1

Het viel hun op hoe lang hij was. Veel meer dan als hij rechtop stond leek hij liggend de woonkamer te domineren. Kasten, stoelen en lampen deden er weinig meer toe, er was dat naakte lijf en de ruimte die zich erover ontfermde.

Charlien en Yves bleven in de deuropening staan, ze waren er beiden door geraakt. Een grotere onschuld leek onbestaanbaar, ze koesterden zich in de waan dat hij sliep en lieten hem liever zo liggen. Maar zijn ogen staarden en er was ook helemaal niets aan hem dat nog bewoog, het was onloochenbaar dat dat lichaam hun een vraag opdrong waar zij het antwoord op moesten zien te vinden, of ze nu wilden of niet.

Charlien klemde haar tas tegen haar borst en hield haar adem in, Yves sloop de woonkamer in, boog voorover en stak zijn hand uit.

Op slag werd hij koud, koud en leeg. Even koud en leeg als de jongen met wie hij zich voor een fractie van een seconde verbond.

2

Dat Guillaume de dagen voor hun terugkeer niet had opgenomen, had Yves en Charlien niet verontrust. Ze waren ervan uitgegaan dat hij er weinig zou zijn. Hij was achttien en had wel wat beters te doen dan thuisblijven en telefoontjes beantwoorden, op hun huis passen was niet meer dan een bijkomstigheid geweest, de smoes om hem over te halen er tijdens hun afwezigheid zijn intrek in te nemen.

Ze hadden zelf geen kinderen en praatten graag over hem. Er hoefde maar een stilte te vallen, tijdens het avondeten of een autorit, of een van hen bracht hem ter sprake. Het was alsof ze zich gedrongen voelden een vacuüm te vullen: ze moesten over hem praten zoals anderen compulsief over eten of huisinrichting praten. Dan vroegen ze zich af hoe het met hem zou gaan en wat er van hem terecht zou komen en of er geen manier was waarop ze hem zouden kunnen helpen.

Ze maakten zich zorgen over hem, ze zagen hem bij hun bezoekjes aan zijn ouders veel naar buiten staren en vonden hem stil en somber, helemaal niet zoals bij een jongen van zijn leeftijd paste. Vanwege zijn geaardheid viel hij er op school buiten en ook tussen de dorpskinderen, merendeels burgerlijk en nog maar voor een fractie van boerenafkomst, had hij het niet makkelijk. Daar kwam bij dat zijn ouders lomp en bot waren. Ze vonden dat Guillaume zijn sores zelf maar moest oplossen, dat hadden zij ook moeten doen toen ze nog jong waren en ze claimden dat ze daar sterk van geworden waren.

3

Yves en Charlien hadden Guillaumes toestand geëvalueerd en nog eens geëvalueerd en waren tot de conclusie gekomen dat hij na zijn eindexamen zo snel mogelijk uit huis moest. Ze dachten dat hij wel zou opbloeien als hij in de stad zou wonen, en toen Yves het aanbod kreeg in de zomermaanden een onderzoek te leiden aan de Universiteit van Atlanta, naar verstoring van darmflora, dachten ze meteen aan hun vacante huis en stelden ze zich voor hoe hij vlinderachtig heen en weer zou trippelen in de zonovergoten ruimtes en zich er zou wassen en kleden en er vrienden zou ontvangen, minnaars.

Het was niet alleen Charlien die er behagen in schepte over hem te fantaseren, Yves deed gretig mee. Ze wilden het niet aan zichzelf toegeven, maar het vooruitzicht van zijn aanwezigheid in de intieme ruimtes van hun dagelijkse samenzijn wond hen op, dat lichaam dat nog maar pas volgroeid was en zoveel te ontdekken had en voorovergebogen over hun keukentafel zijn tanden in een pizzapunt zou zetten, verwonderd voor hun spiegel zijn vlassige baardharen zou afscheren, onder hun douche zou staan en omlaag zou staren naar de zeepbellen die over zijn huid zouden glijden, in hun bed zou lachen en vrijen met jongens en mannen.

