William Faulkner schijnt na Shakespeare de meest bestudeerde Engelstalige auteur ooit te zijn.[^1]Toch verbaasde het menig literatuurcriticus dat ook Oprah Winfrey in Faulkners werk geïnteresseerd bleek te zijn. In 2005 selecteerde Winfrey drie romans van Faulkner voor haar boekenclub. Oprah’s Book Club heeft nooit in hoog aanzien gestaan. Ze zou te veel feel-good boeken selecteren en de interpretatie van de boeken te veel met de therapeutische retoriek van de rest van haar show laten samenvallen. In plaats van de literaire kwaliteiten te bespreken, zou ze de intenties en problemen van de fictieve personages psychologisch proberen te doorgronden, alsof ook deze personages te gast waren in haar praatprogramma. Aan de andere kant zijn er ook critici die Winfreys boekenclub verdedigen. Zo schrijft Kathleen Rooney bijvoorbeeld dat Winfrey de eerste culturele autoriteit is die een brug probeert te slaan tussen hoge en lage cultuur. In Reading with Oprah (2008) verzet Rooney zich tegen wat zij ‘book-snobbery’ noemt. Maar, zo schrijft zij, de reacties van de ‘belletrist “professionals”’ veranderden aanzienlijk na Winfreys turn to the classics in 2003.

Winfrey begon Oprah’s Book Club in 1996. Elke maand selecteerde ze een boek van een hedendaagse auteur, tot ze er in 2002 mee stopte. Na een pauze van een jaar maakte ze bekend dat ze de draad weer zou oppakken, maar dat ze vanaf nu boeken uit de canon van de wereldliteratuur zou gaan lezen. De eerste klassieker was East of Eden (1952) van John Steinbeck, gevolgd door romans als Marquez’ Honderd jaar eenzaamheid (1967) en Tolstojs Anna Karenina (1877). De drie romans die ze van Faulkner uitkoos – The Sound and the Fury (1929), As I Lay Dying (1930) en Light in August (1932) – werden de laatste boeken in haar turn to the classics.

Er is vaak gesuggereerd dat haar keuze om met haar boekenclub klassiekers te gaan lezen deels is voortgekomen uit de wens om de aanhoudende kritiek vanuit de literaire hoek te pareren. Het is niet alleen moeilijker de boekenclub te bekritiseren als het om wereldberoemde klassiekers gaat, maar Winfrey begon ook literatuurprofessoren van verschillende universiteiten uit te nodigen om in haar programma over de boeken te komen praten. Nadat Winfrey, op 3 juni 2005, haar ‘Summer of Faulkner’ had aangekondigd, besloot ze aan deze boekenclubkeuze echter geen televisieshow te wijden zoals ze dat gewoonlijk deed. In plaats daarvan bood ze uitgebreide achtergrondinformatie aan op haar website Oprah.com, inclusief videolezingen van Faulkner-kenners, onder wie Thadious Davis, Arnold Weinstein en Robert Hamblin. Lezers konden vragen stellen aan deze professoren en eerdere antwoorden konden op de website worden nagelezen. Helaas is dit archief ingekort sinds de restyling van Winfreys website in 2008. Van de informatie die is overgebleven, is de grens tussen entertainment en serieus studiemateriaal niet altijd makkelijk te trekken. Zo kun je bijvoorbeeld kennismaken met de stream of consciousness op de webpagina ‘Tap into Your Stream of Consciousness’. Hoewel de oefening op deze webpagina de indruk wekt je bekend te maken met de literaire techniek, volgt de oefening veeleer de psychoanalytische definitie van de stream of consciousness, waarbij je alles wat in je opkomt lukraak uitspreekt of neerpent. De verwarring die hierdoor optreedt, is dat de monologen van Faulkners personages worden aangezien voor associatieve flows van de auteur zelf. Deze verwarring sluit aan bij de misvatting die voortkomt uit een autobiografische lezing van fictie: in plaats van het verhaal als een bewust bedachte, en bedachtzaam geconstrueerde, tekst te beschouwen, wordt het als een directe en natuurlijke vertaling van de ervaringen van de auteur gezien.

