Weleens gehoord van Harry Potter en koning Aap? Of komt Harry Potter en de parel van de keizerin u wellicht bekender voor? Waarschijnlijk niet, maar na het lezen van deze curieuze titels zal het u niet verbazen dat er in China een levendige industrie van nepboeken bestaat, literaire aftreksels van bedenkelijke kwaliteit waarvan de inhoud vaak nauwelijks nog aan het origineel doet denken. Slenterend langs de stalletjes van de Xinyang-markt in Shanghai ziet u niet alleen een bonte opeenstapeling van namaak Apple-iPads, Gucci-tassen en Prada-zonnebrillen, maar ook een verrassend aanbod van illegale boeken, variërend van Stephenie Meyer en Kathryn Stockett tot Stephen King en J.K. Rowling. Schrijvers als Stieg Larsson zijn hier ook na hun dood nog verzekerd van een productief leven, georkestreerd door Chinese ghostwriters die willen profiteren van een goed verkoopbare literaire merknaam als de zijne. De meeste nepboeken zijn een mengeling van opperste verbeelding en onovertroffen ijver. Zelfs vuistdikke romans kunnen binnen een week geschreven en gedrukt worden: het is lopendebandwerk waaraan meerdere ghostwriters en drukkers deelnemen die ieder een hoofdstuk voor hun rekening nemen. Een leger van straatventers is in deze lucratieve handel gespecialiseerd en hun met roofdrukken volgeladen driewielers komt de oplettende reiziger dan ook overal tegen. In Beijing en Shanghai, maar ook in Lhasa en zelfs in Hohhot, de hoofdstad van Binnen-Mongolië. Gewiekste sjacheraars verkopen iedere titel die een klant maar kan wensen, of dat nu een facsimile-uitgave van een zeventiende-eeuwse erotische roman is, zoals Li Yu’s Bid-mat van vlees (Rou putuan), Suzanne Collins’ The Hunger Games of Haruki Murakami’s trilogie 1Q84.

De welig tierende zwarte boekenmarkt bestaat uit een netwerk van duizenden clandestiene drukkerijen met verkooppunten in zelfs de meest afgelegen plattelandsdorpen. Het is een zeer winstgevende bedrijfstak die ook wel bekendstaat als de ‘Tweede Geld-drukkerij’. Vrijwel ieder boek kan binnen enkele dagen geleverd worden, ook door de censuur verboden romans als Wei Hui’s Shanghai Baby, een boek dat al tien jaar geleden de Amerikaanse boekwinkels uit vloog nadat er in China 40.000 exemplaren in het openbaar waren verbrand en de uitgeverij drie maanden haar deuren had moeten sluiten. Shanghai Baby is inmiddels in 34 talen vertaald en er zijn meer dan 6 miljoen exemplaren verkocht in 45 landen. Maar natuurlijk zijn lang niet alle gecensureerde of verboden boeken het lezen langer dan twee seconden waard.

Door de open-sourcecultuur op het internet speelt ‘creatief eigendom’ wereldwijd geen rol van betekenis meer. Digitale piraterij, lang beperkt tot muziek, software en films, verspreidt zich nu ook snel naar boeken en tijdschriften. Juist door China’s strenge censuur op buitenlandse boeken – en de vertraging waarmee een internationale bestseller daardoor op de markt komt – wordt het land overspoeld met illegale uitgaven en fantasievolle ‘vertalingen’.

Chinese internetfora verspreiden op grote schaal illegale kopieën en alleen al vorig jaar verloren westerse mediabedrijven daardoor tientallen miljarden euro’s. Toen Microsoft Windows 7 lanceerde werden er binnen een half jaar wereldwijd meer dan 100 miljoen legale versies verkocht, in China bleef het bij een paar honderd. Natuurlijk willen boekenuitgevers voorkomen dat ze financieel net zo geschaad worden als eerder de muziek- en filmindustrie. Maar juist de relatief kleine bestandsgrootte van e-books speelt de piraten in de kaart. Terwijl een film 2 gb geheugen in beslag neemt, heeft het gemiddelde e-book een omvang van nauwelijks 2 mb; daardoor is het veel gemakkelijker te downloaden en op te slaan. Op een 1 tb harde schijf, standaard ingebouwd in vrijwel iedere moderne computer, kunnen wel 500.000 e-books worden opgeslagen!

