Ondanks je weemoed naar
de verrukking die nog wiekt
onder je schouderbladen met
handen klam van vunzig vocht
wissen wie je was
door het staketsel van je wil
opnieuw te schikken en
de beroering te tergen waarmee je
je persoonlijkheid op
spanning houdt

zo onder afzien van het vlaggenschip van je schaduw de optimale
ontmanteling nastreven en de prille
naaktheid betrachten en de tere
openheid afgrazen

zo toetreden tot de weinigen
en je niet langer uit schaamte
voor je uitzonderlijkheid
beet laten nemen door
de gebeurtenis van je hartstocht

maar je verlaten op de stille
overgang van gewoonte naar
eenvoud, van zorg om zelf naar zijn

en zo de keerzijde van je leegte
vlot trekken en je verbazen
over de draagwijdte
van de gesteldheid
die groot in je wordt

*

Ontdekken wat zich heeft
verzameld in het lange
wachten dat onstuitbaar
en voortdurend door je
heen stroomt om het ene in je
aaneengesloten te houden

dat zich soms aan je voordoet
als geheime kennis, als een
voorbegrijpelijk weten dat zich
in de krocht van je gevoel
vrolijk maakt over je angst
om honger en verderf en over je
vrees voor de smaad en minachting
van de kuddegenoten

en over de haast die je
genereert om te vermijden
dat je je laaft aan
de bekoring die zich steevast
en belangeloos aan je opdringt
in het egale en aan alles
voorafgaande zich verbeiden

dat iedere bepaling bedt
en dat je te beproeven
hebt om

dronken
drachtig

en vele malen ouder dan jezelf te zijn

*

Wie je aan het worden bent
als dunne hulpeloosheid
in je hangt en
als elke koppeling
van je bestaan aan een
archimedisch punt
op niets is uitgelopen

weet je pas
als lichte ademtocht
je strikt in een lichamelijkheid
die niet toestaat
dat jij als koning
op zijn troon gaat zitten
en jou zo dwingt
je centrum leeg
te laten

waardoor al het gedachte, al
het gebeurde en al het
gevoelde zich wel
tot een kralenketting
moet verknopen
rond het ijle
dat jou voedt en bindt

hoe het ongehoorde van het wenselijke
dan wast
hoe het ongepaste van de lust
dan woekert
hoe het ongelooflijke van de god
dan dringt

Henk van der Waal (1960) is dichter en filosoof. Hij ontving voor De windsels van de sfinx (1995) de C. Buddingh’-Prijs. De aantochtster (2003) en Zelf worden (2010) werden genomineerd voor de VSB Poëzieprijs. In 2012 publiceerde hij het filosofische essay Denken op de plaats rust en in 2017 de filosofische dialoog Mystiek voor goddelozen. In het voorjaar van 2018 verschijnt zijn bundel Door alle honderd harten wit te kalken.

Meer van deze auteur