Boer zoekt vrouw en Heel Holland bakt: twee televisieprogramma’s die, anders dan bijvoorbeeld Ik vertrek en Droomhuis gezocht, garant staan voor een knus ‘wij-gevoel’, zij het zonder dat de vaderlandsliefde expliciet wordt gevierd. Geen oranje vlaggetjes, geen klompendansjes of haringhappen. Wél het idee dat je het erf van zomaar een boer op kunt fietsen om te vragen of hij misschien een bandenplakset, een pomp en een teiltje water voor je heeft. Of anders wel kunt aanbellen bij de buurvrouw van drie huizen verderop, met de vraag of zij nog eieren over heeft, nu het scheiden van dooiers en eiwit al tot driemaal toe is mislukt. ‘Zij houdt ook van bakken, dat herinner ik me nog van de buurtbarbecue, dus ze weet wat ik bedoel.’ Tijdloze gastvrijheid en behulpzaamheid. En herkenbaarheid. Bij het weggaan nog snel even de ontdekking dat men hier dezelfde koffiemokken heeft als die jij thuis hebt, en dezelfde namaakleistenen bloembakken met hetzelfde grind en dezelfde miniconiferen in de voortuin.

Beschaafde gluurtelevisie, waarbij de deelnemers zelf alvast de vitrage hebben weggeschoven. ‘Niks om je voor te schamen, zie je wel? Zelfs vloeken onder zware stress komt in de beste families voor.’

Het aardige is dat de programma’s, die in every inch typisch Nederlands lijken, beide een Brits format kennen. Cultural transfer, heet dat. Zo gaat het in de televisiebranche natuurlijk vaker. Succesconcepten worden over en weer aangekocht en, onder strenge voorwaarden van de oorspronkelijke bedenker, op onderdelen aangepast aan de doelgroep in het andere land. Toch is het opmerkelijk dat uitgerekend programma’s die zo onmiskenbaar van eigen bodem lijken, hun bestaan danken aan bewezen hoge kijkcijfers in Engeland.

Dat land, op zijn beurt, achtte het tien jaar geleden nodig om de meesterlijke Zweedse politieserie Wallander, naar de boeken van Henning Mankell, nog maar eens te verfilmen. In en rondom het Zweedse plaatsje Ystad, dat wel, maar ditmaal met Engelse topacteurs, onder wie Kenneth Branagh in de titelrol. Al ben ik geen Zweedse: ik voelde me er lichtelijk door beledigd.

Twee keer heb ik een kwartiertje gekeken naar de Engelse versie (die zeker goed was, ik had ook niet anders verwacht) – maar toch beleefde ik dit als een vorm van ontrouw aan ‘mijn’ helden Krister Henriksson en de in 2007 door zelfmoord om het leven gekomen Johanna Sällström, die in de serie de dochter en collega-rechercheur van Kurt Wallander speelt.

Het Nederlandse nationalisme is een Europees importproduct

Er behoort in de serie Zweeds gesproken te worden. Punt uit. Niet alleen klopt dat met het lieflijke stadje en de bos- en strandrijke omgeving van Skåne – als in zoveel Zweedse series proef ik ook schatplichtigheid aan de filmer Ingmar Bergman en de (toneel)schrijver August Strindberg. Ik was en ben een liefhebber van Zweedse series en films – zelfs meer dan van Deense, Noorse en Finse – omdat ze me juist even terugbrengen bij gevoelens en een sfeer die ikzelf bijna meer Zweeds vind dan de smaak van inlegde haring, aquavit en köttbullar, oftewel gehaktballetjes in een bruine botersaus met bier en veenbessen, of de muziek van Abba of Cornelis Vreeswijk, of de stijl van Ikea. (Die, zo leerde ik in een tentoonstelling over de wereldwijde liefde voor Scandinavische interieurontwerpen, teruggaat op folklore-ambachten, ontwikkeld in de lange, donkere winters, geïsoleerd van de buitenwereld, én op de zonnige prenten van huizen en tuinen en interieurs van Carl Larsson.)