Het stelen van een boek is een elegant vergrijpHet confucianisme – of correcter geformuleerd, legalisme vermomd als neoconfucianisme – is China’s oudste en meest gerespecteerde intellectuele traditie. Al bijna 2500 jaar is de maatschappij ervan doordrenkt, van hoog tot laag. Het is een staatsfilosofie, een filosofie van machthebbers. Gehoorzaamheid en respect voor meerderen – zowel in de familie als in de maatschappij – staan dan ook voorop en het belang van de gemeenschap wordt altijd verre boven dat van het individu gesteld. In ruil voor bescherming verwacht de paternalistische staat van zijn onderdanen een onvoorwaardelijke, welhaast kinderlijke loyaliteit. In het neoconfucianisme (evenals veel later in het marxisme) wordt het bestaan van een begrip als ‘individuele creatie’ ontkend. In Chinese ogen is ieder ‘origineel idee’ uiteindelijk niet meer dan het eindresultaat van een historisch proces waaraan de maatschappij als geheel heeft bijgedragen. Chinezen geloven in ‘Innovatie door Continuïteit’ en een individu of instituut kan dan ook geen ‘intellectueel eigendom’ voor zichzelf opeisen. De schilder en dichter Wu Li (1632-1718) heeft het ooit treffend verwoord: ‘Wanneer we de Song- en Yuan-meesters niet als voorbeeld nemen, wordt schilderen net zoiets als schaken op een leeg bord, zonder stukken.’ Ook het stelen van een boek – of de inhoud ervan – werd in China altijd gezien als een elegant vergrijp. De westerse preoccupatie met originaliteit en creatieve vernieuwing als een creatio ex nihilo, vooral sinds de negentiende-eeuwse Romantiek, is de Chinezen wezensvreemd. ‘No artist writes alone,’ schreef ook Virginia Woolf, ‘all speak from the well-worn grooves of their predecessors.’

Het najagen van winst werd door de volgelingen van Confucius beschouwd als een kenmerk van ‘de gewone man’ (xiaoren), want deze handelt uit eigenbelang en niet vanuit morele principes. De confuciaanse gentleman (junzi) daarentegen helpt de armen, dat is althans het ideaal, en hij maakt niet de rijken nog eens rijker. Winstbejag is immoreel en ook het moderne ‘auteursrecht’ – dat daar uiteindelijk op is gebaseerd – is alleen al om die reden afkeurenswaardig. Let wel, het Chinese recht is veel minder individualistisch dan het onze. De familie (jia) vormt de basis van het rechtssysteem en de ‘Grote Familie’ (ta jia) omvat ‘Alles onder de Hemel’ (tian xia), een alternatieve naam voor China, het ‘Rijk van het Midden’ (zhongguo).

Veel westerse juristen en filosofen zijn geneigd hun eigen waarden als maatstaf te nemen en zijn niet in staat hun eendimensionale interpretatie van ‘internationaal recht’ buiten de context van Europa of Amerika te zien. Wat ‘universeel’ zou moeten gelden – mensenrechten zijn daarvan het meest sprekende voorbeeld – wordt al te vaak in het Westen bepaald en vervolgens aan andere culturen opgelegd. Chinezen beschouwen deze occicentrische benadering terecht als een vorm van ethisch kolonialisme.

Pas in november 1992 ondertekende China dan ook met tegenzin (het was als voorwaarde gesteld bij de toetreding tot de wto een jaar eerder) de Conventie van Bern, waarin onder meer het eigendomsrecht automatisch wordt toegekend aan de maker van een creatief werk, zonder dat aan enige verdere formaliteit hoeft te worden voldaan.

Spectaculaire acties tegen piraten zijn sindsdien een jaarlijks terugkerend ritueel. Bulldozers verpletteren stapels illegale software en militairen verbranden roofdrukken met vlammenwerpers. Maar dat zijn acties voor de bühne. Van een oprechte wil auteursrechtschendingen krachtdadig aan te pakken is geenszins sprake. Zo vertelden winkeliers in Beijing mij dat ze meestal al zo’n half uur van tevoren door de politie worden gewaarschuwd. Ze hebben dan nog ruim voldoende tijd hun illegale koopwaar in veiligheid te brengen.

