Na twee jaar in het buitenland te hebben gewoond, keerde ik in de zomer van 2021 terug naar Amsterdam. Tijdens mijn eerste wandeling door de stad viel het me op dat veel bruggen en straten langs de Amsterdamse grachten gerenoveerd werden. Sommige bruggen waren zelfs compleet afgesloten en de straten geblokkeerd door containers, hijskranen en bulldozers. De straten leken meer te dansen dan ooit. In het water waren golvende, roestige platen loodrecht in het water geplaatst op ongeveer een à twee meter afstand van de kade. Daartussenin was een laag zand gedumpt. In elke grote stad wordt continu gebouwd, maar zoiets had ik nog nooit gezien. Het leek alsof sommige straten voor mijn ogen afbrokkelden, alsof de stenen eerst langzaam verzakten om uiteindelijk met flinke vaart de gracht in te rollen. De grachtenpanden meer duizelingwekkend dan voorheen. Ik hernam mijn wandeling en zag een informatiebord waarop de gemeente uitleg gaf over de scène die zich voor mijn ogen voltrok. Op het bord stond dat de bruggen en grachten slecht onderhouden waren en op instorten stonden — zinkend onder het gewicht van onzichtbaar water, ondergronds in een stad die bijna in haar geheel gebouwd is op drooggelegd land. De illusie dat de stad er altijd al geweest zou moeten zijn — een moerasachtig ecosysteem veranderd in stedelijk bezit.
Ik voelde mijn gedachten afdwalen. ‘Dit is het einde van de lange “Gouden Eeuw”. Een schitterend, maar ook morbide slot van Nederlands imperialisme.’ Ik verbeeldde me hoe de karakteristieke grachtenpanden — werelderfgoed gebouwd over de rug van totslaafgemaakten en gekoloniseerden — in het water zouden storten. Alhoewel de Hollanders zich eeuwenlang richtten op het kanaliseren, innemen, droogleggen en reduceren van water tot juridische bezitskaders, vocht het water terug. Het water herinnerde zich waar het ooit was en stroomde over en door baksteen en zand. Terugkerend naar de realiteit dacht ik: die metalen platen, weer een ondoordachte oplossing om het onvermijdelijke instorten van de stad nog een aantal decennia uit te stellen, terwijl ik het metaal zag wegroesten.

In het zand tussen de metalen platen en de kade ontsproten kleine scheuten van inheems groen, die de anders zo bekende tinten bruin verstoorden. Een gemeentelijk bord instrueerde me: PAS OP. PAS GEZAAID Ik voelde me bedrogen. De hele stad stortte in onder het gewicht van water in dit drooggelegde land en de gemeente probeert me te vertellen dat dit een soort community gardening-project is.
Deze zomerse scène reflecteert een bekend zelfbeeld dat door de aderen van dit waterige land stroomt: de Hollanders leven met de bedreiging van stijgende zeeën terwijl wij tegelijkertijd geleerd hebben onder zeeniveau te leven — we denken dat we ons meester hebben gemaakt van de zogeheten waterbouwkunde en de navigatie van de zeven zeeën. Tegelijkertijd promoten we een calvinistisch model van winst­accumulatie dat we onszelf verkopen als een goddelijk verhaal van handel en navigatie. Een ‘voc-mentaliteit’ waarnaar voormalig cda-premier J.P. Balkenende ons graag ziet terugkeren. Een verdienmodel dat zich buiten Europa heeft ontpopt als een systeem van verovering, ecocide, slavernij en inheemse onteigening. Op eigen bodem was de gedwongen drooglegging van het ecosysteem in de zestiende en zeventiende eeuw afhankelijk van de uitbuiting en ontheemding van de vissersbevolking om land aan te leggen voor de landbouw om de monden van de Amsterdamse handelaars te voeden. Drooglegging zelf werd een verdienmodel. ‘Drooglegging’: de rivierdelta en haar bewegend en moerasachtig landschap door de Hollanders verkoren om tot solide land te worden. Alsof het water slechts ergernis opwekte en er niet zou mogen zijn. Uitbuiting en kolonialisme verkapt als handel. Handel, een prachtig alternatief voor de zestiende-eeuwse kersteningsmissie van de Spaanse katholieken.
Eeuwenlang hebben de Hollanders zich gericht op verandering van het eco­systeem van rivierdelta’s, kustgebieden en moerassen tot gekanaliseerd en droog­gelegd water. We planten steden en landbouwgrond op een historisch moeras- en rivier­achtig gebied. Vandaag noemt ‘s lands grootste maritieme bedrijfscluster Maritime by Holland deze zelfde maritieme en waterbouwkundige sector een ‘levendig eco­systeem’. Waterbouwkunde, droogleggen, extractie en navigatie zijn tot ecosysteem verworden, de ecologische elementen land en water overstijgend, maar nooit volledig. De veronderstelde natuurlijkheid van dit ‘levendige ecosysteem’ is geworteld in een verhaal van Nederlandse uitzonderlijkheid dat terug te voeren is tot het begin van de Nederlandse overzeese, koloniale expansie.


