Gemeten aan bouwactiviteiten is het geloof in de openbare bibliotheek groter dan ooit. In maart werd in Almere een nieuwe bibliotheek geopend, een eerbetoon aan de leescultuur van meer dan tienduizend vierkante meter, als onderdeel van een nieuw stadshart dat door Rem Koolhaas is ontworpen. Maastricht, Delft en Amsterdam gingen Almere voor, Utrecht zal in 2015 volgen met een bibliotheek die alle andere bibliotheken in de schaduw zal stellen, grootsteeds, uitnodigend en comfortabel. Om haar toekomstige superioriteit te onderstrepen, circuleren nu al schetsen waarin deze bibliotheek de contouren van een middeleeuwse burcht vertoont. Midden in het drukke centrum van Utrecht, boven op een parkeergarage en een tunnel voor bussen, komt een ‘plek voor verdieping en contemplatie’.

Deze nieuwe openbare bibliotheken bestrijden met succes het imago van muffe opslagplaatsen van onooglijk geplastificeerde en geëtiketteerde boekwerken, die werden gerund door schichtige biepmiepen en dienstweigeraars met een vaste aanstelling. Dit oude personeel wordt in de nieuwe behuizingen behoedzaam aan het zicht onttrokken door kek in het pak gestoken hostesses en breedgeschouderd bewakingspersoneel. Roltrappen voeren de bezoeker langs etages waarin verrassende zichtlijnen en spannende doorkijkjes de rijkdom van de architectuur onderstrepen. Ruimtes volgestouwd met boekenstellingen hebben afgedaan. De bibliotheek van Almere heeft het zelfs over een ‘winkelconcept’. Niet langer alfabetische rijen boeken in onwrikbare rubriceringen, maar uitstallingen volgens bepaalde leefgewoonten. ‘Dienstverlening op maat’ zeggen de bedenkers. De Almeerse bibliotheek heeft zelfs een ‘versafdeling’. De bibliotheek als verlengstuk van het postmoderne consumentisme. Het bespelen van het individuele welbehagen heeft de eeuwenoude humanistische ordening van de wereld afgelost.

Naast die van ‘winkel’ zijn moderne bibliothekenbouwers dol op de metafoor ‘verhaal’, een toverwoord dat de eigen vooruitstrevendheid onderstreept. ‘Er is niets mooiers dan een mooi verhaal,’ aldus de missie van dok in Delft. ‘Die verhalen zijn er in verschillende vormen zoals boeken, muziek en kunst. dok wil die verhalen delen met ieder die op één of andere manier met de maatschappij verbonden is.’ En de nieuwe bibliotheek in Utrecht wordt volgens het architectenbureau Rapp+Rapp ‘in zijn compositie verhalend’. Het is brave retoriek die verhult dat het fenomeen bibliotheek als bewaarplaats van boeken in een diepe crisis verkeert.

Het summum van de verzorgende staat
Omstreeks 2000 werd het feit onontkoombaar dat steeds meer Nederlanders de bibliotheek links lieten liggen. Het aantal uitleningen daalde, ondanks de groei van de bevolking, in vijftien jaar tijd met bijna 30 procent. Vooral volwassenen lieten het afweten. Hun groeiende welvaart en toenemend internetgebruik werden als voornaamste oorzaak van deze desertie aangewezen.

Bibliotheken leken gedoemd binnen enkele jaren ten onder te gaan. Tot de stedenbouwkundigen ingrepen. Niet toevallig zijn de nieuwe bibliotheken van Delft, Maastricht, Amsterdam, Almere en Utrecht alle onderdeel van grootscheepse stedenbouwkundige vernieuwingen. De bibliotheken zijn erin gesitueerd als ontmoetingsplaatsen, als publiekstrekkers, die voor reuring zorgen buiten de kantooruren en die het beton en glas minder levenloos laten lijken dan het is. En het werkt. Het meest spectaculair in de nieuwe Openbare Bibliotheek van Amsterdam waar dagelijks meer dan 5000 bezoekers komen.