Hoewel ik me moeilijk kan vinden in Winfreys wijze van lezen, fascineert haar boekenclub mij; haar onnavolgbare smaak, van zelfhulpboeken tot Tolstoj, de combinatie van haar macht om boeken tot bestsellers te maken en haar keuze voor een auteur als Faulkner intrigeren mij. De romans die ze van Faulkner uitkoos behoren niet bepaald tot zijn toegankelijkste werk. Vooral The Sound and the Fury staat bekend om zijn onnavolgbare begin. De roman opent met een monoloog van Benjy, een verstandelijk gehandicapte jongen, die geen onderscheid maakt tussen herinneringen of waarnemingen. De roman staat niet alleen bekend om zijn ondoordringbaarheid, maar ook om de grimmige kijk op het leven; grimmig en dreigend zoals eigenlijk al Faulkners verhalen. De personages in zijn werk worden vaak achtervolgd door een duister verleden, getekend door een schandelijke gebeurtenis, een misdaad, ras, klasse of een schrijnende familiegeschiedenis. Sociale structuren, codes en controle maken het de personages onmogelijk om te ontsnappen aan de geschiedenissen die hen gevangen houden.

Winfreys bekendste statement, ‘Live Your Best Life’, lijkt dan ook in schril contrast te staan met de beperkte mogelijkheden die Faulkners personages gegund zijn. Als er al enige onduidelijkheid is over de sociale status van een personage in Faulkners werk, dan leidt dit tot ernstig wantrouwen en vaak tot geweld. De hoofdpersoon in Light in August, Joe Christmas, weet bijvoorbeeld niet of hij helemaal blank is. Hij lijkt blank, maar er gaan geruchten dat hij ook zwart bloed in zich heeft en uiteindelijk wordt hij vermoord als een ‘uppity nigger’. In The Sound and the Fury wordt de verstikking van de sociale machtsstructuren gesymboliseerd door Caddy, die door haar moeder wordt weggestuurd nadat ze een buitenechtelijk kind heeft gekregen. Caddy mag haar kind nooit meer zien.

Het is bewonderenswaardig hoe soepel Winfrey haar presentatie van Faulkners werk, waarin de personages gebrandmerkt zijn door het verleden, weet te combineren met haar geloof in self-improvement dat bereikt zou kunnen worden door in het nu te leven. In Winfreys webcolumn is er een boodschap die ze steeds herhaalt: ‘Live in the moment and treasure every breath. I know for sure that to be present with yourself is the most important gift you can have.’[^2]Haar geloof in de positieve uitwerking van het leven in het heden weerhoudt haar er niet van steeds op een bepaald deel van de Amerikaanse geschiedenis terug te komen, namelijk de geschiedenis van de slavernij en de langdurige segregatie in de zuidelijke staten. Al heeft Faulkner een fictieve staat verzonnen, Yoknapatawpha, waar veel van zijn verhalen zich afspelen, dit is duidelijk een zuidelijke staat, waarin racisme zich als een ongeneeslijke ziekte onder de bevolking heeft verspreid.

In die zin kan Winfreys keuze voor Faulkner niet los worden gezien van haar band met Toni Morrison, die net als Faulkner over de gevolgen van de slavernij schrijft en wier boeken regelmatig met die van Faulkner zijn vergeleken.[^3]De interviews met Morrison en de aandacht die zij kreeg binnen Oprah worden vaak als voorbeeld genoemd in discussies over de vermenging van hoge en lage cultuur. Voor Morrison betekende haar optreden in Winfreys show een nieuw tijdperk: hoewel sommige van haar boeken al jaren in de winkel lagen, steeg de verkoop van haar romans na haar optreden in Oprah in ongekende mate. Daarnaast is Morrisons plotselinge bekendheid ook een belangrijke doorbraak geweest voor de emancipatie van zwarte schrijvers, die nog altijd moeite hadden met het bereiken van een blank publiek.[^4]