Een amfibisch land

Amsterdam is een van de meest mangemaakte steden ter wereld. Aan het einde van de zestiende eeuw was de stad een eiland, omringd door zee en moeras van Singel tot Zeedijk. W.F. Wolff beschrijft hoe de Hollanders in de Middeleeuwen twee techno­logische innovaties hebben ingevoerd — drainage en dijkaanlegging. Op de korte termijn waren deze voordelig voor de landbouw, maar ze blijken eeuwen later ook desastreus voor het ecosysteem. Met zijn grote bio-industrie en landbouw heeft Nederland vandaag de dag de slechtste waterkwaliteit van Europa. Landbouwafval vermengt zich met de Amsterdamse wateren. En toch: het water blijft ongrijpbaar voor de ambities van handelaars, grootgrondbezitters en boerenbedrijven.
Vlak na mijn ongemakkelijke reünie met de zinkende bruggen van Amsterdam bezocht ik een lezing over moerasgebieden in het zuiden van de vs van de kunstenaar en schrijver Amelia Groom. Hun stelt dat het wegduwen van het moeras onder Amsterdam veel voeten in de aarde heeft. Wie drooglegt is in een constant gevecht met het verlangen van het moeras om overal doorheen te stromen. ‘Het moeras herinnert zich waar het was,’ merkt Groom op. Het moeras daagt de illusie van drooglegging uit en overspoelt de stad.
In Nederland is de zondvloed altijd aan de horizon. Als je de dijken, dammen en duinen verwijdert, schrijft Reij Rosello, ‘dan is Nederland een archipel’. Deze permanente instabiliteit beïnvloedt niet enkel ons zelfbeeld, het ondermijnt het idee van de natuurlijke identiteit van de natiestaat. ‘Mijn kwetsbare land,’ schrijft Rosello, ‘maakt zich zorgen over wat de planeet het aandoet. En misschien zou het zich moeten afvragen wat ze het water aandoet.’ Rosello schrijft dat als de Hollanders een aquatische politiek en poëzie hebben, dat er een is van constante onderhandeling en intieme samenleving met het water. Dit is geen zwart-wit model waarin land en water pontificaal tegenover elkaar staan. Zulke intimiteit is niet romantisch. Ze is onderdeel van het klassieke en eurocentrische verhaal dat de (witte) man boven de natuur staat. Maar wat doen we vandaag de dag met dit idee wanneer het water constant terugspreekt? Hoe spreekt de materialiteit van water zich uit tegen het idee dat wij de baas zijn over de natuur? De kanalisering en drooglegging van Amsterdam wordt vaak gepresenteerd als succesverhaal. In Amsterdam leven we met het water, maar willen we ook bepalen waar dat water wel en niet mag gaan en zijn. De zinkende bruggen en straten vertellen echter een ander verhaal.
Amsterdam is amfibisch, schrijft Rosello. De stad bevindt zich in een intieme relatie tussen water en land. Maar een amfibische relatie kent meerdere kanten. Enerzijds verwijst het idee van amfibisch zijn naar een wezen dat zowel op het land als in het water kan leven. Zoals Hugo de Groot al schreef: ‘De Hollanders — opgegroeid tussen hun eigen wateren, onder een vriesachtige, windige hemel, en onder het licht van de Noorderster, en al vanaf de kindertijd gewend om meer tijd door te brengen op de oceaan dan op het land — ze zijn net zo bekend met de zee als ze dat zijn met de aarde.’ De uitspraak van De Groot, grondlegger van de internationale wetten van de zee en jurist voor de voc, verraadt een duisterder verhaal. ‘Amfibisch’ betekent niet slechts leven op land en in water. Dit idee verbergt geopolitieke over­tuigingen en de historische context van ons koude kikkerland. Nederlandse maritieme en waterbouwkundige technologieën berusten op een vijandige relatie tot het water. Deze vijandschap uit zich als afwatering, inperking, het dumpen van giftige stoffen en controle. Aan de andere kant houdt het woord ‘amfibisch’ een gewelddadige aanval en militaire belegering vanaf de zee in. De Hollanders, met Amsterdam als centrum, waren berucht om zulke amfibische