Een stapeltje karmozijnrode boeken ligt al bijna een jaar onaangeroerd binnen handbereik naast mijn bureau. Het zijn de zeven delen van het Verzameld werk van Menno ter Braak, uitgegeven door Van Oorschot. Ik weet precies hoe lang ze al stof liggen te vangen omdat ik weet dat ik de boeken kocht in de week waarin ik op vrijdagavond getuige was van een ‘nationale brainstorm’ in een voormalige broodfabriek in Rijswijk en ik op zaterdagochtend Geert Wilders en Filip de Winter gebroederlijk zij aan zij door Rotterdam zag marcheren achter een spandoek met daarop de woorden ‘Nederland is van ons’. Hoewel iemand me wees op de aanwezigheid van een groepje leden van het extreemrechtse studiegenootschap Erkenbrand scheen het gebeuren in Rotterdam me toe als het laatste saluut van een oudere garde nationalisten. Maar de avond tevoren in Rijswijk had ik me oprecht afgevraagd in hoeverre er een blik in de toekomst werd geboden.

Het was lang niet zo vol als de berichten over een uitverkochte zaal achteraf suggereerden, maar er waren onmiskenbaar een hoop mensen afgekomen op dat wat was aangekondigd als de eerste in een reeks brainstorms over de problemen waarvoor het land zich gesteld ziet. Dat deze eerste (en naar later zou blijken enige) editie over migratieproblematiek ging en de line-up op enkele uitzonderingen na uit rechtse tot zeer rechtse stemmen bestond zei volgens de organisatoren niets over hoe zijzelf over dit onderwerp dachten.

Er gistte iets en we waren op de stank afgekomen

Ik herinner me al lang niet meer alles wat ik zag of hoorde die avond en dat wat me wellicht langer zal bijblijven is snel op te sommen. Dat ik in de rij voor de ingang achter twee jongens stond die beiden een meerdaagse cursus over de islam hadden gevolgd en nu als schriftgeleerden discussieerden over dat wat gewone moslims onmogelijk konden begrijpen. Dat een trendwatcher die een verwarde indruk wekte een derde wereldoorlog aankondigde. Dat de onbetwiste ster van de avond professor Jordan Peterson was, een Canadese YouTube-goeroe en verzamelaar van Sovjet-memorabilia. Dat hij een onnavolgbaar verhaal afstak, voor mij dan toch, waarin Carl Jung en ratten een hoofdrol leken te spelen. En hoe hij dat ‘rats!’ telkens uitsprak alsof iemand hem eindelijk vroeg naar zijn favoriete musical. Dat iedereen werd gevraagd te gaan staan en het volkslied werd gespeeld en mensen dat zonder enige ironie met hun telefoon filmden. Dat kort voordat het allemaal begon een troubadour het podium op was geklommen en een Nederlandstalige versie van Woody Guthries ‘This land is your land’ had ingezet. En hoe onwerkelijk die scène was en ik aan niets anders kon denken dan de sticker die de Amerikaanse zanger in 1941 op zijn gitaar had geplakt: This machine kills fascists. En ten slotte hoe ik en wat gelijkstemden die uit eenzelfde nieuwsgierigheid op het evenement waren afgekomen er hadden rondgelopen. Afwisselend verbaasd en ongemakkelijk. Soms grinnikend om hoe mensen zichzelf voor de gek leken te houden om het idee van hun eigen redelijkheid geen geweld te hoeven aandoen. Om hoe absurd het allemaal was. Op andere momenten toch echt ontdaan over de schaamteloze vanzelfsprekendheid waarmee haat jegens de ander van de ondertonen in de boventonen sijpelde. Om hoe onmiskenbaar lelijk het op die momenten allemaal was. Er gistte iets en we waren op de stank afgekomen. We waren er omdat we ergens getuige van dachten te moeten zijn.

‘Iedereen wil zo graag Menno Ter Braak zijn’. Het was een zinnetje dat ik die weken op de een of andere manier vaak hoorde. Mensen om me heen citeerden dezelfde persoon, maar de woorden leken vanaf het eerste moment een eigen leven te hebben gekregen. Ik meen dat ze oorspronkelijk op een soort ontmaskeringsdrang sloegen. De vurige wens degene te zijn die het ware gelaat van de jonge rechtse politicus met wie mensen wegliepen kon tonen, degene die in de chaos van het heden de mogelijke verschrikkingen van de toekomst kon lezen.