In vergelijking met de tragische geschiedenissen die ze in haar boeken beschrijft, is Morrisons levensloop een succesverhaal, net als dat van Winfrey. Dit maakt Morrison tot een ideale gast in Oprah. Daarentegen is juist dit aspect van Winfreys boekenclub misschien wel het meest tegengesteld aan Faulkners principes, die een gruwelijke hekel had aan het belichten van privélevens. In zijn essay ‘On Privacy’ (2004 [1955]), argumenteert Faulkner dat met het openbaar maken van je persoonlijke leven een deel van je identiteit oplost in algemeenheid. Journalisten die de levens van auteurs beschrijven, beschuldigt hij van het reduceren van de auteur tot ‘one more identityless integer in that identityless anonymous unprivacied mass which seems to be our goal’ (71). Faulkner verbindt de neiging om over het privéleven van auteurs te schrijven met een mislukking van de American Dream, die volgens Faulkner staat voor het recht dat ieder individu heeft op ‘individual dignity and freedom’ (62).[^5]

Winfrey verdedigt een geheel andere interpretatie van de Amerikaanse Droom: voor haar wordt de vrijheid van het individu weerspiegeld in de prestatiemaatschappij, die de waardes van zelfstandigheid en eigen verantwoordelijkheid moet garanderen.6 Hoewel volgens Faulkner individuele vrijheid impliceert dat er waardig wordt omgegaan met andermans persoonlijke keuzes en privéleven, ligt bij Winfrey de nadruk op de mogelijkheid van het beklimmen van de sociale ladder en de eigen verantwoordelijkheid in én voor je leven – dat, als je maar genoeg je best doet, een succes kan worden. Als dat succes is behaald, wordt het verhaal publiek eigendom. Precies zoals haar eigen levensverhaal een beroemd voorbeeld is geworden van de Amerikaanse Droom: het verhaal van de door overgewicht geplaagde African-American woman, die uit een door armoede geteisterd gezin kwam, maar uiteindelijk een van de machtigste individuen in de Amerikaanse media-industrie werd.

Tegenwoordig wordt de Amerikaanse Droom niet alleen met individuele vrijheid geassocieerd, maar ook met persvrijheid. Voor Faulkner hebben deze twee vrijheden echter weinig met elkaar te maken. Volgens hem heeft de pers juist de macht om iemand zijn vrijheid te ontnemen. Winfrey doet in feite precies waartegen Faulkner zich verzet: ze bespreekt de meest intieme ervaringen van haar gasten in haar show en is geneigd de auteurs van haar boekenclub op eenzelfde wijze te benaderen. Zij doet dit vanuit de overtuiging dat het bespreken van privéproblemen de deelnemers, en de toeschouwers, zal helpen om voor zichzelf op te komen, hun persoonlijkheid te ontwikkelen. Faulkner stond niet stil bij wat Winfrey ‘self-actualization’ noemt. Integendeel, hij zag een groot gevaar in het belichten van persoonlijke problemen. Als voorbeeld noemt hij de familie van een moordenaar. De ouders van de dader zouden zodanig uitgeput zijn geraakt van alle media-aandacht dat ze de duur van de rechtszaak niet overleefden. Kortom, terwijl Faulkner het belang benadrukt van privacy, die gewaarborgd zou moeten worden door de Amerikaanse Droom, laat Winfrey zien dat de Amerikaanse idealen alleen maar uitgelegd kunnen worden door individuele verhalen publiek te maken.

Dit onderhuidse conflict, waar Winfrey zich overigens weinig van aantrekt, raakt aan een aantal interessante vragen rondom de rol van de auteur in de publieke ruimte. Hoewel de Franse filosofen Michel Foucault en Roland Barthes in de jaren zestig de dood van de auteur aankondigden – volgens Foucault zou de auteur in de toekomst niet meer dan een anonieme naam worden – kunnen we vaststellen dat de aandacht voor de persoon achter het boek eigenlijk alleen maar is toegenomen. Het idee dat de literaire tekst op zichzelf staat en dat voor de beleving en het begrip van het boek achtergrondinformatie onnodig is, is een opvatting die vorm begon te krijgen met de modernisten. Behalve Faulkner schreven onder anderen ook T.S. Eliot en Marcel Proust over de autonomie van de tekst. Later werden hun opvattingen nog eens aangescherpt door de New Critics, waarbij William K. Wimsatt and Monroe C. Beardsley het voortouw namen. De New Critics meenden niet alleen dat iedere vorm van auteurspsychologie vermeden moest worden, maar ook dat elke uitleg van buitenaf, inclusief historische context, irrelevant was voor het begrip van de tekst. Als de gegevens niet in de tekst zelf te vinden waren, waren ze ook niet van belang voor de interpretatie. Juist omdat de interesse in de auteur bij lezers lijkt te zijn toegenomen, is het opvallend dat het toch dit standpunt is dat onder critici nog altijd het chicst wordt bevonden.