Misschien vond Charlien het spannend zich te verlustigen aan het lichaam van een jongen, misschien vond Yves het spannend zich voor te stellen dat er een andere seksualiteit bestond dan hij gewend was te praktiseren (steeds vaker een karwei als dat van Sisyphus met zijn kei), maar zowel voor haar als voor hem gold dat ze al fantaserend in hun eigen jeugd terugvielen en de onbekommerde erotiek van die jaren herbeleefden. Het leek of ze het allemaal wéér zouden gaan meemaken, in hun eigen huis dat hun eigen huis niet meer zou zijn maar het huis van anderen, het huis waarin ze zich zouden kunnen uitleven zoals ze zich voorstelden dat ze zich ooit hadden uitgeleefd.

Ze zouden weer jong zijn, dat wil zeggen, jong en al ouder, wat zoveel beter was dan alleen jong, want ze wisten dat alleen jong zijn geen feest was en dat ook nooit zou kunnen zijn.

4

Ze konden niet wachten af te reizen, en bij het afscheid, toen ze in het portaal tussen koffers en tassen op de taxi wachtten, hielden ze Guillaume voor dat hij in hun huis alle ketenen zou kunnen afwerpen en eindelijk zichzelf zou kunnen zijn.

‘Schroom niet de drankvoorraad aan te spreken, ik wil dat alle flessen leeg zijn als we terugkomen,’ zei Yves.

‘Ik heb de koelkast en voorraadkast volgepropt, ik wil dat die leeg zijn als we terugkomen,’ zei Charlien.

‘Het is jouw huis, je kunt er je eigen leven leven,’ zei Yves.

‘Je zal zien wat een feest dat is, een avontuur dat nooit meer zal stoppen,’ zei Charlien.

Er was geen twijfel mogelijk, hij had zijn eigen leven geleefd en dat was een avontuur geweest. Maar hoe hadden ze ooit kunnen vermoeden dat het voor die schuwe jongen zo zou eindigen, met een dichtgeknepen keel op het vloerkleed in hun woonkamer?

5

De eerste nacht namen Yves en Charlien een hotelkamer. De dagen erna logeerden ze bij vrienden, tot ze een gemeubileerd appartement hadden gevonden, in een buitenwijk met plantsoenen en flats.

Spullen waren er niet verdwenen en de recherche speculeerde over een spelletje dat uit de hand zou zijn gelopen. Yves en Charlien veinsden belangstelling maar het maakte hun weinig uit. Voor hen was het hoe en waarom niet meer dan een verhaal, loze woorden die je achteraf sprakeloos bij elkaar veegt. Ze zochten de schuld eerder bij zichzelf, ze dachten aan Guillaume en konden zich met geen mogelijkheid onttrekken aan de overtuiging dat zij het zelf waren geweest die het hem hadden aangedaan. Hoe je het ook wendde of keerde, het was in hun huis gebeurd, zij hadden hem overgehaald erop te passen, zij hadden hem gevraagd het als het zijne te beschouwen, zij hadden hem uitgedaagd er zichzelf te zijn en zijn gang te gaan en zijn leven te leven. Het zwaarst bedrukte het hun dat ze hun fantasie de vrije loop hadden gelaten. Ze wisten het niet van elkaar, maar ze hadden beiden het gevoel dat het eigenlijk die fantasieën waren geweest die hem fataal waren geworden, alsof ze hem daarmee hadden aangezet tot iets wat hij anders nooit zou hebben gedaan.