Vraag me wat dat typische ‘Zweden’-gevoel nu precies inhoudt, en ik moet het antwoord schuldig blijven. Zo ik al een nationalist ben, dan is het van het een ander land, en dat dan selectief: grote delen van het Zweden dat ik bereisde, vond ik dodelijk saai. Mijn hart ligt bij Stockholm, en aan Ystad en Malmö bewaar ik goede herinneringen, meer ook niet. Bovendien geldt eenzelfde soort persoonlijk, onverklaarbaar ‘nationalisme’ voor Polen en de Baltische staten, Litouwen voorop. En ja, in mijn puberteit verklaarde ik mezelf anglofiel, terwijl ik destijds ook bijna alles over Ierland wist: een land dat ik tot op heden nog nooit heb bezocht.

Aan mijn Wallander-manie ging toch echt, en nog fanatieker, een Inspector Morse-manie vooraf, terwijl ik Wallander later moeiteloos heb vervangen door Beck, een politieserie die in Stockholm speelt, en is geïnspireerd op de boeken van het echtpaar Sjöwall en Wahlöö. Mijn moeite met een Engelse versie van Wallander is er, misschien ten overvloede, dus niet in gelegen dat ik Engels drama per definitie minder goed vind dat Zweeds drama. Maar ik wil niet dat ze zomaar worden vermengd – met als vermoedelijke reden dat Britten het vertikken om naar acteurs te kijken die ze nog niet kennen en die een taal spreken en dialogen voeren die ze niet herkennen.

Pot met daarop de tekst ‘Kom op Zweden, blijf lachen’, geproduceerd door het gerenommeerde Gustavsberg en ontworpen door Margareta Hennix voor de Olympische Spelen in 1968.

Nationalmuseum, Zweden

Mijn geval staat denkelijk niet op zichzelf. Of het nu om een liefde voor Italië of voor Hongarije gaat, of voor Wenen of Barcelona: het land of de stad moet niet steeds meer gaan lijken op andere Europese landen of steden. In Napels geen Burger King, alsjeblieft, en geen Irish Pub, en geen sushi of döner kebab. Totdat nationalisten in het land zelf dit gaan roepen, en zich daarmee de xenofoben betonen aan wie je juist zo’n hekel hebt – ongeacht waar ze vandaan komen.

Ik was even verbijsterd door de massale steun die er in het Verenigd Koninkrijk voor de brexit bestond, maar keek er ook weer niet heel erg lang van op, gelet op het chauvinisme van de Britten. Maar dat het in mijn ogen zo sociale, ruimdenkende, vrije en moderne Zweden zoiets als extreemrechts nationalisme kent, en dat een antivreemdelingenhouding er steeds salonfähiger wordt? Het wil er bij mij niet in.

Ziehier mijn bevooroordeeldheid. Ook tot mijn eigen verbazing baart het me soms zelfs meer zorgen dan het nationalisme in Nederland. Dat laatste is, net als de programma’s die ik in het begin noemde, vooral een kopie: van België en Frankrijk, van Duitsland en Engeland. Zelfs de demonstraties van de gele hesjes zijn geen eigen vondst. Sterker: zowel Pim Fortuyn als nu Thierry Baudet zijn geen eigen vondsten. Het waren en zijn onze gladde, stijlvolle ‘Jörg Haiders’ – alleen Janmaat en Wilders zijn van eigen makelij. Dat heeft iets treurigs: dat Nederlanders nationalisme en extremisme moeten afkijken bij andere Europese landen, en niet zelf iets kunnen verzinnen.