aanvallen toen de wic en voc de zeven zeeën overgingen om de belangen van de ontluikende Republiek der Nederlanden te behartigen door ecosystemen te verwoesten met de introductie van de agrarische mono­cultuur, landen in te nemen en niet-Europese bevolkingen te onderdrukken en tot slaaf te maken. Hugo de Groot heeft hiervoor het juridisch kader ontwikkeld en zijn poëtische beschrijvingen waren gericht op de rechtvaardiging van koloniale expansie. Alhoewel de stijgende waterspiegel ons laag liggende land likt, faciliteerde de Nederlandse maritieme verbeelding eveneens de uitbreiding van Nederlands ecocide, genocide, kolonialisme en slavernij. De amfibische relatie tussen Nederlanders en de zee is verre van onschuldig. Om deze relatie beter te begrijpen moeten we haar historiseren en verder kijken dan de rand van het strand of de kade van de gracht. De Nederlandse staatsvorming heeft een metaforische en materiële verhouding tot de poging de elementen te beheersen en overheersen. Wij stellen ons zowel materieel als metaforisch boven de elementen. Zonder drooglegging, waterbouwkunde en een heroïsche maritieme verbeelding geen Nederlandse staat.
Het beeld dat Nederland amfibisch is, ondersteunt de vijandige relatie die wij tot het water hebben en een mondiaal businessmodel dat ervoor zorgt dat wij eco­nomisch de voeten drooghouden. Drooglegging, beheersing, kanalisering, water­management: allemaal fantastische verdienmodellen die schijnbare ‘oplossingen’ aan­dragen voor waterproblematiek wereldwijd, maar tegelijkertijd desastreus zijn voor de planeet, ongelijke verhoudingen verbergen en de verantwoordelijkheid voor de ecologische crisis waarin wij ons bevinden van zich afschuiven. Deze verdienmodellen hebben tot gevolg dat andere, meer leefbare relaties tot het water onzichtbaar en onmogelijk worden gemaakt.
Wanneer wij anders over water willen denken, wanneer wij ons willen bevrijden van een vijandige relatie tot het water die zich voordoet als natuurlijk, wat is dan ons beginpunt? Met wie denken we? Hoe schrijven we over water en hoe handelen we met betrekking tot water op een manier die niet het idee verkondigt dat water ons bezit is of kan zijn? Hoe schrijven we over ecologie op een manier die andere relaties tot het water mogelijk maakt? Relaties die ingaan tegen het eurocentrische gedachtegoed dat ‘we’ controle hebben over de natuur? Ik plaats de ‘we’ tussen aanhalings­tekens. Deze ‘ons’ is veelzijdig. Een bepaald Europees gedachtegoed is verantwoordelijk voor het antropoceen. Er zijn andere ideeën over de relatie tot onze planeet die haar geen schade aandoen. Hierbij draagt niet iedereen dezelfde verantwoordelijkheid voor de catastrofe waarin wij ons bevinden. Velen, zoals inheemse, gekoloniseerde en totslaafgemaakte mensen en ecosystemen, hebben het einde der tijden al meermaals meegemaakt. De ‘wij’ is troebel en vraagt om nuancering wanneer wij alternatieve, toekomstige en bestaande relaties tot onze wereld willen cultiveren die niet gebonden zijn aan de tot-ding-making van onze planeet.
In 1934 schreef de Afro-Surinaamse antikoloniale en antifascistische revolutionair Anton de Kom in Wij slaven van Suriname: ‘en wat er aan de Hollander ook inzake menselijkheid heeft ontbroken, de eer dat hij steeds een goed koopman was, moet men hem laten.’ Driehonderd jaar eerder schrijft Caspar Barlaeus ter viering van de oprichting van de Universiteit van Amsterdam in zijn oratie ‘Mercator sapiens’ (De wijze koopman): ‘zodat diegenen voor wie de hele wereld bezit is tenminste dit mogen leren: een wijze man heeft weinig nodig’. In zijn inaugurale rede voor de Illustere School probeerde Barlaeus de humanistiek te verbinden met de koloniale handelsmissie. Door de ogen van Barlaeus leren wij de straten van Amsterdam kennen wanneer hij schrijft:

