Ik schrijf dit vanuit een café. Het is een van de vele nieuwe koffiebars in een Amsterdamse straat waar je vijf jaar geleden niet durfde te lopen na zonsondergang. De ruigheid die er nu nog rest is deel geworden van het huiselijke interieur van het café, een mix van woonbladclichés: gestripte muren, Perzische tapijten, vintage tafels en fauteuils, kale peertjes aan draden, hangplanten.

Om me heen klinken verschillende varianten Engels. De klandizie bestaat voor minstens de helft uit toeristen, maar als je ze niet zou horen praten dan kon je ze nauwelijks van de lokale bevolking onderscheiden. Wanneer ik Parijs, Londen of New York zou bezoeken, zou ik met mijn columndeadline in precies in zo’n koffietent belanden – dezelfde peertjes, kleedjes, plantjes, dezelfde kosmopolitische klandizie achter dezelfde laptops met dezelfde, perfect gezette latte macchiatos.

Toeristen zijn het dus eigenlijk niet; deze koffietent bedient een internationaal publiek uit een vertrouwde omgeving. Voor velen betekent toerist zijn tegenwoordig vooral: tijdelijk thuis zijn op een andere plek. De meeste mensen die hier hun koffie drinken logeren niet in een hotel maar in een Airbnb, waar ze tijdelijk de plek van een Amsterdammer innemen, zijn bed beslapen, zijn supermarkt bezoeken, zijn buren horen ruziën.

De Pakistaans-Amerikaanse schrijver Mohsin Hamid heeft levens geleid in Lahore, New York en Londen. In zijn essaybundel Discontent and its Civilizations (2014), die een spectrum van onderwerpen beslaat van verliefd worden tot terrorisme, schrijft hij dat hij altijd gedacht heeft dat zijn migrantenachtergrond hem tot een buitenstaander maakte, fundamenteel anders dan de rest. Maar nu hij de 45 gepasseerd is, vermoedt hij dat dit gevoel universeler is.

Hamid schrijft: ‘On our globalizing planet, where the pace of change keeps accelerating, many of us are coming to feel at least a bit foreign, because all of us, whether we travel far afield or not, are migrants through time. Even if you are eighty and have never left your hometown, yours has become another country from that of your childhood.’

Onze woonplaatsen veranderen waar we bijstaan, we voelen ons soms een vreemde in eigen land. De progressieve Amsterdammer die zich de afgelopen jaren steeds meer is gaan opwinden over het toerisme dat de binnenstad overwoekert, zou zich iets moeten kunnen voorstellen bij het sentiment dat leeft bij PVV-stemmers: het is mijn stad niet meer, het is ons land niet meer.

Tegelijkertijd wordt de wereld voor degenen die het zich kunnen veroorloven om voor hun plezier te reizen juist op steeds meer plekken totaal herkenbaar. De hippe koffietent is de materialisatie van de kosmopolitische bubbel die zich van en naar alle wereldsteden laat copy-pasten. (Ook de weerzin die die bubbel oproept bij wie zich er niet in bevindt zal overal ter wereld herkenbaar zijn.)

Het illustreert wat Rem Koolhaas in een beroemd, gelijknamig essay uit 1995 ‘The Generic City’ noemt. Hij vraagt zich af of moderne metropolen, net als vliegvelden, geleidelijk één pot nat worden. En of die homogenisering misschien een bewuste beweging is, weg van verschillen, richting overeenkomsten. Hamid beschrijft de overeenkomsten vooral als iets positiefs: ‘Perhaps, as we search for principles that can bind together our diverse and interconnected world, we should explore the empathy that arises from such a shared experience.’

Of ik extra empathie kan opbrengen voor de Braziliaan die naast me aan zijn deadline werkt, omdat hij dezelfde kleren draagt, op dezelfde computer werkt en zich thuis voelt in ditzelfde, generieke café-interieur, weet ik niet precies. Maar momenteel delen we een ervaring die zich net zo goed in Rio de Janeiro had kunnen voltrekken: we zoeken een woonkamer op waar we ons via de gratis wifi draadloos, naadloos verbinden met andere, identiek uitziende woonkamers, waar ook ter wereld. Die mogelijkheid maakt onze leefwereld groter, maar tegelijkertijd ook beperkt. Als wij ons overal waar we komen – noem ons vooral geen toeristen, maar reizigers! – in dezelfde bubbel kunnen nestelen dan krijgt de openbare ruimte de frictieloosheid van de woonkamer, waar je niet met het vreemde geconfronteerd hoeft te worden.

Zo bezien wordt deze tot huiskamer gepromoveerde, industriële ruimte een identiteitsvacuüm. Je bent er zowel thuis als nergens.

Dat is een pathetische, existentiële kwestie in vergelijking met de actuele thuisloosheid van hele volksstammen. Identiteit is een even overbodige luxe als een soya cappuccino als het aankomt op een dak boven je hoofd. Maar Hamid, die zoals het een essayist betaamt de wereld van bestaande scheidslijnen probeert te ontdoen, is niet bang de vergelijking te maken. We vinden de pijnpunten van onze beschaving terug in het hart ervan. De koffiehuizen waar we ons thuis wanen, nodigen ertoe uit om te beseffen wat zich buiten die charmante, gestripte muren bevindt: een wereld waarin ‘thuis’ steeds minder gebonden is aan plaats. Dat is een luxe voor sommigen, een bron van ergernis voor anderen, en een noodzaak voor velen.

Nina Polak (1986) is schrijver van fictie en non-fictie. Ze debuteerde in 2014 met de roman We zullen niet te pletter slaan en in 2018 verscheen Gebrek is een groot woord, waarvoor ze de BNG Bank Literatuurprijs ontving. Ze is redacteur bij de Correspondent, waar ze schrijft over cultuur en psychiatrie.

Meer van deze auteur