De grote Limburgse aanhang van de PVV is zelfs nooit op het idee gekomen om die ene oer-Hollandse politieserie aan te klagen: Flikken Maastricht, die misschien wél braaf het wantrouwen tegen politiek en rechtstaat weerspiegelt, compleet met radicaliserende Syriër, maar het vertikt om ook maar één acteur met een Limburgs accent te laten spreken; zelfs in de Mestreechse achterstandswijken praten de ‘tokkies’ plat Amsterdams dan wel Rotterdams.

Het Nederlandse nationalisme is een Europees importproduct, en het is bijna schattig te noemen dat degenen die nog geen twee jaar geleden klaagden over de toestroom van goedkope arbeidskrachten uit Oost-Europa, zich nu verbonden voelen met Polen en Hongaren die óók geen vluchtelingen en geen islam dulden. Er bestaat haast geen groter Europees verbond denkbaar, dan dat van diegenen die tegen Europa zijn. Hooguit valt het te betreuren dat dit niet zonder een gedeelde afkeer van moslimimmigranten en vluchtelingen kan. Terwijl men vaak de eigen verzuchting niet hoort: ‘Zo jammer… Ga je een weekendje naar Berlijn of Parijs of Krakau, en dan zijn daar wéér de Burger King en McDonald’s, en H&M en Primark… Alsof je overal in Kalverstraat loopt.’

Hutspot met saté of shoarmavlees, en toch die keiharde mening

Wat zal ik trots zijn op Nederland als Zweden de uitzendrechten koopt van de Nederlandse serie Klem. Meesterlijk scenario, meesterlijke dialogen, meesterlijk acteerwerk van onder anderen Barry Atsma en Jacob Derwig. On-Nederlandse kwaliteit, hoor ik mezelf denken. Niet eens na te spelen door Kenneth Branagh. Noch door de Zweedse topacteur Mikael Persbrandt.

Bergman zou het mooi hebben gevonden, Strindberg ook. Net als mijn Syrische vrienden. Van wie sommigen familieleden hebben die in Zweden of Duitsland of Warschau wonen: ‘Ik ben er op bezoek geweest, en het is er inderdaad prachtig. Maar al is er hier een angststemming: vergeleken dáárbij valt het mee. Hier kun je toch wel iemand in de straat om een eitje vragen, of aankloppen omdat je fietsband lek is. En zelfs die buurman die me altijd bejegent alsof ik morgen lid kan worden van IS, kwam hier om even te praten over die aanslag op de kerstmarkt in Straatsburg. Ik blijk dezelfde koffiemokken te hebben als hij. Over mijn eigen ervaringen met IS en het Assad-regime hoefde ik het niet eens meer te hebben. En hij had niet verwacht dat moslims ook een kerstboom hebben – al is het voor de kinderen. Dan kun jij wel veel meer van Zweden houden, maar ik, ik houd van Nederland.’ En daarna roepen we nog wat door elkaar heen, en zet iemand André Hazes jr. of Marco Borsato op. Of Arab Idols. Of Heel Holland bakt. Net als in Syrië: gewoon gezellig.

Laat mijn liefde voor Zweeds een afwijking, of beter nog: een hobby blijven. Net als de liefde voor de zang van Fayruz. Daar zijn we het over eens. Ieder z’n meug. Hollandser kun je het niet krijgen. Hutspot met saté of shoarmavlees, en toch die keiharde mening. Al is die goed geleend – van wie dan ook – en hoort niemand de tegenspraak.

Dat is pas vrijheid: dat je niet eens doorhebt dat je jat. Of iets in huis hebt dat te jatten is.

Het eigene niet kent.

Désanne van Brederode (1970) studeerde filosofie. Sinds haar debuut in 1994 publiceerde ze bij uitgeverij Querido zeven romans, verschillende non-fictiepublicaties en de dichtbundel Verzonnen grond (2018). Ze schrijft artikelen en columns en geeft lezingen over maatschappelijke en levensbeschouwelijke onderwerpen. In april 2019 verschijnt haar roman Wonderlamp. Ze is sinds 2012 actief voor het Syrische Comité in Nederland.

Meer van deze auteur