Dat besef werkte hun op de zenuwen. Ze konden elkaar nauwelijks meer verdragen en hadden om de kleinste zaken ruzie. Er was een vijandigheid in hun verhouding geslopen die niets met hen te maken had maar hen wel tegen elkaar opzette. Beter hadden ze zich níet voorgesteld hoe Guillaume had moeten leven. Wat was er ook mis geweest met zijn ouders en dat dorp? Ongetwijfeld had hij onder al die bekrompenheid geleden, maar het waren zíjn ouders en zíjn dorpsgenoten geweest, zijn leven en zijn lot, die hadden ze hem niet moeten willen afnemen.

Ieder had recht op zijn eigen leven en lot, ook als die niet deugden.

6

Toen hun huis vrijgegeven werd, moest het opgeruimd worden. Het was alsof ze het huis van een dode bezochten. In zekere zin was dat ook zo: het was hun eigen sterfhuis. Zij waren er evengoed gestorven.

Guillaume had het netjes gehouden. Er stond een kleine afwas en de kruimels lagen zo netjes over het aanrecht verdeeld dat het leek of ze er waren neergelegd. Op de salontafel, naast de plek waar hij ook zelf als een achtergelaten voorwerp had gelegen, zagen ze een opengeslagen sciencefiction roman, in de slaapkamer vonden ze een iPad en een stapeltje gevouwen kleren, in de badkamer scheerspullen, flosdraad en een elektrische tandenborstel, in de wasmand een onderbroek en hagelwitte sokken.

Verder leek het huis onaangeroerd, alsof hij het niet had willen belasten of er eigenlijk helemaal niet had willen zijn.

7

Ze kwamen nog enkele keren terug, ze moesten ook hun eigen spullen ophalen. Ze probeerden het bij één bezoek te laten, maar telkens bleken ze weer iets vergeten wat ze per se nodig hadden. Zonder kinderen was hun leven niet al te ingewikkeld, toch bleek het onmogelijk het te overzien. Dan stapten ze met loden schoenen in de auto, reden in een sukkelgangetje de overbekende route (drie stoplichten, twee rotondes, één verkeersdrempel) en dwaalden uiteindelijk door de vertrekken als door een herinnering waarvan alleen het staketsel zich nog aandiende, niet wat er ooit de substantie van was geweest.

Ze gristen uit laden en kasten wat ze nodig hadden en ontweken elkaar zoveel mogelijk. Daar, in hun eigen huis, dook hij niet op, daar was hij niet meer, alleen de holte die hij had achtergelaten.

Ze wisten niet hoe snel ze weer buiten moesten zijn, uit het huis en uit de straat die nog niet zo lang geleden hun straat was geweest, maar hen nu even makkelijk van hun leven vervreemdde.

8

Weliswaar hoorde de buitenwijk bij de stad, maar zij kon overal liggen, overal en nergens. Toch wisten ze zich er nog zozeer met de stad verbonden dat ze zich er maar niet op hun gemak konden voelen. De buitenwijk hoorde bij de stad en de stad droeg het huis aan en het huis drong hun het lichaam op.

Ze konden er met geen mogelijkheid omheen, het beeld van de jongen met zijn lege blik, open mond en gipswitte benen had zich in hun flat genesteld en was als een spanning die tegen de muren en het plafond duwde, een vreemde, afwerende ruimte die zich voor de vertrouwde ruimte in de plaats stelde.

Ze hadden geen keuze en moesten er wel weg.

9

Ze besloten naar Amerika terug te gaan. Yves’ verzoek om het onderzoek weer op te pakken werd in Atlanta enthousiast onthaald. Yves was een wetenschapper van reputatie en zijn onderzoek smeekte om een vervolgonderzoek, darmflora was complex en veranderlijk, een wereld op zichzelf.

De oversteek vulde ook Charlien met hoop dat ze haar leven weer kon oppakken. Ze was gedreven aan een roman begonnen, maar had sinds het drama niet meer kunnen schrijven. Woorden waren haar ineens futiel voorgekomen, tegenover het beeld van dat stille liggen verloren ze alle klank en kleur, ze kon net zo goed strepen of punten zetten, of het schrijven helemaal opgeven en ook niets meer zeggen en alleen nog maar ademen, voor zichzelf maar meer nog voor hem, ze zou haar longen volzuigen en weer leeg laten stromen met de lucht die hij in hun huis was kwijtgeraakt.

