Het woord voor het schrijfvoorbeeld van vandaag is ‘slaapkamer’. Ik hou de opdracht graag open en kies daarom graag een woord met uiteenlopende associaties. Bij het horen van het woord moet er in je hoofd onmiddellijk een bibliotheek aan beelden opengaan. In dit geval kunnen we denken aan seks, slaap, warmte, geborgenheid, geheime deuren, dromen, nachtmerries.

We hebben zelfs de luxe van een eerste zin. ‘Sinds mijn vrouw me heeft bedrogen, vertrouwt ze mij niet meer.’ Op een dag in mijn hoofd ontstaan en sindsdien bekeken, gewogen, bewonderd om de prettige omkering. We zijn geneigd om te denken dat juist het vertrouwen van de bedrogene beschadigd raakt. Dat het nu omgekeerd is, intrigeert, vervreemdt. Dat ten eerste.

Slaapkamer dus. Een veilig uitgangspunt. Vrijwel iedereen heeft er een en de meeste bevatten ook nog eens dezelfde elementen. Deze specifieke kamer bevat een tweepersoonsbed, twee nachtkastjes, twee stoelen en een dressoir. Vermeld details als kleuren en makelij alleen wanneer die zaken een cruciale rol zullen spelen in de rest van het verhaal. Idem voor de fysieke verschijning van de personages. Beschrijf je het haar van de vrouw in het bed als dik en golvend goud, dan moet het er op zeker moment in bloederige lokken worden uitgetrokken. Beschrijf je het blauw van haar ogen als dat van een diep en ondoorgrondelijk water, verzuip haar dan een paar alinea’s later in de wastafel.

Bij het inkleuren van het plaatje zien we twee opvallende zaken. Het eerste, niet heel ongewone, element is de wieg. Wat betekent de aanwezigheid van een wieg in een ouderlijke slaapkamer? In ieder geval dat het kind net geboren is. We kunnen misschien zelfs concluderen dat het een eerstgeborene is, de ouders zo onzeker en angstig ten aanzien van het kind dat ze het ook ‘s nachts bij zich in de buurt willen houden.

Het andere opvallende element is de inrichting van het tweepersoonsbed. Eén kant ervan is strak opgemaakt, met militaire precisie, alsof kussen en dekbed dienen uit te drukken dat deze kant van het bed nooit meer beslapen zal worden. Op de andere helft ligt de bedrieger.

In verhalende termen zorgt dit voor een aangename spanning. De moeder eist haar plek naast het nieuwe kindje op, terwijl ze zelf de grootste bedreiging is voor de veiligheid en stabiliteit van het gezin. Maar het is de vader die heeft besloten om niet meer het bed met haar te delen. Hij is niet meer in staat naast haar te liggen. Aanvankelijk overwoog hij een soort ploegendienst voor te stellen, de ene nacht zij bij de kleine, de volgende hij, maar toen hij de zinnen in zijn hoofd zag, schenen ze hem absurd en liet hij het gaan. Dus heeft hij in de logeerkamer ernaast een bed opgemaakt en daar slaapt hij slecht, luisterend naar het nachtelijk krijsen van zijn dochter (de baby is een meisje, haar naam is Renée, herboren, een wrede naam voor een kind dat is geboren in zo’n destructieve situatie). Ieder uur weer vraagt hij zich af of zij iets doet om de baby te sussen en zo ja, waarom werkt het dan niet, en zo nee, waarom loopt hij er dan zelf niet even naartoe.

Ik heb de ik-vorm altijd interessanter gevonden dan de traditionelere derde persoon enkelvoud. De ik stelt je in staat om in iemands gedachten en emoties door te dringen op een manier die de hij-vorm, mijns inziens, niet geloofwaardig kan maken. Ik denk dat dit te maken heeft met de manier waarop het individu de wereld ondergaat. Elk van ons beschouwt onszelf en de wereld immers ook niet van buitenaf, van een afstand, dat zouden we ook niet kunnen, tenzij we geest van lichaam zouden kunnen scheiden zonder te sterven. Dus wanneer je in fictie een individu en zijn kijk op de werkelijkheid wil beschrijven is de ik-vorm voor mij het aangewezen perspectief.