Het idee dat echte, hoge literatuur geen achtergrondinformatie nodig heeft, en principieel buiten het genre van de autobiografie staat, gaat gepaard met een ander vooroordeel, namelijk dat het uitlichten van biografische gegevens voornamelijk wordt gedaan door lowbrow media, damesbladen en roddelpers, terwijl de media die zichzelf tot de hoge cultuur rekenen zich op de literatuur zelf richten. Hoewel Faulkner geen onderscheid maakte tussen verschillende soorten media, verschillende kranten of vormen van publiciteit, sluiten zijn argumenten aan bij de hedendaagse meningen over roddelpers en andere vormen van lage cultuur, zoals Winfreys praatprogramma. De discussie hierover brandde los toen Jonathan Franzen zijn twijfels uitte naar aanleiding van Winfreys selectie van zijn roman The Corrections (2001). In de Philadelphia Inquirer zei Franzen dat The Corrections ten eerste een literair boek is en dat hij eigenlijk had gehoopt ook een mannelijk publiek te bereiken. Ervan uitgaande dat Winfreys boekenclub met name een vrouwelijk lezerspubliek zou bereiken, voegde hij eraan toe: ‘it is a hard book for that audience’ (Rooney, 44). Verder zei Franzen nog: ‘it heightens this sense of split I feel. I feel like I’m solidly in the high-art literary tradition, but I like to read entertaining books and this maybe helps bridge the gap, but it also heightens these feelings of being misunderstood’ (41). Niet lang na deze opmerkingen werd de uitnodiging voor Franzen om in de Oprah Winfrey Show te verschijnen ingetrokken.

Franzen bevestigt met zijn uitlatingen het clichébeeld van lage cultuur. Zoals de filosoof Andreas Huyssen in zijn boek After the Great Divide (1986) laat zien werd in de negentiende eeuw de populaire cultuur al met de vrouw geassocieerd, terwijl de hogere, authentieke cultuuruitingen tot het domein van de mannen werd gerekend. Huyssen beschrijft Flauberts personage Emma Bovary als een stereotiep voorbeeld van hoe er lange tijd over de aard van de vrouw werd gedacht: zij was passief, naïef, werd gedreven door irrationele verlangens en geloofde in de kitsch van goedkope romannetjes. Door Franzens onderscheid tussen aan de ene kant vrouwelijke lezers en entertainment en aan de andere kant de literary high art tradition en een mannelijk lezerspubliek, lijkt er nog niet veel te zijn veranderd in de connotatie van hoge en lage cultuur.

Vlak voordat zijn uitnodiging werd ingetrokken, werd Franzen gevraagd om naar zijn ouderlijk huis te gaan om daar gefilmd te worden voor een item in Oprah. Franzen laat zich over deze voorbereidingen laatdunkend uit in een essay dat hij schreef voor de New Yorker. Rooney heeft op haar beurt dit essay becommentarieerd en schrijft:

Television, [Franzen] suggests – and rightly so – is frequently sappy, sentimental and emotionally false. Nonetheless, he still seems willing to disclose a lot more, specifically a lot more emotionally intimate information and almost human interesty detail to the audience of the New Yorker than he was to that of the Oprah Winfrey Show (64).

Met andere woorden, de context van de New Yorker geeft Franzen de kans om details over zijn privéleven prijs te geven zonder sentimenteel of sappy over te komen. Dit betekent dat niet zozeer de onthulling zelf sentimenteel of onnozel hoeft te zijn, maar dat vooral de reputatie van de krant of het programma waarin het verschijnt bepaalt of de informatie wordt beschouwd als integer, moedig en gevoelig of dat zij als ongepast intiem, larmoyant en pathetisch wordt afgedaan.

Franzen had achteraf spijt van zijn uitlatingen en zei bijvoorbeeld in Newsweek (12 november 2001): ‘anybody who enjoys the book is a friend of mine, and that specifically includes Oprah Winfrey.’ En in de Chicago Tribune (12 november 2001): ‘I know the distinction between high audiences and low audiences is false. I’m not trying to cast myself as a victim. I have no one but myself to blame’. Winfrey heeft nooit op Franzens excuses gereageerd. Volgens Rooney was dat een gemiste kans om de discussie over hoge en lage cultuur in het literaire landschap uit te breiden.