Met de oceaan en eindeloos golvende heuvels en bossen als buffer hoopte ze afdoende beschermd te zijn en weer over ruimte in haar hoofd te kunnen beschikken, zodat die zich met de belevenissen van haar personages zou kunnen vullen.

Zonder die ruimte zouden ze nooit tot leven kunnen komen, ze voedden zich ermee, laafden zich eraan. Beter dan personages, bedacht ze zich, zou ze hen ruimtewezens kunnen noemen.

10

Op anderhalf uur rijden van Atlanta vonden ze een villa die hun beviel. De esdoorns aan weerszijden van de straat grepen met hun takken in elkaar en in het dorpscentrum ging het er zo traag aan toe dat alles op het punt van een finaal stilvallen leek aangeland.

Het was moeilijk je voor te stellen dat er geleefd werd, de mensen waren er als schimmen, maar ze deden hetzelfde als mensen elders in de wereld: ronddolen, aan elkaar zitten en uitrusten.

Buren en winkeliers vroegen hun waar ze vandaan kwamen en hielden hun telkens weer voor dat de schrijfster Flannery O’Connor er had gewoond, maar een doodgewone vrouw was geweest, zoals iedereen in Milledgeville doodgewoon was en alleen maar doodgewoon kon zijn. Die gewelddadigheden en perversiteiten in haar verhalen waren verzonnen en hadden niets met de lokale gemeenschap uit te staan, en wie weet hadden ze nog gelijk ook, er viel in Milledgeville nog niet de geringste ongerechtigheid op te merken, het dorp met zijn dampende gazons en lommerrijke lanen verschafte Yves en Charlien de verstrooiing waarnaar ze hadden gesnakt.

Het werkte bevrijdend. Ze waanden zich personages in een Amerikaanse film en speelden zichzelf als een ander, een ander als zichzelf.

11

Yves’ onderzoek wees uit dat darmflora nog complexer was dan werd aangenomen. Hoe dieper hij erin doordrong, hoe meer de darmflora zich aandiende als een uitdijend universum dat het hele idee van de dunne darm ridiculiseerde. Veel praktischer was zijn ontdekking dat rode wijn en karnemelk het vermogen bezaten onstuimige darmflora te kalmeren. Elke dag een glas wijn of karnemelk hielp al, maar met ijzeren regelmaat een glas karnemelk in de ochtend en een glas wijn in de avond was niet minder dan een zegen voor darmflora en kon elke verstoring, mits van milde aard, tot bedaren brengen.

Ook Charliens roman bleek meer in zich te bergen dan ze had gedacht. Haar personages gingen alle mogelijke verbanden met elkaar aan, ze werden ziek en weer beter, boos en weer blij, vulden zich met hartstocht en liepen weer leeg, en zwermden als volgens goddelijk gebod over de wereld uit, ze bevonden zich in Australië, België en Californië, een jong stel met kinderen was verzeild geraakt in Dedemsvaart maar droomde van een reis naar Ethiopië – ze had nog vele enerverende hoofdstukken te gaan.

Wat er met haar personages gebeurde had in haar hoofd geen maat. Maar het Word-bestand in haar computer zou wel degelijk eindig zijn en droeg de belofte van een dikke pil in zich.

12

Hun leven in Milledgeville vulde zich en hun huis aan de overzijde van de oceaan werd leger. Het duurde even, maar het beeld van Guillaumes lichaam op het vloerkleed vervaagde zoals een afdruk in het zand.

Afstand en het simpele verstrijken van tijd had het huis de gelegenheid gegeven zijn rechten te hernemen. De ruimtes waren er weer voor zichzelf en openbaarden zich voor hun geestesoog als ruimtes die gereed waren hen te ontvangen. Alsof er nooit een stoffelijk overschot in gelegen had, ontvouwden ze zich in lengte, breedte en hoogte, en herkregen de geruststellende maten en proporties waarmee ze ooit bedacht waren.