Universiteiten houden zich ook op grote schaal met piraterij bezig. Ongeautoriseerde versies van Amerikaanse studieboeken – vooral over onderwerpen als geneeskunde, bedrijfseconomie en informatica – worden door de betreffende vakgroepen zelf verspreid. In de meeste bibliotheken staan er naast elke medische titel dan ook drie of vier illegale kopieën. Zo nu en dan komt de Chinese overheid hiertegen in actie, maar dan vooral om haar eigen zakelijke belangen veilig te stellen. Politiek gevoelig materiaal – zoals de memoires van oud-premier Zhao Zhiyang – ziet men sowieso slechts zelden op de zwarte markt. Iedereen in het ondergrondse circuit – van auteurs tot uitgevers en boekhandelaren – is er immers veel aan gelegen niet op de radar van de censors te verschijnen. Zelfcensuur is alomtegenwoordig. En omdat er geen duidelijke richtlijnen bestaan voor wat wel en niet geoorloofd is, rust er een groot taboe op vrijwel alles wat ook maar enigszins politiek gevoelig ligt. Hoewel artikel 35 van de Chinese grondwet het recht op vrije meningsuiting voor alle burgers garandeert, is daarvan in de praktijk geen sprake. Iedereen legt zichzelf beperkingen op om moeilijkheden met de overheid te voorkomen. Een ongeschreven wet verbiedt alle kritiek op de Communistische Partij, vooral op haar alleenrecht om naar eigen goeddunken over alles en iedereen te beslissen. Door de toenemende zakelijke verstrengeling van China met de rest van de wereld is de censuur inmiddels tot een grensoverschrijdend probleem geworden. De sinoloog Perry Link vergeleek de censuur uit Beijing op treffende wijze met een anaconda:

Normally the great snake doesn’t move, it doesn’t have to… It’s constant message is ‘You yourself decide,’ after which, more often than not, everyone in its shadow makes his or her large and small adjustments.

Voortdurend verkondigt de Chinese regering dat de bestrijding van piraterij boven aan haar agenda staat, maar desondanks blijven effectieve maatregelen uit. De Association of American Publishers (aap) is terecht bezorgd over de passiviteit van de autoriteiten, zeker nu zelfs gerenommeerde instituten duizenden westerse wetenschappelijke tijdschriften voor een fractie van de daadwerkelijke prijs online beschikbaar stellen. Van enige compensatie voor de rechthebbenden is geen sprake. Een berucht voorbeeld is het bedrijf Kangjian Shixun Technology in Beijing. De website daarvan (www.kjmed.com.cn) biedt artsen tegen een geringe vergoeding toegang tot de volledige teksten van meer dan vierduizend medische tijdschriften, waarvan het copyright berust bij onder andere Springer, Elsevier, Kluwer, Wiley en Blackwell. Bibliothecarissen van onder meer de Beijing Universiteit spelen in dit kader een bedenkelijke rol als intermediair. Gedupeerde uitgevers als Springer hebben diverse malen een proces aangespannen tegen de ‘Foreign Medical Journal Full-Text Service’ van Kangjian Shixun, maar tot nu toe zonder succes. Dat is ook geen wonder, want dit bedrijf is nauw gelieerd aan het ministerie van Volksgezondheid.

Het moge duidelijk zijn dat de halfslachtige maatregelen die door de overheid zijn genomen het tij niet hebben kunnen keren. Toch blijven de autoriteiten steevast ontkennen dat ze te laks optreden. ‘We hebben talloze maatregelen ingevoerd ter bescherming van het intellectueel eigendomsrecht en zullen hier aandacht aan blijven schenken,’ zegt Chen Rongkai, woordvoerder van het ministerie van Handel in Beijing. In alle naïviteit geloven veel westerse uitgevers dat hun Chinese zakenpartners tegenwoordig alle rechten keurig willen regelen. Plechtstatige sessies bij het tekenen van contracten zijn een steeds terugkerende rituele dans. Slechts weinigen beseffen dat een ondertekend contract (of een wet) in China niet de waarde heeft die er bij ons aan wordt toegekend. Gedane ‘beloften’ worden vaak niet of slechts gedeeltelijk nagekomen. ‘Zodra woorden zijn geschreven of gesproken, worden zij ons vreemd en gaan als wolken hun eigen weg,’ luidt een klassiek gezegde. De Chinezen zelf noemen hun land overigens vaak spottend ‘Het Hemelse Rijk van Illegale Koopwaar’ (daoban tianguo). Zo’n status heeft natuurlijk ook voordelen! Zo konden de inwoners van Shenzhen, China’s rijkste stad, met bijna evenveel inwoners als Nederland, al een iPed (sic!) kopen voordat de iPad bij ons op de markt kwam.