‘We zijn allemaal naoorlogse mensen, die vrezen vooroorlogse mensen te worden,’ schreef Arnon Grunberg onlangs in een essay over Judith Herzberg. Maar er leeft onder sommige van diezelfde mensen evengoed een met die vrees corresponderend verlangen. Een verlangen dat liever niet wordt uitgesproken, omdat het egocentrisme dat eraan ten grondslag ligt te evident is. Een verlangen naar een leven rijk aan ervaringen is nog te vergeven, maar iedere toekomst met vertrouwen tegemoet zien, ook de donkerste, is dat niet. Vrijwel niemand is protagonist van meer dan alleen het eigen levensverhaal.

Gisteren sloeg ik Ter Braaks Verzameld werk open. Ik bladerde door het vijfde deel totdat ik op de naam van Julius Evola stuitte, een reactionaire filosoof wiens werk het afgelopen jaar in radicaal-rechtse kringen weer opgang maakte. Mijn oog bleef hangen bij een zinnetje dat zich terwijl ik het las in mijn hoofd leek te nestelen: ‘maar niet minder blijft het een van Evola’s uiterst zwakke punten, dat hij zich de toekomst niet anders construeren kan dan met symbolen van het verleden!’. Ter Braak zei zich te verbazen over ‘die hardnekkige droom van arische zonnigheid en goddelijke rassen’. Een romantisering van het verleden die hij interpreteerde als ‘een gebrek aan werkelijk initiatief voor de toekomst’. Maar ergens is het met het schijnhouvast van het verleden overgeleverd zijn aan de toekomst de kern van onze netelige positie.

Iedereen wil Menno ter Braak zijn – maar vergeet niet hoe ijdelheid blind maakt. Blind voor hoe het heden altijd uniek is. Dat wie het verleden niet kent gedoemd is haar te herhalen is genoegzaam bekend. Maar wie om het heden te begrijpen op niets anders dan kennis van het verleden koerst hult zich evengoed in nevelen. Het zijn evengoed de eigenaardigheden van het heden die de toekomst bepalen. In zijn bundel Het tweede gezicht haast Ter Braak zich de lezer duidelijk te maken dat hij niet meent in wakende toestand de toekomst te kunnen zien. Zijn gebruik van die frase, ‘het tweede gezicht’, slaat niet op dat mystieke volksgeloof, zegt hij, maar op hoe de filosofen, kunstenaars en staatslieden over wie hij schrijft dikwijls schuilgaan achter ‘cultuurrollen’. Maskers waar ze ‘zoozeer mee zijn samengegroeid, dat zij het zelf heiligschennis achten van een maskerade te spreken.’

Zelf dacht ik de frisse jonge politicus te kunnen ontmaskeren toen hij op Twitter een anonieme fan citeerde die zijn houding in het debat over de met een Russische raket neergehaalde MH17 en zijn consequente steun aan de Syrische dictator Assad prees. De jongen omschreef zichzelf in het privébericht aan de politicus als ‘MH17-nabestaande’ en hoe dieper ik groef, hoe ongeloofwaardiger de figuur werd. Hij beweerde zelfs getuige te zijn geweest van de Bijlmerramp. Ik proefde bloed. Alles wat ik vond leek te bevestigen wat ik al vermoedde: het Kamerlid dat het zelden nauw neemt met de waarheid en al eens stellig beweerde dat zijn ‘meningen feiten zijn’ hield ons weer voor de gek. Maar na een half uur begon het me te dagen dat althans die jongen geen verzinsel was. Ik raakte via Instagram met hem in gesprek. Pavel groeide op in de Bijlmer en woont tegenwoordig in Spanje. Hoewel we afspraken eens wat te gaan drinken, is het er vooralsnog niet van gekomen. Ik volg hem en zie zijn foto’s zo nu en dan voorbijkomen. Hoe hij eruitziet weet ik niet. Hij blijft buiten beeld. Het zijn stuk voor stuk plaatjes van, als ik het goed begrijp, enkele straathonden die hij in huis heeft genomen. Beesten voor wie hij niets dan liefde voelt.

Jan Postma (1985) is redacteur bij De Groene Amsterdammer en essayist. Zijn bundels Vroege werken (2017) en Is dit alles? (2021) zijn verschenen bij uitgeverij Das Mag.

Meer van deze auteur