Yves en Charlien konden de verleiding niet weerstaan en dwaalden in gedachten steeds vaker van de woonkamer naar de woonkeuken, van de woonkeuken naar de hall, van de hall over de wenteltrap naar de overloop, van de overloop naar de badkamer en van daaruit, door een schuifdeur, naar hun slaapkamer met het echtelijke bed, om vervolgens via de overloop over de wenteltrap weer omlaag te gaan en in de ruime woonkamer uit te komen en daar om zich heen te kijken alsof ze er voor het eerst waren en overwogen het huis te kopen. De meubels straalden kalmte uit, het vloerkleed lag in volmaakte vrede op de vloer en de vertrekken werden doorstoofd door een zijdeachtig licht dat glinsterde als zich oplossende mist waar de zon zich in roerde.

Zo uitnodigend had het huis zich nooit eerder aan hen voorgedaan, zelfs niet toen ze er net waren komen wonen. Het was van een ongekende zuiverheid, die erom smeekte geschonden te worden.

13

Hadden ze ooit aan kinderen gedacht? Nee, ze hadden nooit aan kinderen gedacht. Maar de gedachte aan een kind liet zich niet meer verdringen.

Alleen met een kind zouden ze hun huis weer kunnen bewonen, liever nog met een hele kinderschaar. Zwangerschap, bevalling en het gehannes met zuigelingen sloegen ze over, ze spraken het niet uit maar beiden zagen ze een vol huis voor zich, met kinderen van alle leeftijden die over de vloer kropen, de trap op- en afstormden, op en neer op de sofa sprongen, heen en weer renden, met koptelefoons gekroond op het vloerkleed lagen, een spoor van rotzooi achterlieten en zich hongerig rond de eettafel verdrongen.

Het was alsof met dat tumult een kwade geest buiten de deur moest worden gehouden.

Nooit mocht het meer stil zijn in het huis, nooit meer leeg.

14

‘Denk jij wat ik denk?’ vroeg Yves. ‘Wat denk je,’ antwoordde Charlien, en andermaal verwisselden vol en leeg van plaats. Want hoe voller het huis in hun hoofd, hoe leger hun leven in Milledgeville.

Schoolbussen, sportvelden, gazons met spelende kinderen en voorbij ratelende skateboarderstekenden die leegte met jankend krijt uit, en bij een toevallige ontmoeting met rondhangende pubers in winkelcentra of op parkeerplaatsen stak het hun in het hart en wendden ze zich af alsof ze iets vreselijks hadden gezien. Steeds wezenlozer doolden ze er rond, in Milledgeville waren ze niet meer, maar ze waren ook niet elders. Ze waren zo goed als nergens meer.

‘We moeten terug, het huis wacht op ons,’ zei Charlien op een dag, en beiden wisten ze dat met die opmerking de terugkeer in gang was gezet.

15

Er wordt wel gezegd dat het leven onverschillig is. Een jongen sterft en een man en een vrouw verhuizen naar Amerika en keren weer terug. Maar er is maar één leven, het leven dat we, voor zolang het duurt, het onze noemen, en dat maakt alle verschil.

Ze zeiden weinig en keken naar buiten. Yves staarde in de donkerte onder hen. Charlien staarde langs hem heen naar de sterrenhemel, waar ze tekens in probeerde te onderscheiden. Terugkeer was minder eenvoudig dan het hun toescheen. Ze vlogen niet alleen hun huis, maar ook hun herinneringen tegemoet.

Het mocht dan een onmogelijkheid zijn, het liet zich wel voorstellen dat Guillaume nog op dat vloerkleed zou liggen.

