De verlichte wereld

Aan de zwervende schim van J. Slauerhoff, arts

Spreekt een oude heelmeester in dorpen
en gewijde stallen bezwerende taal.
Bestreken met bloed van de haan,
in verschaalde urine gereinigd krijgt hij
   de geest op een duister moment.

Het is heilzaam, zegt hij,
de verbruikte lucht van hengsten op te snuiven.
Paardenvlees en lamswol dempen angst of vrees.
Een hartkwaal wordt genezen door een leeuwerik
   of kwartelwijfje op te eten.

De heelmeester leert ons een les:
gestoofde kikvors op een pijnlijk abces
zal het gezwel verbazend snel
doen slinken. Wie dit in twijfel trekt
   beproeve zijn recepten.

In een land hier ver vandaan
gaat men fatale besmetting met knoflook,
rode biet en hete douches te lijf.
Wie dit fronsend beziet heult met het westen
   dat die swartmens naar het leven staat.

De gonorrhoe-patiënt uit Mississippi
wordt geraden tegen een deugdzaam christenmeisje
op te rijden om, zo god het wil, het wonder
van onmiddellijke genezing gratis
   en voor niets te ondergaan.

Wie lijdt aan duistere pijnen in Alaska
neemt vier happen wolvenvet of drinkt sap
van nieskruid uit een schelp. Wolvenhart, mits rauw
gegeten, neemt uw bloedspuwing en astma weg.
   Behekste Bella Coola vinden baat bij poemabloed.

Een bijna dode zieke krijgt met visolie vermengde
as van een verbrande deken ingewreven.
Tijdens snelle roffels op een kist tuchtigt men
de nieuwe mat van de patiënt met brandend sparrenhout
   waardoor de koorts onder tumult de deur uit vlucht.

Achter Hollandse dammen en dijken zweert men
die rimram, dat bijgeloof af. Men zoekt het bij
vreemde diëten, een Hemelse Arts, en de genezende
hand van een zwevende jurk in een bomvolle
   sporthal of tochtige veiling te Urk.

Oostwaarts de liefde, westwaarts de strijd

Een notitie over Slauerhoff en Segalen

Leeggebloed en ingesluimerd
aan de voet van een boom
in een woud bij Huelgoat
heeft Segalen van niemand afscheid genomen.
China had hem gevoed en gesloopt.
‘Ik ben lafhartig door mijn lichaam verraden,’
   schrijft hij een vriend.       [Jean Lartigue, april 1919]
‘Mijn ziekte is onbekend. Ben ernstig
aangetast… vijf of zes jaar van slijtage
zonder herstel.’ Ofschoon bezield
door ijver en een opgewekt humeur
trekt het leven langzaam uit hem weg.

Ook Slau is gesloopt op zijn reizen
(zijn ziekte moet worden verzwegen).
Hij neemt geen afscheid, is stil
ingeslapen, maar zag op zijn ziekbed
   nog altijd naar beterschap uit.       [laatste brief aan Heleen HRL]
Hij die niet in Holland wilde sterven
kwijnde weg in Hilversum
   ‘waar de getemden wonen en hun tuinen verzorgen.’       [ARH, 1936]

Het eind van het lied, het begin van een reis.
De Fries en de Breton, beiden geneesheer
op zee, beiden à la Chinoise gestorven,
   discreet, ongezien, en nog jong.
Hij die soms Ravenswood heet,
is evenknie van de man die René Leys, de Walloonse
   Chinees in Peking heeft beschreven.
Leys, ‘die ongeletterde barbaar, of erger nog: een jonge Belg’,
de zoon van krentenwegers in de diplomatenwijk
die de sleutel tot het violette Binnenste
   van de Verboden Stad bezat.

‘Op vleuglen van verlangen rustloos reizend’
raakten uitersten elkaar -
tussen Tahiti en Tibet,
tussen de verre prinses en de hoer in de haven,
tussen pastorie en rood paleis:
   ‘Het bloedige westen, paleis van het rood,’
   schreef Segalen op een Stèle.
Maar ook:
   ‘Het zuivere meisje, aanschouw haar met je verlangen.’
Mijn god, het zuivere meisje –
bestond ze ooit? Bestaat ze wel?

Raakten uitersten elkaar:
L’extrême lointain bij de één,
L’extrême orient bij de ander
(beide vergden een hoge prijs).