Dat Faulkner geen onderscheid maakt tussen verschillende vormen van publiciteit komt misschien deels doordat er nog niet zo veel verschillende media waren in zijn tijd, maar zijn principiële standpunt is in de eerste plaats een uiting van een diepgewortelde afkeer van de vervaging tussen privé en publiek. Anders dan bij Franzen gaat het Faulkner niet om de soort aandacht, maar specifiek om het onderwerp waar de aandacht naar uitgaat. De boeken die hij heeft gepubliceerd, liggen niet meer binnen zijn macht, schrijft hij, daar kan iedereen op reageren hoe men wil. De schrijver zou iedere reactie van het publiek moeten accepteren, ‘from praise to burning’ (66). Of de boeken om de verkeerde redenen geprezen worden, zoals ze, altijd, om de verkeerde redenen verbrand worden, lijkt Faulkner niet uit te maken. De mogelijk onredelijke behandeling van de tekst hoort nou eenmaal bij publiceren. Maar, zo redeneert Faulkner, hij heeft er niet voor gekozen zijn privéleven publiek te maken en die keuze dient andersom ook gerespecteerd te worden.

Die totale afkeer van publiciteit, interviews of achtergrondverhalen deelt Franzen niet met Faulkner, voor Franzen is het eerder de soort publieke ruimte die bepaalt of hij zich gemakkelijk voelt bij het prijsgeven van persoonlijke anekdotes of dat hij zich ervoor geneert. Dat is niet verbazingwekkend, wij maken allemaal een selectie van omgevingen en personen aan wie we bepaalde bekentenissen toevertrouwen en aan wie niet. Wat wel verbaast is dat, ondanks de grote hoeveelheid soorten en mengvormen van publieke ruimtes, deze veelheid met betrekking tot cultuur hardnekkig in twee niveaus wordt onderverdeeld: de publieke ruimte waar de hoge cultuur zich manifesteert en die waar de lage cultuur zich manifesteert. Gebeurtenissen zoals Winfreys selectie van Faulkners boeken worden gezien als mengvormen of ontmoetingen tussen de twee vormen van cultuur, maar de tweedeling wordt er desondanks niet door opgeheven.

Hoewel Faulkner zelf liever niets prijsgaf van zijn privéleven, kun je op Oprah.com allerlei teksten vinden over de situatie waarin hij opgroeide, zijn kindertijd, zijn nanny, zijn politieke standpunten. Al tijdens zijn leven verschenen er verhalen over hem, waarop hij in het essay ‘On Privacy’ reageert. Hij veroordeelt niemand, zelfs niet de journalisten die tegen zijn zin in de stukken publiceerden, maar hij stelt vast dat deze vorm van journalistiek aantoont dat de droom die aan de basis lag van Amerika hiermee uiteen is gevallen. De Amerikaanse Droom werd geboren uit het verlangen een individu te kunnen zijn zonder te worden geleid door de wil van een massa, een bepaalde natie of religie. Met het belichten van privélevens wordt die basis volgens Faulkner geschonden, hierdoor worden individuen steeds meer deel van een eenvormige massa, of ze nou willen of niet.

Het is verleidelijk om de nadruk die er binnen Oprah.com op Faulkners leven ligt, uit te leggen als Winfreys onvermogen om werkelijk de lage cultuur te ontstijgen; of ze nou Faulkner bespreekt of een zelfhulpboek, haar aandacht gaat ten eerste uit naar de levenslessen die je uit het werk kunt trekken. Ze zal niet snel aandacht besteden aan de taal op zich, aan de woordkeuze, het ritme of verrassende wendingen van zinnen. Maar er is ook een andere kant: literatuur wordt steeds meer deel van uiteenlopende publieke ruimtes, waar de boeken op verschillende wijzen worden benaderd. In plaats van enkel gespecialiseerde aandacht te ontvangen binnen een kring van de literatuurcritici, worden literaire boeken nu ook besproken in nieuws- en praatprogramma’s of op dilettantenwebsites.