Wetenschap en wetenschappelijk uitgevenNiet alleen tijdens de Culturele Revolutie (ca. 1966-1976) maar ook nog ver daarna werd eenieder die boeken las – of zelfs maar een bril droeg – bestempeld als een ‘stinkende intellectueel’. Tijdens tal van politieke campagnes tegen ‘rechtse elementen’ werden boeken en manuscripten verbrand of bij het grofvuil gezet. Academici werden vernederd, kreupel geslagen, ‘ge-zelfmoord’ (zoals de Chinezen dat noemen), tewerkgesteld in varkensstallen of veroordeeld tot jarenlange eenzame opsluiting. De deuren van vrijwel alle universiteiten en hogescholen werden meer dan zes jaar gesloten. Miljoenen ‘bourgeoiselementen’, onder wie veel academici, zijn in die periode verminkt, opgehangen of zelfs levend begraven. Net als onder het gruwelijke regime van Pol Pot en zijn Rode Khmer werden ‘intellectuelen’ decennialang beschouwd als lastige parasieten en potentiële oproerkraaiers die je maar beter voorgoed het zwijgen kon opleggen. Tijdens het bewind van de Rode Keizer Mao Zedong (1949-1976), een opportunistische schurk die een voortdurende strijd tegen de eigen bevolking voerde, vielen er naar schatting 40 miljoen slachtoffers, en het is daarmee een van de bloedigste regimes ooit, alleen overtroffen door Stalin. Door naïeve westerse maoïsten en bedeesde sinologen (die terecht bang waren dat hun visum voor China in gevaar zou komen), werden dergelijke feiten simpelweg ontkend of afgedaan als propaganda van de cia. Zelfs nu rust er nog een taboe op deze periode. In een totalitair systeem bestaat er immers geen objectieve waarheid, ook de geschiedenis is maakbaar. De machthebbers beheersen niet alleen de toekomst maar ook het verleden. ‘Als generatie na generatie doorgaat met liegen, zullen leugens uiteindelijk alles vernietigen,’ schreef Nobelprijswinnaar Liu Xiaobo.

In Europa en Amerika nemen kunstenaars en intellectuelen van oudsher deel aan het publieke debat, maar in China zijn zij traditioneel slechts dienaren van de centrale macht. Ze mogen hooguit vanuit de coulissen toekijken en af en toe een kleine bijdrage leveren, en dan alleen nog maar op uitdrukkelijk verzoek. Vandaar ook dat vrijwel geen enkele uitgever de boeken van wat liberalere Chinese geleerden wil, of beter, mag publiceren.

In 1986, tien jaar na de beëindiging van de Culturele Revolutie, waren er nog maar vier artikelen van Chinese natuurkundigen geaccepteerd voor publicatie in Physical Review Letters, het meest prestigieuze internationale tijdschrift voor natuurkunde. Twintig jaar later, rond 2006, was dat aantal gestegen tot meer dan tweehonderd, en weer vier jaar later, in 2010, stonden er al heel wat Chinese publicaties in de top-20 van meest geciteerde artikelen. Kwaliteit en kwantiteit houden gelijke tred, dat lijkt althans. China is inderdaad vastbesloten een vooraanstaande positie te veroveren in wetenschap, technologie en geneeskunde en de reeds gemaakte inhaalslag is ook zonder meer indrukwekkend. Toegepaste wetenschap en technologie zijn de stuwende krachten van China’s economische welvaart. De grootste uitdaging is nu het scheppen van een intellectueel klimaat waarin creativiteit en originaliteit – dus niet alleen noeste arbeid – centraal staan. Creativiteit vereist echter vrijheid en het vermogen het onbekende te aanvaarden. Maar die ruimte voor avontuur en onbevangenheid ontbreekt.

