijn niet eenvoudig aan te leren, terwijl juist ambachtelijke vaardigheid en virtuositeit hoog staan aangeschreven.

Bovendien houdt het niet op bij vorm en techniek. Ook de kunstopvatting, de gedachtewereld achter die kunstvormen, de culturele betekenis van hun vormen en symbolen zijn een heel andere dan die in westerse kunsten. De roman Ik heet Karmozijn, waarin Orhan Pamuk de wereld van miniatuurschilders aan het Osmaanse hof beschrijft, en de heftige discussies over hun vak die ze voeren wanneer ze een olieverfportret geschilderd door een Venetiaanse schilder hebben gezien, geeft daar een beeld van.

Afgesneden van het eigen culturele verleden, terwijl de culturele tradities die dat gemis hadden moeten compenseren, de culturele waarden die uit het Westen zijn geïmporteerd, niet grondig zijn bediscussieerd en niet zijn geworteld – zo vat Eldem de situatie samen. Het leidt ertoe dat alles oppervlakkig blijft, een symbool. Necati Çelik, luitist in het staatsorkest voor Turkse klassieke muziek, vertelt lachend hoe hij in Oostenrijk eens met een groep jongeren een dagtochtje maakte, en hoe er in de auto de hele dag volop meerstemmig werd gezongen. ‘Bij bruiloften en partijen in Turkije hoor ik dat nooit iemand doen.’ Eldem ziet hetzelfde op een van zijn onderzoeksgebieden, de stadsplanning. Ook daar draait het vaak om symbolen, die los van hun culturele context worden ingezet in een hevige politieke strijd.

Taksim

Neem de discussies over de inrichting van het Taksimplein in het centrum van Istanbul. Het plein zelf geldt als het meest republikeinse deel van de stad. Die status ontleent het aan het monument van de republiek, aan de westkant van het plein, en aan het Gezi-park, waar het plein in uitloopt. Het werd in 1940 in opdracht van het kemalistische stadsbestuur aangelegd als een hypermodern stadspark met mogelijkheden voor sport, recreatie en kunst.

Ook het Atatürk Cultureel Centrum, dat met zijn grote glazen gevel aan de oostkant van het plein oprijst, is een kemalistische oogappel. De eerste plannen voor het pand, ‘de opera’ heette het toen nog, ontstonden tegelijk met de aanleg van het park, al zou het door allerlei strubbelingen en een nog steeds onopgehelderde brand tot 1978 duren voor het zijn deuren echt kon openen. Als het over de esthetische waarde van het gebouw gaat, zucht Eldem nog eens. Alleen al een discussie daarover is voor veel kemalisten weinig minder dan heiligschennis. In 2008
– de deelgemeente waartoe Taksim behoort had inmiddels een AKP-burge-
meester – sloot het gebouw voor een grondige vernieuwing zijn deuren. De werkzaamheden kwamen al snel stil te liggen. Sinds de Gezi-protesten in de zomer van 2013 is het gebouw de facto in gebruik als politiepost.

Terwijl de discussies over de toekomst van het culturele centrum nog in volle gang waren, lanceerde premier Erdogan het plan om in het Gezi-park, op een steenworp afstand van het culturele centrum, een Osmaanse legerkazerne te laten herrijzen. Dat zou onderdeel uitmaken van de grootscheepse herinrichting van het gebied die de AKP voor ogen stond. De oorspronkelijke kazerne, die in 1780 op deze plek werd gebouwd, had in 1940 plaats moeten maken voor de republikeinse bouwplannen.

Dat een replica van uitgerekend een Osmaans gebouw in dit meest republikeinse deel van de stad zou worden neergezet, was tegen het zere been van het kemalistische deel van de bevolking. Sommigen wezen op de geschiedenis van de kazerne: was niet precies hier de contrarevolutie van 1909 begonnen? Legertroepen en studenten van de religieuze scholen keerden zich toen tegen de partij van de latere Atatürk en eisten onder meer het herstel van de islamitische wet. En had niet precies hier het verzet van de opstandelingen het langst geduurd? Die achtergrond maakte de AKP-plannen in kemalistische ogen nóg meer tot een statement.