Komen deze bezoekers nu ook meer boeken lenen? Cijfers daarover zijn nog niet bekend, maar volgens geruchten blijven de leningen ver achter bij het toegenomen bezoek. Wel zijn dagelijks alle bijna 600 computerterminals met internetaansluiting bezet. Het blijft merkwaardig dat mensen op de fiets springen om elders in de stad dingen uit te voeren die ze net zo goed thuis kunnen doen. Of zou het een blijk van grote verborgen armoede zijn? De bibliotheek als digitale voedselbank? Dat is nauwelijks te geloven. Het zal eerder te maken hebben met ‘onder de mensen zijn’. Mijn zus had vroeger haar eigen kamertje met goed werkende centrale verwarming. Toch sleepte ze haar boeken en schriftjes mee naar beneden om ‘in de gezelligheid’ haar huiswerk te maken. Dat is wat de bibliotheek is geworden: de huiskamer van de stad. Of in de taal van de planologen: ‘the place to be’.

De gezelligheidscultuur heeft ook bezit genomen van de universiteitsbibliotheken. Daar vind je nog maar een enkeling bij de boekenuitleen, terwijl aan honderden ‘digitale werkplekken’ studenten zitten te internetten. Volgens hun docenten hebben nog maar weinigen de puf om na te gaan of er misschien in een van de vele honderdduizenden boeken waardoor ze omringd worden iets staat wat niet zomaar een-twee-drie op internet te vinden is. Ik zou het niet durven opschrijven als ik het niet tientallen keren uit de academische praktijk te horen had gekregen. Het vermogen om zonder hulp van een browser informatie tevoorschijn te halen, sterft af.

Er lijkt hier iets ongerijmds aan de hand: terwijl fysieke boeken aan belang inboeten, omdat het internet zo veel zo snel kan leveren, maken die oude bewaarplaatsen een revival door. De oude bibliotheek is dood, lang leve de oude bibliotheek. Hoe kan een instelling haar functie verliezen en toch overleven? Een deel van het antwoord is dat oude systemen altijd de neiging hebben langer te bestaan dan hun functie. Telefooncellen worden al jaren nauwelijks meer gebruikt, toch vind je ze nog hier en daar. Een ander deel van het antwoord is dat de bibliotheken van oudsher niet alleen een bewaarplaats van boeken zijn, maar ook een ontmoetingsplaats. Die functie is alleen maar versterkt, nu de boeken minder belangrijk zijn geworden. Maar een andere verklaring is dat de nieuwe bibliotheek die zich tegen het einde van de twintigste eeuw aankondigde veel langer op zich laat wachten, een volwassen internetbibliotheek, met het planologisch bravoure van Rem Koolhaas, het architectonische raffinement van Jo Coenen, en de verleidelijke belettering van Thonik. Deze digitale bibliotheek leek in 2000 nabij, en is in 2010 verder weg dan ooit.

Een verloren decennium
De jaren tussen 2000 en nu waren opwindend. Het gebruik van internet werd zo algemeen als het gebruik van leidingwater. Het aanbod aan digitale documenten en kennisbronnen op internet verdubbelde ongeveer per jaar. Omstreeks 2000 werden zoekmachines als Yahoo en Altavista afgelost door een nieuwe zoekmachine, die na één keer gebruiken al verslavend was. Op een ondoorgrondelijke manier wist Google juist die bronnen naar boven te halen uit de eindeloze digitale modderstroom op het web die niet alleen interessant maar ook verrassend betrouwbaar leken. Bij Google werd hard gewerkt, niet alleen door de zoekmachine slim te programmeren, maar ook door op de achtergrond via redactie de nodige orde te scheppen. Ook dat laatste werd aan het algemene publiek verkocht als slim programmeren. De internetgebruiker maakte het niet uit, die ging in korte tijd veel scherper zien. Maar Google bleef niet meer dan een groot indexeringsapparaat, dat zo goed was als het aanbod, en tot weinig meer in staat was dan het opdreggen van heel veel documenten. Door die in een verrassend goede volgorde te presenteren, was volgens velen het maximum aan gebruiksgemak al bereikt.