In het geval van dit verhaal kunnen we kiezen uit vier mogelijke vertelperspectieven. Was ik een modernistisch schrijver à la Faulkner dan waagde ik wellicht een poging de situatie vanuit de baby te beschrijven, in vormen en kleuren en onbewust aanwezige affiniteiten. Maar om het verhaal niet volslagen onleesbaar te maken zou er bij het kind veel meer bewustzijn moeten worden verondersteld dan realistisch is.

Het interessantste oogpunt is dat van de vrouw. Dit is een dame die net twee maanden moeder is, maar die ook nog een buitenechtelijke relatie onderhoudt. Zij ondergaat een getouwtrek aan instincten. Het moederlijke, zorgende, beschermende aan de ene kant. Het wellustige, geile, sensuele aan de andere. Voor haar is het niet een kwestie van welke kant gaat winnen, in het ideale geval houdt ze de rode driehoekige vlag netjes in het midden. Het feit dat haar partner op de hoogte is van de affaire maakt de situatie nog ondraaglijker. Willen ze samen goed voor het kind zorgen dan zal in de dagelijkse omgang het onderwerp moeten worden vermeden. Tenminste, tot een andere, meer werkbare oplossing is gevonden.

De minnaar. Ook dat is een interessante. Dit is een man die er kennelijk geen been in ziet om het bed te delen met een vrouw wiens aandacht eigenlijk volledig bij haar jonge gezin zou moeten liggen. Hij is overigens niet stiekem de vader van de baby: dat is een soapachtige complicatie die vermeden moet worden. Als we dit personage willen uitdiepen, zal ook hij ten prooi moeten zijn aan tegenstrijdige emoties. Het verlangen om de seksuele relatie met een mooie, gewillige vrouw voort te zetten, de zorgen ten aanzien van zijn invloed op het jonge gezin. Of laat hij die emoties overschrijven door haar gebrek aan scrupules? Of speelt er al iets heel anders in zijn hoofd. Overweegt hij de mogelijkheid dat zij de vader zal verlaten om met hem en haar nieuwe baby een gezin te vormen, een omgekeerde koekoek?

Schrijven is voor mij grotendeels een intuïtief proces en daarom is er ook niet direct een reden aan te wijzen om de jonge vader als verteller te kiezen. Laten we het gewoon proberen en zien waar we uitkomen.

Hij ervaart alle gebruikelijke stress en onzekerheid en angst van een man die voor het eerst vader is geworden. Dit wordt nog versterkt door de breuk met zijn vrouw. Iedere dag lijkt de kloof tussen hen groter te worden, maar, en dat zal hem uiteindelijk doen besluiten maatregelen te nemen, ook de kloof tussen hem en zijn dochtertje. Dat heeft niet alleen te maken met zijn verhuizing naar de logeerkamer, hoewel die ruimte daardoor wel een mooie overdrachtelijke bijklank krijgt. Hij is verworden tot een gast in zijn eigen huis, een buitenstaander in zijn eigen leven. Ook wanneer hij het kind verschoont of vasthoudt en stil naar dat plechtige hoofdje kijkt, voelt hij dat de moeder hem dit zal gaan afnemen. Maar het is ook abstracter dan dat: het is het idee dat de affaire en de geboorte iets in gang hebben gezet en dat niemand dat meer kan stoppen.

Dan komen we nu bij een mogelijk controversieel punt. Het is niet genoeg. Hoe levensecht de personages ook zijn weergegeven, hoe levendig ook beschreven, hoe gelaagd en psychologisch complex, deze situatie is op zichzelf niet voldoende voor een geslaagd verhaal. Er moet nog iets meer zijn. Om het bot te zeggen, de situatie moet worden verergerd. Dit verergeren, of wellicht is uitvergroten een beter woord, komt tot stand door de introductie van een absurd, vreemd, angstaanjagend of gewelddadig element. Iets ongewoons. Alleen dan wordt het verhaal zodanig op scherp gezet dat de emotionele waarheid ervan duidelijk wordt. Alleen het onwerkelijke kan het werkelijke aantonen, alleen het irrationele het rationele.