Er zijn plekken waar ik met bewondering de fantastische bergen aan goederen uit het buitenland kan aanschouwen. Het rijke aanbod en de kracht van de scheepvaardij, de ruime havens, de landingen voor de vloot die de stad omringt. Ook denk ik niet licht over het feit dat ik deze stad nu mijn thuis mag noemen. Een stad die overal drijft op palen en moerassen, waar het gewicht van grootse gebouwen gedragen wordt door bossen. Waar de meest florerende handelsstad van Europa gedragen wordt door rottende pijnbomen. Natuur en werk, deugd en fortuinlijkheid, aarde en zee zijn alle met elkaar in competitie om deze stad groots te maken.

Voor Barlaeus stonden de elementen en de humanistische filosofie ten dienste van de Hollandse handelsgeest. Hoe wij ons horizontaal over de planeet konden bewegen werd mogelijk gemaakt door de verticale verstoring van het ecosysteem door extractie. Barlaeus’ citaat zet onbedoeld aan tot denken over hoe water en moeras gedwongen ondergronds moesten gaan. Wanneer ik vandaag de dag door de stad loop, probeer ik me de schepen voor te stellen die vroeger aan de horizon dreven. Ik herinner me de zeventiende-eeuwse schilderijen die de hallen van Nederlandse regeringsgebouwen, universiteiten en musea in alle onschuld opfleuren. Vandaag de dag zijn de ruime havens van de Zuiderzee tot land gemaakt, met een ingenieus systeem van drooglegging, kanalisering en baggeren. Waar vroeger de zoute zee was staan nu de openbare bibliotheek, het miljardenbedrijf booking.com, het Hilton, het Centraal Station en het Amsterdams conservatorium. De zee is verworden tot grachten. Het Markermeer. Het IJsselmeer. De stad drijft nog steeds. Op een heel precaire wijze. Wanneer je in de zandbank graaft worstelt het water zich naar boven. En hoe zit het met de rottende pijnbomen die ontworteld in het water onder mijn voeten staan? Zij sierden ooit de bossen van Noord-Europa en zijn getuige geweest van de massaontheemding van hun familie. Bomen, een groots netwerk van communicatie dat landsgrenzen negeert. Omgekapt, ontworteld. Hun ontworteling stond aan het begin van de stad en het begin van de koloniale scheepvaart. Zodra de Europese bossen verdwenen waren, begonnen de Hollanders met het kappen van bossen buiten Europa. Bossen in Zuidoost-Azië en Turtle Island (wat kolonisten Amerika noemden). De boskapping en scheepvaart kwamen mee met de kolonisten. Sommige bomen hielden de huizen in de stad droog. Sommige verwerden tot schepen die de mensen droegen op wier schouders de stad gebouwd is. Nu staan de bomen nog steeds onder water. Wanneer je goed luistert hoor je de bomen terugspreken tegen hun ontworteling. Wanneer ze door zuurstof worden geraakt laten ze de stad zinken. Water vindt een weg. Vandaag de dag, wanneer die oude onderwaterbossen in aan­raking komen met zuurstof, beginnen ze te zwenken. Het water stroomt over — een herinnering dat we met water moeten leven omdat het hun kanalisatie weigert. Water verzet zich tegen tot-ding-making in dienst van het mondiale kapitalisme. Water verslindt schepen; eist land voor zichzelf; hoest zand op wanneer hun dat wil; hoest onze vervuiling op en spuugt die uit als zure regen.