De domper kwam in 2004 kort na de beursgang van Google. Zoekresultaten werden beïnvloed door adverteerders en instellingen die betaalden voor hoge rankingen. Uit eigen ervaring kon ik waarnemen wat de gevolgen waren. Bij de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren – waar ik vanaf het begin nauw bij betrokken was – gingen de gebruikerstatistieken tot 2004 steil omhoog, jaar op jaar een groei van ca. 100 procent. Gebruikers gaven hoog op over de betrouwbaarheid van onze site, en daar was dan ook vol op ingezet. In 2004 verflauwde de groei met een scherpe knik naar ca. 15 procent, ondanks het feit dat de omvang van de bibliotheek gestaag bleef toenemen. Adverteerders gingen voor. Het geloof dat Google voor het vinden van de juiste informatie wonderen kon verrichten wankelde. Een kwaliteitskrant transformeerde in een huis-aan-huisblad. Er moest geld verdiend worden.

Het was niet de enige illusie die na 2000 aan diggelen ging. Het digitaal maken van het immense erfgoed verliep chaotisch. Er werd weinig gestandaardiseerd. Partijen die in samenwerking mooie dingen hadden kunnen verrichten, bleven op hun eigen koers varen. Bij letterenfaculteiten en bibliotheken ontstonden en verdwenen talloze databanken en websites. Er werden teksten ingetikt, boeken gescand en zonder al te veel plichtplegingen een website op gestuurd. Op het net heerste een vrolijke anonimiteit. Ook geleerden van grote naam beschouwden het wereldwijde web als een darkroom waar je in en uit kon lopen zonder je bekend te maken of verantwoording af te leggen. De kwaliteitsarmoede was schrikbarend, een ontwikkeling die bekrachtigd werd door de opkomst van Wikipedia, waarin anoniem en ongeautoriseerd de norm werden. Geen wonder dat Google en Wikipedia elkaar in de tweede helft van de jaren ’00 moeiteloos vonden. Tussen de vele commerciële hits op de eerste pagina van Google-zoekresultaten prijkt doorgaans op plaats één of twee de ‘kennisbron’ Wikipedia. Inmiddels in de academische wereld gemeengoed. Op de digitale werkplekken wordt er met copy en paste heel wat wetenschappelijk arbeid mee verzet.

Aan het beschikbare geld lag het niet. De overheid stortte in deze jaren vele miljoenen uit over bibliotheken, onderzoeksinstellingen, musea en archieven. Vaart maken met digitaliseren was geboden, het gaf niet hoe. Het bracht soms prachtige projecten voort, zoals de ongekend rijke en goed begaanbare website van het Gemeentearchief Amsterdam. Maar het aantal mislukkingen was schrikbarend veel groter, met als een van de meest trieste projecten het met vele miljoenen gedoteerde Geheugen van Nederland. Instellingen werden met grote subsidies uitgenodigd er afbeeldingen van hun bezit in onder te brengen. Inmiddels zitten er circa een half miljoen scans in het Geheugen, maar niemand kan er de weg in vinden. Zelfs de instellingen die er veel aan bijdroegen zijn niet meer in staat hun eigen objecten er enigszins coherent uit naar boven te halen. Iemand hoorde ik het project ooit nogal snedig het ‘geheugenverlies van Nederland’ noemen.

Overal in de westerse wereld gebeurde min of meer hetzelfde. Traditionele instellingen als bibliotheken en musea begaven zich met medeneming van veel historische ballast zoals verouderde databases, en vaak aangedreven door weinig gekwalificeerd personeel, in de digitale wereld. Dat er minder van de grond kwam dan op basis van de geïnvesteerde bedragen verwacht mocht worden, bleef lang onopgemerkt, omdat het elders net zo moeizaam toeging als in eigen huis. De overheden berustten erin en verschansten zich achter de schaarse projecten die wel slaagden.