Een voorbeeld. De vader ligt weer eens wakker. Zijn dochter huilt in de kamer ernaast. Plotseling verschijnt uit het niets een beeld in zijn hoofd (haast alsof hij zelf schrijver is!): zijn vrouw is gestopt met het voeden van de baby omdat ze haar minnaar zoogt. Een absurde notie, en omdat het een (dag)droombeeld is, niet geheel effectief. Echter, de symbolische lading ervan is krachtig en direct: hij is bang dat de moeder het kind verwaarloost ten gunste van de minnaar. Als we deze scène zouden beschrijven als werkelijk, dan wordt het verhaal naar een ander niveau getild. De vader treft de minnaar in het echtelijk bed, aangekoppeld aan de voedende borst, terwijl de baby kermend van de honger in het wiegje ligt.

Alle elementen om het verhaal succesvol te voltooien zijn nu in stelling gebracht. Een driehoekssituatie die om een oplossing vraagt; een vader die heeft besloten om maatregelen te nemen; en de noodzaak om de boel te laten escaleren zonder dat het voorafgaande geweld wordt aangedaan. Daarmee bedoel ik dat er niet op een nacht een meteoriet door het dak van het huis komt geboord die moeder doodt, maar kind en vader spaart. De oplossing moet al in het verhaal aanwezig zijn, mag misschien zelfs al genoemd zijn, maar onnadrukkelijk, versluierd.

De vader besluit dat hij het huilen niet meer kan verdragen (hoe kan zíj het in vredesnaam verdragen?) en hij stapt uit bed en loopt door de gang naar de deur van de slaapkamer. Dat ik expliciet zeg dat hij naar de deur loopt is expres. De oplettende lezer weet nu één ding meteen en zeker: die deur zit op slot. Er is een verbijsterd moment waarin hij de deurklink een aantal keren probeert, maar tevergeefs. Wat moet hij doen? Zijn eerste, natuurlijke impuls is om op de deur te bonken en zijn vrouw wekken. Het zal dan echter nog moeilijker zijn om het kind in slaap te krijgen, dus de geheven vuist moet weer zakken. Het enige wat hij kan doen is teruggaan naar zijn logeerbed, hopen dat de moeder de baby zal sussen en wachten tot de ochtend. Slapen doet hij niet. Woede heeft hem volledig in zijn greep en laat zich niet temperen door pogingen tot redelijke argumenten. Dat is het moment om te vermelden dat de slaapkamerdeur tot voor kort geen slot hád.

Een belangrijk aspect van het schrijven heb ik tot nu toe slechts terloops benoemd. Dat komt omdat het zich haast niet laat omschrijven, althans niet zonder toevlucht te nemen tot zweverig aandoende termen. Ik heb het over die momenten dat het verhaal zelf elementen lijkt aan te dragen. Het is voor mensen die niet schrijven moeilijk te vatten, neem ik aan, maar vaak ontstaan de beste delen van een verhaal vanzelf, schijnbaar zonder dat de schrijver er controle over heeft. Ik kan dan ook niet uitleggen waar de derde deur vandaan komt.

Twee deuren hebben hun rol in dit verhaal al gespeeld: die naar de logeerkamer en die naar de slaapkamer. Maar nu zien we in de muur tussen beide kamers nog een deur. Het huis is gebouwd in de jaren dertig van de twintigste eeuw en heeft in de tussenliggende periode een flink aantal verbouwingen ondergaan. In de oorspronkelijke indeling waren slaap- en logeerkamer met elkaar verbonden, de functie van de doorgang sinds lang vergeten (maar is het niet prikkelend om er in stilte over te speculeren?).

De jonge vader zit tegen de muur geleund, zacht huilend om het luide huilen van zijn dochter. Eens in de paar minuten laat hij zijn achterhoofd tegen de muur bonken. Waarom doet hij dit? Hoopt hij zijn vrouw te wekken, te irriteren? Denkt hij dat het geluid tot zijn kind zal doordringen en haar op een primitief niveau op zijn aanwezigheid zal wijzen? Dit soort gedachten ergeren hem. Hij staat op en gaat naar de wc en wanneer hij terugkeert naar de kamer neemt hij opnieuw zijn plaats in bij de muur. Dit keer een paar centimeter verder naar links of naar rechts, want als hij zijn achterhoofd weer laat neerkomen klinkt de bonk aanmerkelijk holler.

