Eerst op uw wagen, dan in uw
boot, solo, sol, antidroom over
de vrucht die, als een bruid aan
de arm van Hyperion, ontwaakt
om te vallen, met een blos op
de wangen, in een luchtsprong
bij een veldtocht te uwer ere, u
bent niet alleen, zoals Heraclitus
zegt, elke dag weer jong, maar u
bent het continu, hoewel, leert nu
de vroege Wittgenstein ons later,
of u morgen op zal gaan niet zeker
is, al kan dit wat de eerdere
beweert bevestigen, zodat ik u
wil vragen, komt er nog wat van?
Lucky old sun, ouwe lul, zenuwbal,
om op de troon te zitten kan u niet
anders: maak alle dingen nieuw, en
dat is ook zo, u bent het begin en
het einde, uw straal geeft de tuinman
water, het kost niets al blijft hij
gieten, zijn vlees verbrandt, zijn
ogen kleuren lichtblauw, dan
sneeuwwit, een albino onder
een alpino zonder gezicht dat
blind is maar overwint, want
hij heeft God gespot, elektrische
lucifer, zoals Columbus, voor
de graanschuur gezeten, nog
voor hij vertrok, vanaf Sicilië
prachtig licht zag komen, als
een zoon van u geroepen te
gaan waar u onbenaderbaar
wacht overal, om wie u
bent te willen hebben door jullie
beider verdwijning in de komst
van jullie ontmoeting, nergens op
de kaart naast de harp, het schip
nog koersloos, bespeeld met
uw hand, koning, gedoopt in
uw honing, woning van uw plan
met de wind, hartslag, wiel
van uw golven die ook mij
vervoeren, als ik zo vrij
mag zijn, op een soortgelijke
reis, want waar is het verlies
geweest (zingen de rails al
met me mee) toen ik verloor,
hoe nam ik het verlies als het
won, waar doolde het toen
ik sliep maar niet droomde voor
het doodging om te kijken waar
ik bleef, in de verte als de plek
voor mij alleen, alleen voor mij
als de naam van iemand anders,
de oogappel van niemand, gerold
terzijde, aan de rand, in de ban
gedaan om wat ik naar buiten
bracht binnen te houden of
te zeggen wat ik verzweeg
door het juist te openbaren,
weggestuurd naar waar ik
vandaan kwam zonder aan
te mogen komen, al kreeg ik
zo natuurlijk wel de kans, mooi
meegenomen, er steeds weer
heen te kunnen blijven gaan

Jacob Groot (1947) schrijft gedichten, romans en essays. Zijn meest recente publicaties zijn de roman Toen ik alle dingen zag. Een reportage (2020) en de poëziebundel Lichttabletten. Een kuur (2023). 

Meer van deze auteur