Het was dit gestumper dat Google eind 2004 tot een even overrompelende als brutale meesterzet bracht. Als de uitgeverswereld en bibliotheken niet in staat zijn de boeken digitaal te maken en bij de begerige consument te brengen, dan doen wij het wel, was de gedachte. Google sloot overeenkomsten met verscheidene prestigieuze wetenschappelijke bibliotheken in de vs en Engeland, en begon op hetzelfde moment te scannen. Duizenden boeken per dag werden verwerkt en verschenen even later op de site van Google Book Search. Het zag er van meet af aan niet al te professioneel uit. De Google-nerds zijn geen boekenmensen, en de Google-marketeers zijn geen humanisten. Geld verdienen was ook hier de voornaamste drijfveer. Ondertussen stonden uitgevers en bibliotheekmensen de gebeurtenissen verbijsterd gade te slaan. Goedgelovigen wisten ondertussen: ‘Wat prachtig dat al die boeken nu zomaar beschikbaar komen! Ik vind dingen, je gelooft het niet.’

De doem van het snel tevreden zijn
En zover staan we nu. De digitale bibliotheek die in 2000 alleen maar gebouwd leek te hoeven worden (plan maken, architect zoeken, voor de gebruiker de nodige orde scheppen) is ver weg. Zolang het publiek tevreden is met de chaos aan websites waar overal wel wat interessants te vinden is, lijkt er geen noodzaak om echt systeem aan te brengen. Zolang de op zijn best wisselende kwaliteit die Google Books biedt, vooral ook academici een gevoel van rijkdom bezorgt, lijkt er geen noodzaak om de kwaliteit te verhogen. Zolang er een ‘iets is beter dan niets’-stemming blijft heersen, is het kennelijk niet nodig na te denken over een alternatief voor Google Books, dat toch weinig meer is dan een slecht begaanbare, en ondoorzichtige baaierd aan gescand materiaal, die nauwelijks meer toestaat dan trial and error. Zoeken op de tast. Google kijkt toe, hoe meer trial, hoe meer advertenties er over het scherm stuiteren.

Bijna utopisch klonken in eerste instantie de plannen die de Koninklijke Bibliotheek begin dit jaar bekendmaakte om ‘alle boeken van Nederland’ te gaan digitaliseren, alles bij elkaar maar liefst 770 miljoen pagina’s, met als uiteindelijke ambitie te komen tot ‘één Nederlandse digitale bibliotheek’. Het is een prachtig voornemen, maar het kan alleen een succes worden wanneer iedereen samenwerkt, de kwaliteit hoog is, en er toegevoegde waarde wordt gecreëerd. Dat laatste bedoel ik zo economisch als het klinkt. Natuurlijk gaat het bij zo’n groot project ook om culturele en wetenschappelijke waarde, maar als het stichten van een grote Nederlandse bibliotheek slaagt, dan zal het vooral betekenen dat de informatievoorziening in Nederland heel veel efficiënter is geworden. Het hybride tafereel van de bibliotheekbezoeker die met zijn rug naar die prachtige boekenkasten komt internetten zal tot het verleden gaan behoren. Spijtig voor alle vierkante meters die in de torens en burchten van onze steden zijn of worden gereserveerd voor boeken, maar veel van die meters zullen overtollig worden. De openbare en wetenschappelijke bibliotheken blijven ongetwijfeld tot in lengte van jaren gedrukt actueel aanbod aanbieden en uitlenen, want veel publicaties zullen in eerste instantie alleen in gedrukte vorm beschikbaar zijn. Maar voor het raadpleegbaar houden van oudere boeken zullen bibliotheken nauwelijks meer nodig zijn. Die titels zullen via het internet zo veel makkelijker en sneller hun weg kunnen vinden. Wel zal het onvermijdelijk zijn dat het publiek voor deze efficiënte dienst betaalt – net als het dat doet voor de oude bibliotheek overigens.