De vervaging tussen de verschillen in context en podia, evenals de vervaging van de grens tussen privé en publiek is misschien nog wel het zichtbaarst op internet. Aan de ene kant wordt hierdoor alles opgenomen in een ‘identityless anonymous unprivacied mass,’ zoals Faulkner voorspelde. Aan de andere kant wordt hierdoor de kleingeestigheid van een tweedeling in hoge en lage cultuur en publieke ruimtes duidelijk. In het Faulkner-archief op Oprah.com kan bijvoorbeeld moeiteloos worden doorgeklikt naar websites van universiteiten en literaire tijdschriften die over Faulkner schrijven. Natuurlijk bestaan er verschillen in verbeeldingskracht, talent, complexiteit en smaak, maar door die enorme veelheid aan verschillen in twee categorieën te verdelen, ontken je het web van uiteenlopende culturele uitingen. Een web waar wij ons dagelijks doorheen bewegen, waarin reclame gebruikmaakt van klassieke muziek, popmuziek refereert aan schrijvers, schrijvers verhalen situeren in populaire cultuur en populaire praatprogramma’s aandacht besteden aan complexe romans van begin vorige eeuw. Om te midden van deze veelheid aan overlappingen, grensgevallen en gefragmenteerde cultuuruitingen nog vast te houden aan een tweedeling is onhoudbaar. Faulkner is een ongeëvenaard schrijver en Winfrey een ongeëvenaarde presentatrice. Hoe Winfrey op Faulkners en andermans boeken reageert is onconventioneel, soms simplistisch, soms larmoyant, maar vooral verrassend en vol aandacht en liefde voor een bepaalde ervaring van lezen.

genoemde werken
Faulkner, William. The Sound and the Fury. New York: Vintage International, 1990.

Faulkner, William. As I Lay Dying. New York: Vintage International, 1990.

Faulkner, William. Light in August. New York: Vintage International, 1990.

Faulkner, William. Essays, Speeches & Public Letters. Edited by James B. Meriwether. New York: The Modern Library, 2004.

Huyssen, Andreas. After the Great Divide: Modernism, Mass Culture, Postmodernism. Bloomington and Indianapolis: Indiana University Press, 1987.

Kinney, Arthur F. Critical Essays on William Faulkner: The Compson Family. Boston: G.K. Hall & Co, 1982.

Kooijman, Jaap. Fabricating the Absolute Fake: America in Contemporary Pop Culture. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2008.

Rooney, Kathleen. Reading with Oprah: The Book Club that Changed America. Fayetteville: The University of Arkansas Press, 2005.

Young, John. ‘Toni Morrison, Oprah Winfrey, and Postmodern Audiences.’ African American Review, 2001, Volume 35, Number 2.

Noten

  1. Al vijfentwintig jaar geleden schreef Arthur F. Kinney dat ‘in the past few years, critical work on Faulkner has exceeded that of any author in English save Shakespeare’ (1982: 34).

  2. http://www.oprah.com/omagazine/May-2005-What-Oprah-Knows-for-Sure.

  3. Op Oprah.com schrijft Philip Weinstein: ‘The novels of Toni Morrison and William Faulkner join together to form the most remarkable meditations on race written by American novelists in the century just ended.’ http://www.oprah.com/oprahsbookclub/Faulkner-101-Toni-Morrison-and-William-Faulkner.

  4. Young, John. ‘Toni Morrison, Oprah Winfrey, and Postmodern Audiences.’ African American Review, 2001, Volume 35, Number 2.

  5. De ondertitel van het essay is: ‘The American Dream: What Happened to It?’ Het essay begint als volgt: ‘This was the American Dream: a sanctuary on the earth for individual man: a condition in which he could be free not only of the old established closed-corporation hierarchies of arbitrary power which had oppressed him as a mass, but free of that mass into which the hierarchies of church and state had compressed and held him individually thrilled and individually impotent’ (62).

Jannah Loontjens (1974) is schrijver en filosoof. Naast dicht- en essaybundels publiceerde ze vier romans. In Mijn leven is mooier dan literatuur, Roaring Nineties en haar recente boek Schuldig combineerde zij essayistisch proza, autofictie en filosofie. Daarnaast schrijft ze regelmatig opiniestukken en recensies, en verzorgt ze een maandelijkse rubriek voor Filosofie Magazine.

Meer van deze auteur