Commercie

Eldem gelooft niet in zo’n sophisticated verwijzing en waarschuwt juist voor het gevaar van overinterpretatie. Hij kan bij de AKP op cultureel gebied geen samenhangend beleid ontdekken. In plaats van een groter masterplan ziet hij eerder een verzameling ad-hocmaatregelen. In zijn ogen is er in Turkije zelfs nooit een echt cultuurbeleid geweest. Bij de kemalistische regeringen moesten de symbolen de verwestersing uitdragen en bevorderen, terwijl tegelijkertijd de Osmaanse, islamitische invloed zo veel mogelijk werd teruggeschroefd. Bij de AKP draait het om verwijzingen naar het Osmaanse verleden, naar de islam. Dat geldt ook voor gebouwen. ‘En,’ zegt Eldem, ‘als ze daarbij groot zijn en een publieke functie vervullen, dan is dat helemaal mooi meegenomen.’

De publieke functie waarmee de culturele huls wordt gevuld is steeds vaker een commerciële. De Osmaanse kazerne bijvoorbeeld zou alleen in vorm een kazerne zijn: het monumentale pand zou dienst doen als overdekt winkelcentrum. Maar de commercialisering van kunst dateert al van langer geleden. Voor ‘2010’, toen Istanbul culturele hoofdstad van Europa was, was een bijdrage aan de branding van de stad een van de criteria bij de beoordeling van projecten. Tegelijk maakt de privatisering van museaonderdelen het steeds makkelijker om popconcerten en andere commerciële happenings in antieke theaters te organiseren. Kunst en cultuur zijn net zo onderhevig aan de neoliberale politiek van de AKP als het beleid voor tunnels en vliegvelden.

Dat cultuur en toerisme in 2003 zijn ondergebracht in één ministerie lijkt daarom niet zonder reden. Cultuur wordt steeds meer ingezet om land en cultuur te promoten, ter ondersteuning van het toerisme, een van Turkijes grootste inkomstenbronnen. Een geruchtmakend voorbeeld is het monument voor de mensheid, uitgevoerd in opdracht van de kemalistische burgemeester van Kars. Erdogan bestempelde het als een ‘gedrocht’, in 2011 werd het nog onvoltooide beeld weer afgebroken. Daarvoor in de plaats gaf de nieuwe AKP-burgemeester van de stad opdracht voor een standbeeld voor kaas en honing, bekende lokale producten. ‘We wilden een project ontwikkelen om het marketingprobleem van de producten uit Kars op te lossen,’ verklaarde de burgemeester zijn keuze.

Electoraat

Wie de geschiedenis van de republiek overziet, vraagt zich af of de culturele maatregelen van de AKP, vergeleken met die van de kemalistische regeringen, soms alleen een kwestie zijn van een andere keuze uit de set van symbolen, een keuze die verwijst naar het verleden en de islam, in plaats van naar het seculiere Westen.

Edhem Eldem ziet één wezenlijk verschil tussen de twee politieke stromingen. ‘Bij de kemalisten was er een grote afstand tussen de ideologen en de bevolking. Men keek op de bevolking neer, men vond dat die beschaving moest worden bijgebracht. Het cultuurbeleid was daardoor vooral gericht op educatie.’ Dat is de reden dat de symfonieorkesten en theatergezelschappen het hele land door trokken. Maar ook een initiatief als dat van de minister van Onderwijs die in de jaren veertig een groot aantal westerse klassieken liet vertalen is een uitvloeisel van die houding.