Vooralsnog wordt de boekenliefhebber door het internet maar heel zuinigjes bediend. Het digitale aanbod is zelfs voor ingewijden volstrekt onoverzichtelijk, het is nog altijd ongelijksoortig van kwaliteit, en vaak ronduit onbetrouwbaar en van duistere herkomst. Internetgebruikers hebben ermee leren leven en zijn erin gaan berusten. Toch kan het zonder al te veel extra inspanningen zo veel beter. De bibliotheek die zich omstreeks 2000 aankondigde zou het beste van wat er de afgelopen decennia en zelfs eeuwen verschenen is op een geraffineerde manier met elkaar verbinden. Volledige teksten van boeken zouden vergezeld gaan van informatie over de auteur, van recensies, van fragmenten van tv- en radio-uitzendingen over dit boek, van bestelinformatie, van links naar boekhandels en antiquariaten die het boek leverbaar hebben, enzovoort. Al deze informatie is wel ergens beschikbaar, maar we slagen er maar niet in om die op een zinnige manier te verknopen. Het gevolg is dat de literatuurliefhebber voortdurend de route langs Google of andere zoekmachines moet nemen om over boeken en auteurs meer dan alleen het meest gangbare te weten te komen. Hoeveel comfortabeler zou het kunnen zijn als vooraanstaande informatiebronnen met elkaar verbonden waren? Robert Darnton, behalve wereldberoemd historicus ook directeur van de Harvard University Library, steekt, de laatste jaren overziende, de hand in eigen boezem: ‘Experiments of this kind have been tried and failed, I know.’ Om er deemoedig aan toe te voegen: ‘But we must try again.’

Het hoeft niet zo moeilijk te zijn als Darnton het voorstelt. Waar kennis gesystematiseerd is, en al van oudsher verwijst naar andere kennis, is het slechts een kwestie van goede wil en, vooruit, een beetje technisch vernuft. Binnen de tekst van het boek zou het mogelijk moeten zijn om met een simpele muisklik een woordenboek of encyclopedie te raadplegen. Bij het lezen van een zeventiende-eeuws kookboek, om maar wat te noemen, zou met de cursor staande op vreemde benamingen voor ingrediënten, maten en gewichten in het wnt de betekenis opgeroepen moeten kunnen worden. Zo veel kennis is al mooi geordend aanwezig, vele generaties hebben er met groot wetenschappelijk elan aan gewerkt.

Digitale superbibliotheek
Voorstellen om een begin te maken met het op elkaar laten aansluiten van informatiebronnen werden jarenlang onthaald op het bezwaar dat het ‘zo veel werk’ was ‘om het goed te doen’ en dat computers het zo niet nu dan wel binnenkort veel beter zouden kunnen. De onwil om grote (maar eenmalige) inspanningen te leveren voor het aanbrengen van betrouwbare verbindingen tussen op zichzelf goede informatiebronnen heeft de bouw van de grote, rijke en dienstbare bibliotheek voor jaren achterop geholpen. Een ongerechtvaardigd vertrouwen in de wonderen der techniek, die er wel even voor zou zorgen dat van alles met ‘handige tooltjes’ vindbaar werd, deed de rest. Ondertussen ligt er al jaren een heel hoog rendement voor het grijpen, dat van een bibliotheek waar het beste wat er aan informatie voorhanden is met elkaar verbonden is, zonder de vermoeiende ruis van Google, en het gebazel van goedwillende maar slecht ingevoerde amateurs. De letteren leven nog in het tijdperk van de slager, de warme bakker en de kruidenier, en wachten met smart op de introductie van een stevig supermarktconcept. En als er toch zoiets uit de grond wordt getrokken, laat het dan maar meteen een Harrod’s worden. Je zou er zonder al te veel moeite alles moeten kunnen vinden. Alleen de rotzooi wordt buiten de deur gehouden.