16

Toen de taxi over de verkeersdrempel reed en de gazons, gevels en daken hun in verbijsterende vertrouwdheid tegemoet traden, verdween hun benauwdheid en was het alsof ze op vakantie waren geweest. Ook hun huis leek onveranderd en deed hen denken aan hoe het eruitzag toen ze er net in waren getrokken.

Dat er een slungelachtige jongen voor de deur stond, zagen ze pas toen ze uitstapten. Onhandig de hand heffend waaraan hij een grote plastic zak hield, belde hij aan. Nog een keer drukte hij op de bel, en vrijwel meteen ging de deur open en stapte hij naar binnen, ze zagen nog net dat hij in de schemer van de hall een vrouw met een kus op de wang begroette, toen draaide hij zich naar hen toe en ging de deur weer dicht.

‘Guillaume,’ dachten ze tegen hun verstand in, ‘Guillaume staat daar, hij leeft nog en komt ons een bezoekje brengen,’ en geef ze eens ongelijk: Guillaume mocht dan zijn gestorven, zijn verdwijning liet zich niet denken.

Probeer het maar, Guillaume helemaal wegdenken. Het kan niet, het is godsonmogelijk.

Wie er eenmaal is, zal altijd terugkeren.

17

Ze bleven op de stoep staan en zagen door een gespiegelde tuin gestalten door de woonkamer bewegen. Het tegelpad betreden, de sleutel omdraaien en naar binnen gaan durfden ze niet meer.

‘Krakers?’ zei Charlien met dunne stem.

‘Krakers? Zo keurig?’ zei Yves, en vervolgens: ‘Kijk dan, de heg is geknipt, het gras gemaaid, het onkruid gewied. Ze hebben de tuin onderhouden, ze hebben zich er gesetteld, ze zijn er echt gaan wonen.’

‘Wie,’ zei Charlien, ‘wie zijn ze? Wie zijn er in ons huis gaan wonen?’

18

Yves ging voorop, Charlien liep achter hem aan de voortuin in. Vlakbij het raam verschool hij zich achter een hulst. Charlien ging tegen hem aan staan en pakte zijn hand, die ze tussen hen ingeklemd hield.

Nog verhinderde de spiegeling dat ze konden zien wie er in hun huis waren getrokken, tussen bomen en wolken ontwaarden ze niet veel meer dan de contouren van de boekenkast, de schittering van de salontafel. Wat konden ze anders dan nog enkele stappen zetten en met de neuzen tegen het raam en de handen langs het gezicht als inbrekers bij hun eigen huis naar binnen turen?

De jongen stond bij de sofa, zo ongeveer op de plek waar hij door hen een jaar ervoor als stoffelijk overschot gevonden was. Hij had zich naar hen toegekeerd maar zag hen niet. Met verwrongen gezicht keek hij omlaag, hij was bezig de plastic tas als een huid van het cadeau af te stropen, het cadeau was groot en verpakt in roze cadeaupapier.

Van de andere figuren zagen ze alleen de achterkant. Maar Yves en Charlien kenden zichzelf en de ander goed genoeg om meteen te weten te dat zij het zélf waren die daar stonden te wachten tot hij klaar was.

Eindelijk had Guillaume het cadeau verlost, hij stond daar blakend van gezondheid. Met een grijns gaf hij het aan Charlien, die het papier er eerst voorzichtig maar al snel met driftige halen van af trok.

Wat zowel op een beer als op een miereneter leek, hield ze voor zich uit, alsof ze bang was dat het zou bijten. Vervolgens draafde ze ermee langs de wenteltrap naar een wieg achterin de kamer.

Het babygekrijs moest oorverdovend zijn, maar drong door het glas als het liefste piepen.

Dit verhaal zal worden opgenomen in de bundel Tussen ergens en nergens die in juni van dit jaar zal verschijnen.

Edzard Mik is schrijver en hoofdredacteur van De Gids. Zijn laatste roman, Waarom vogels, verscheen in 2022.

Meer van deze auteur