‘De AKP staat ideologisch veel dichter bij haar electoraat,’ vervolgt Eldem. ‘Culturele educatie is daardoor geen issue. De AKP heeft het niet over musea, dat is iets voor “witte Turken” [de culturele elite]. De AKP richt zich veel meer op populaire cultuur. Haar achterban is tevreden met een kalligrafietentoonstelling in een metrostation, of iets pretparkachtigs als Miniatürk [een Turks Madurodam in Istanbul].’ Het bevestigt wat luitist Necati Çelik onlangs meemaakte: bij het openingsconcert van dit seizoen, in een conservatieve deelgemeente in Istanbul, zaten welgeteld achttien mensen in de zaal – een fractie van het aantal musici op het podium.

En de kunstenaars zelf? Ook onder hen is sprake van politieke polarisatie. Meer dan vroeger, zeggen sommigen, maar misschien is die polarisatie met het gebruik van sociale media vooral zichtbaarder geworden. Musici die westerse muziek uitvoeren en hun collega’s die Turkse klassieke muziek maken spreken elkaar niet, constateert Serhan Bali. Onderlinge sociale contacten zijn er niet, zelfs over het vak wordt niet gepraat. Hij zou een toenadering toejuichen. Er zijn meer kunstenaars die niet gelukkig zijn met de polarisatie in de kunst. Luitist Çelik vindt het vervelend dat kunst zo met politiek wordt geassocieerd. Hij onderscheidt slechts twee soorten muziek, zegt hij bij herhaling: goede en slechte.

Het zou de kunst ten goede komen als het debat werd losgeweekt van een strijd tussen twee politieke kampen. Al was het maar omdat het recente verleden laat zien hoe door politieke polarisatie de kunst zelf volledig ondergesneeuwd kan raken. Refik Halid Karay, een belangrijk literair auteur, werd door de kemalisten van het eerste uur verbannen. Na terugkomst in 1938 verzoende hij zich uiteindelijk met het kemalistische bewind. Conservatieve kringen, ook onder academici, hebben zo veel moeite met Karays ideologische ommekeer, dat zijn latere werk lange tijd simpelweg kwijt was, verdwenen in krantenarchieven. Die teksten zijn nu pas verzameld. De teruggevonden artikelen vullen achttien dikke delen. De samensteller van de serie, Tuncay Birkan: ‘Zelfs het simpele feit dat ook schrijvers met wie we het politiek nooit eens zullen zijn werkelijk prachtige, diepgravende literaire teksten geschreven kunnen hebben die de moeite waard zijn, is iets wat we in dit land nu pas ontdekken, en wat we maar moeilijk te verteren vinden.’

Serhan Bali heeft weinig hoop dat die situatie snel verandert. Het wetsvoorstel voor de oprichting van de genoemde Kunstinstelling kan ieder moment naar het parlement worden gestuurd. Zolang de AKP aan de macht is, ziet hij het somber in voor kunstdisciplines als opera en ballet. De meerderheid is geneigd de rest van het land het zwijgen op te leggen, met andersdenkenden wordt weinig rekening gehouden. Ook dat is in al die jaren niet veranderd. In de jaren dertig klaagden literaire auteurs dat het kemalistische regime de literatuur om zeep hielp. Nu woeden er heftige discussies over censuur, over politiek gemotiveerde benoemingen en ontslagen in de kunstwereld, over concerten en theaterstukken die het ministerie uit de programma’s van de staatsgezelschappen schrapt. ‘Nee,’ zegt Edhem Eldem beslist, ‘Turkije is nooit een democratie geweest.’ Wat dat betreft lijkt Erdogans ‘nieuwe Turkije’ verdacht veel op het oude.

Hanneke van der Heijden (1964) vertaalt literatuur uit Turkije en schrijft daarover. Haar vertalingen omvatten zowel fictie als non-fictie, zowel moderne als klassieke werken. In 2022 ontving ze samen met Margreet Dorleijn de Martinus Nijhoff Vertaalprijs. Voor haar artikelen over literatuur zie www.literatuuruitturkije.nl.

Meer van deze auteur