Voorziet het plan van de kb in deze ontwikkeling? Informatiearchitectuur voor een nieuwe digitale bibliotheek speelt in de plannen geen wezenlijke rol, intensieve samenwerking ook niet. Sterker nog, iedereen in de wereld van het boek- en bibliotheekwezen werd geheel overvallen door de plannen. Voor andere digitaliseringsprojecten was de impliciete boodschap: jullie kunnen wel ophouden, wij gaan alles doen; voor uitgevers was de boodschap zo mogelijk nog harder: of jullie het nou leuk vinden of niet, wij gaan alle boeken digitaliseren en op het net zetten, dus ook die van jullie. In een lacherige sfeer werd er na het bekend worden van het nieuws door uitgevers gefilosofeerd over de hoogte van de schadeclaim die ze bij de kb gingen presenteren. Maar tegelijkertijd dachten velen dat het niet zo’n vaart zou lopen.

Een tweede Geheugen van Nederland dreigt – het Geheugen waar zelfs Google in zijn betere dagen geen raad mee wist. Het plan voorziet ook niet in het verrijken van de digitaal gemaakte bronnen, met aanvullende informatie. Die grote Nederlandse bibliotheek zal, als de voortekenen niet bedriegen, vooral een weinig begaanbare voorraadschuur van duur gemaakte scans in pdf-vorm worden, zoals Google Books, of het project Gallica van de Franse Bibliothèque Nationale. Dat zijn beide weinig appetijtelijke voorbeelden van grote digitale bibliotheken waarin teksten liefdeloos worden behandeld, van hun context worden ontdaan en ook nog eens geradbraakt door een ocr-programma zonder dat er iemand naar omkijkt. Bovendien is veel van wat de kb zich nu voorneemt te digitaliseren al door anderen gedaan, onder andere door Google, die op dit moment 300.000 boeken uit het bezit van de Universiteitsbibliotheek Gent scant. Al met al komen de plannen tien jaar te laat, zijn ze te duur en vooral ook te kwaliteitsarm.

Voor mijn schets van de kb-ambities ga ik af op het gepubliceerde beleidsplan 2010-2013 en de berichtgeving daarover. Misschien loopt het wel heel anders. Er sluimeren ontwikkelingen waar de jaarplannen van de grote instellingen over zwijgen. Het besef groeit dat de betrekkelijke armoede waarin de letteren op internet verkeren, door nauwe samenwerking wel degelijk snel opgeheven kan worden. Het laatste half jaar worden er meer serieuze samenwerkingsinitiatieven ontplooid dan in de hele tien jaar daarvoor. En dan heb ik het slechts over wat ik zelf kan waarnemen.

Het zou ondertussen goed zijn wanneer degenen die dicht bij het vuur zitten – schrijvers, journalisten, wetenschappers – hun fantasieën over een echt uitnodigende digitale bibliotheek weer de vrije teugel gaven. De letteren hebben voor hun succes in het digitale tijdperk niet alleen behoefte aan bevlogen architecten van het type Rem Koolhaas en Jo Coenen, maar ook aan intellectueel veeleisende figuren, de Erasmussen en Huizinga’s van deze tijd, die liefde voor bronnen en interesse in complexe cultuurverschijnselen tot hun levenshouding maken. Ze zouden door de digitale superbibliotheek in een hogere versnelling gebracht kunnen worden. Als zij eindelijk hun stem verheffen, dan zal die bibliotheek wel moeten verrijzen.

René van Stipriaan (1959) is literair-historicus, met een ruime ervaring als onderzoeker, schrijver en presentator. Deskundig op het terrein van de Nederlandse literatuur, en met name de Nederlandse Gouden Eeuw. Maar ook de Italiaanse Renaissance, of de geschiedenis van België, in het bijzonder Wallonië, hebben zijn belangstelling. Hij werkte in de literaire uitgeverij en is betrokken bij de digitalisering van het Nederlandse literaire erfgoed.

Meer van deze auteur