Hij krabbelt op zijn knieën en draait zich naar de muur, die hij begint te bekloppen. Eerst vlak boven de plint, dan systematisch in concentrische halve cirkels steeds hoger tegen de muur op. Ja, het is duidelijk, hier is een holte. Met vingers die trillen van boosheid en vermoeidheid zoekt hij naar naden in het behang. Het oude, overgeschilderde papier verkruimelt onder zijn nagels en na een uur werken heeft hij een aanzienlijk deel van een deurpost blootgelegd. Slordig dichtgemetseld, met niet meer dan een dunne laag pleister, behang en verf om hem aan het zicht te onttrekken. Nog een uur werken en hij staat hijgend, met zijn handen in zijn zij, gezicht en kleding bedekt met wit stof en gruis, te kijken naar de vermoeid leunende bakstenen in hun houten omlijsting. Misschien dat maanlicht zijn ogen doet glanzen met een aanschijn van gekte.

Het huilen van de dochter klinkt nu luider. Of lijkt luider.

Hij probeert eerst met zijn vingers het cement tussen de stenen los te peuteren, maar hierdoor breekt de nagel van zijn linkerwijsvinger. Met de vinger in zijn mond kijkt hij de kamer rond, op zoek naar een voorwerp. Hij vindt niets bruikbaars, loopt naar beneden, laat ons een paar tellen in spanning, en keert terug met een zilveren briefopener.

Op dit punt zou een lezer zich kunnen afvragen wat voor nut dit heeft, op deze manier een muur openbreken. Rationeel bekeken zijn het alleen de nachten die de vader tot wanhoop drijven. Overdag zorgen de moeder en hij voor het kind alsof ze nog steeds een functionerend stel zijn en hoewel dat ook niet lang meer kan duren, heeft hij geen absolute redenen voor deze daad. Maar die vraag zal vervagen door het groeiende inzicht dat de vader en zijn gezond verstand reeds gescheiden zijn, dat het slot op de slaapkamerdeur de druppel was en dat hij voelt dat dit de enige manier is waarop hij zijn dochter nog kan bereiken. Eenvoudiger nog zou hij een ladder tegen de gevel van het huis kunnen zetten, het slaapkamerraam verder opentrekken en zo de kamer betreden. Maar inmiddels kunnen we niet meer om de symboliek van de handeling heen, het irrationele dat het rationele moet aantonen: hij zal bij zijn kind komen al moet hij door een muur.

Als hij eenmaal doorheeft hoe poreus het metselwerk is kan hij sneller en ordelijker werken. Af en toe pauzeert hij om zweet en stof van zijn gezicht te vegen, om te luisteren of zijn ‘vrouw’ wellicht wakker wordt van zijn geïmproviseerde verbouwing. De muur verdwijnt. De contouren van bed en wieg zijn zichtbaar. Misschien dat nu iets van de futiliteit van de onderneming tot hem doordringt. Of misschien is hij daarvoor al te ver heen. Hij stapt over de resten van de muur heen de kamer in, de zilveren briefopener in zijn bestofte hand geklemd.

Terwijl hij om het bed heen loopt houdt hij het stille silhouet van zijn vrouw continu in de gaten. Ze slaapt. Hij buigt zich over de wieg. Daglicht begint door de verduistering heen te bloeden. Woordgebruik is hier van belang: ‘verduistering’ in plaats van ‘gordijnen’, ‘bloeden’ niet ‘schijnen’. De vingers die zich een voor een nogmaals om het heft van de briefopener vouwen.

De climax van het verhaal is inmiddels onvermijdelijk geworden. Hij weet dat ze Renée bij hem weg zal halen. Hij kan niet vergeven, niet het overspel, hoewel dat slechts verraad is tussen volwassenen en dus uiteindelijk overkomelijk, maar vooral het verraad aan het kind, aan alles wat hen tot een prachtige drie-eenheid had moeten smeden. Hij kust het kind op het voorhoofd, het huilen hapert even, en stopt het dekentje nog wat netter rond het tere rompje. Even blijft hij staan kijken naar het hoofdje, de glans van de opkomende zon op die zachte, zo zachte haartjes.

Bertram Koeleman (1979) debuteerde in 2013 met De huisvriend. In 2016 verscheen de verhalenbundel Engels voor leugens, die genomineerd werd voor de J.M.A. Biesheuvelprijs. Zijn tweede roman, Het wikkelhart (2018), stond op de shortlist van de BNG Literatuurprijs. Zijn recentste boek is de verhalenbundel Het dreigbed.

Meer van deze auteur