In mei 2022 nam ik deel aan een paneldiscussie over brakke methodes in het Nederlandse waterschap. In het panel zat ook de bentisch ecoloog Arie Vonk. Het verbaasde me hoe sterk het werk van Vonk en mijn ideeën over water met elkaar overeenkwamen hoewel onze disciplines heel ver uit elkaar liggen. In het panel zette ik uiteen hoe de Nederlandse maritieme verbeelding het kapitalisme tot ecosysteem had verheven. Vonk had het over de schade die drooglegging, indamming en de vorming van kunst­matige delta’s en het stilleggen van water ons ecosysteem hebben aangedaan. Hij beschreef hoe in contrast met het Nederlandse model van indamming, kanalisering en beheersing andere wezens in het bentisch ecosysteem het dynamische en onvangbare water nodig hebben en omarmen. Drooglegging en landbouwkunde faciliteren statische landschappen die economische belangen boven de belangen van het ecosysteem stellen en op de lange termijn desastreus zijn voor ons allemaal, mens en meer-dan-mens. Ons brakke ecosysteem is afhankelijk van de beweging tussen zoet en zout water en regen die nu onmogelijk wordt gemaakt. Vonk onderzoekt de bescherming van dit ecosysteem dat botst met het maritieme kapitalisme van de Nederlandse staat. Vonk en ik grapten over dit mangemaakte landje. Hij zei: ‘Het is zo typisch Nederlands. Vinden we een boom niet mooi, dan verplaatsen we die. Hebben we land nodig? Dan pikken we dat in van het water.’ Volgens zijn expertise zou het geen slecht idee zijn om de ecologische dynamieken van ons ecosysteem te omarmen en er deel van te worden. Om onszelf te zien als een onderdeel van het water, niet als een vijand.

Onze antagonistische relatie tot het water wordt weerspiegeld in onze sociale verhoudingen. We behandelen het water zoals we een vreemdeling behandelen. Beiden willen we op afstand houden. Wanneer we water droogleggen, indammen en baggeren, creëren we antirelatie. Hoe kunnen wij eeuwen van vijandigheid onder ogen komen? Hoe kunnen we leren op een andere manier naar water te luisteren? Ons hart en onze grenzen openen op zoek naar verbinding? Met welke stemmen luister ik? Onder grond. Om een klein beetje als water te zijn. Om aan indamming en omheining te ontsnappen. Om te staan op relatie. Om verantwoording af te leggen aan water. Om van water te houden. Water is het begin.¶

Bibliografie:

Barlaeus, Caspar. The Wise Merchant. 1632. Redactie Anna-Luna Post. Vertaald door Corinna Vermeulen. Amsterdam University Press, 2019

Groom, Amelia. ‘Wetlands’. Studium Generale, Rietveld Academie, 16 maart 2022. Ongepubliceerde lezing (gedeeld met de auteur)

Groot, Hugo de. Commentary on the Law of Prize and Booty. Vertaald door Gwladys L. Williams, redactie en met inleiding door Martine Julia van Ittersum. Liberty Fund, 2006

Kom, Anton de. Wij slaven van Suriname. 1934. Atlas Contact, 2020

Rosello, Mireille. ‘Becoming UnDutch: “Wil je dat? Kun je dat?”’ in: The Postcolonial Low Countries: Literature, Colonialism, Multiculturalism, redactie Elleke Boehmer en Sarah de Mul. Lexington Books, 2012, pp. 188–221

Wolff, W.J. ‘Netherlands-Wetlands.’ Hydrobiologia, vol. 265, 1933, pp. 1—14.

Mikki Stelder (1986, hen/hun) is universitair docent Global Arts, Culture and Politics aan de Universiteit van Amsterdam. Stelder is een antidisciplinaire onderzoeker, programmamaker en beginnend kunstenaar. Hun onderzoekt de rol van de oceaan en de maritieme verbeelding in Nederlands kolonialisme en slavernij.

Meer van deze auteur