Twee hoestende heelmeesters, hutkoffers, droge
of stoffige kelen, woestijnen en eenzame kusten.
Bepakte kamelen, lastdragers, kaftans, houwelen,
grotten en gestutte groeven om ruiters, barbaren
te paard en zandstenen goden te delven.       [tumuli in de Wei-vallei, 1913]
Gebergten in het verschiet.
Brieven van huis, van geliefden en vrienden.
   Verveling en slaap
deinden mee op de zeeën, in zadels en wazige paradijzen.
<De berg blijkt hoger dan jij,
de weg naar de einder is buiten bereik.>

Hoe diep ook doorgedrongen in vreemde domeinen
en dromen, genezing of rust was er niet.
Een zware vrouw, godin van de aarde,
halfnaakt, diepgeworteld,
werd door Slau noch zijn Orfische lezer
   in trance elke nacht losgezongen.
Schuim en Asch was het leven,
het wezen ongrijpbaar, want imaginair
en op de wind over zee meegenomen.

Oostwaarts de liefde, westwaarts de strijd,
en daartussen het midden, de zuil
langs de kant van de weg
waarop tekens, karakters gegrift
(niet het woord, maar het schrift deed ertoe).
Memoriestenen lang geleden opgericht,
door sneeuw bestoven of met zand bedekt,
welhaast buiten de tijd, het gezicht gewend
   naar een van de vier windstreken.
Elke zuil een bericht aan de reiziger
die zich naar gene zijde in de Gobi
   of een herberg zonder hoefijzer haast.
‘Zwerf of geef je over,’ noteert de een.
‘Je zult niet zonder inspanning in het moeras
van de onsterfelijke vreugden verzinken,’ doceert de ander.
Schrijft Slau zijn Yoeng Poe Tsjoeng,       [1930]
zijn geestverwant hoort in Sjanghai hoe Charles Gustave Toussaint
hardop Het Decreet van Padma leest       [1916]
en zo de weg naar Tibet openbaart.
(Te laat. Alleen de zon van zijn verbeeldend verlangen
   is wat hem rest.)

L’arrière-monde: het mysterie achter de werkelijkheid
   van de dingen
      bleef wat het was.
Het Andere te proeven gaf hun
het goed van een doorvoeld genot:
besef van verscheidenheid zit de dichters in het bloed.

Helaas of goddank: de een was al dood toen de ander begon.

Literatuur

Victor Segalen, Stèles, Peking 1912 (op de pers van de Paters Lazaristen, waar in 1940 ook De Condottiere en Le petit chateau van F.C. Terborgh zou worden gedrukt). Gewone editie bij Plon, Paris 1963.

  • , Le double Rimbaud, in Mercure de France, Paris, april 1906
  • , René Leys, Paris 1921, 1971 (Houten 1988, vert. Nelleke van Maaren)
  • , Imaginaires, drie novellen, Paris 1972
  • , Oostwaartse stèles, Zutphen 1988 (inl. en vert. Paul Claes)
  • , Stèles, Sliedrecht 2000 (inl. en vert. Maarten Elzinga)
  • , Stelae, Santa Barbara 1969 (inl. en vert. Nathaniel Tarn)
    Jean-Louis Bédouin, Victor Segalen, Poètes d’aujourd’hui, Paris 1963
    Kenneth White, Segalen, théorie et pratique du voyage, Lausanne 1979
    E. Jaffé-Freem, ‘Verschillende generaties ontdekken China’, in De Groene Amsterdammer, 11 dec. 1971 (n.a.v. J-P. Rémy, Le sac du Palais d’Été).
    Het oriëntalisme – romantisch of praktisch van aard – is niet alleen in het werk van Slauerhoff en Segalen te vinden, maar ook in dat van tijdgenoten als Paul Claudel, Saint-John Perse, F.C. Terborgh, Arthur Waley en Ezra Pound.
H.C. ten Berge debuteerde in 1964 met Poolsneeuw. In 1967 richtte hij het tijdschrift Raster op. Hij publiceerde poëzie, romans en novellen, essays en vertalingen. Recente titels zijn: Cantus Firmus (2014), Splendor (2016), Een spreeuw voor Harriët (2018). In 2006 ontving Ten Berge de P.C. Hooft-prijs.

Meer van deze auteur