Per capita staat China wat het aantal Nobelprijswinnaars betreft dan ook op de allerlaatste, 31e plaats, nog achter Nigeria en Vietnam. Het streven uit te blinken in wetenschap en technologie heeft weliswaar geleid tot een uitermate competitieve onderzoeksomgeving, maar het wetenschappelijk niveau blijft vooralsnog bedroevend laag. Van de beste universiteiten in Azië staat de Beijing Universiteit momenteel op de 12e plaats en de Fudan Universiteit in Shanghai komt zelfs niet verder dan de 24e. Natuurlijk wordt alles in het werk gesteld om een hogere ranking in de wacht te slepen. Onderzoekers die erin slagen hun artikelen in invloedrijke tijdschriften als The Lancet, Na-
ture en Science te publiceren, worden rijkelijk beloond. Een bonus ter hoogte van een jaarsalaris is geen uitzondering. Ook doet de regering er alles aan om briljante Chinese wetenschappers in het Westen over te halen zich weer in China te vestigen, al is het maar voor een paar maanden per jaar. Zo werden een goede vriend van mij, hoogleraar informatica bij het MediaLab van het Massachusetts Institute of Technology (mit), een prachtige villa in Suzhou, een auto met chauffeur en drie persoonlijk ‘assistentes’ aangeboden.

De onderlinge concurrentie en werkdruk zijn dermate groot dat wetenschappers vrijwel geen tijd hebben voor bezinning; alleen concrete resultaten worden immers beloond. Het versteende onderwijssysteem ontmoedigt onafhankelijk denken en mondige leerlingen worden bestraft. Creativiteit wordt niet gestimuleerd en iedere afwijking van de norm wordt al vanaf de kleuterschool hardhandig gecorrigeerd. Het zal dan ook nog vrij lang duren voor er in China een klimaat ontstaat waarin fundamenteel onderzoek kan gedijen. Een vergelijking dient zich aan met de situatie in de Verenigde Staten een kleine eeuw geleden. Hoewel Amerika omstreeks 1920 ’s werelds bloeiendste economische macht was – net als China nu – moesten Amerikaanse studenten naar Europa om hun academische studie voort te zetten. Pas na de exodus van een groot aantal briljante joodse wetenschappers uit nazi-Duitsland en Oostenrijk werd Amerika de wetenschappelijke supermacht die het ook vandaag nog is.

Yau Shing-tung, hoogleraar wiskunde aan de Harvard University en winnaar van de prestigieuze Field Medal (de vierjaarlijkse ‘Nobelprijs’ voor wiskunde), haalde al in 2005 fel uit naar de ondermaatse kwaliteit en het wijdverbreide plagiaat die de Chinese academische wereld als een kankergezwel bedreigen. ‘Sommige onder het vaandel van de Chinese Academie voor Wetenschappen gepubliceerde artikelen,’ schreef Yau, ‘hebben niet eens het niveau van een eerstejaarsstudent van Harvard, Yale of Berkeley.’

Plagiaat en corruptie zijn chronische ziekten van de Chinese academische wereld. De oorzaken zijn duidelijk: een financiële beloningsstructuur die integriteit ondermijnt en een vrijwel totaal gebrek aan academische controlemechanismen. Indrukwekkende publicatielijsten zijn wereldwijd bepalend voor academisch succes en Chinese geleerden die weten door te dringen tot toonaangevende tijdschriften verdienen daarom vaak vele malen meer dan het academische voetvolk. Te ambitieuze doelstellingen resulteren in academisch wangedrag. Formele en informele controlesystemen – zoals peer review – ontbreken vrijwel geheel. En in feite is er zelfs geen consensus over wat nu wel of niet laakbaar is.

Hoofdredacteuren worden benoemd op basis van hun politieke betrouwbaarheid, hun inhoudelijke kennis van het vakgebied speelt nauwelijks een rol. Kaderleden die niet geplaagd worden door enige expertise beslissen over de financiering van wetenschappelijk onderzoek. Redacteuren en kaderleden behoren tot dezelfde geprivilegieerde klasse en als zij aan kritiek blootstaan, sluiten zij automatisch de gelederen. Veel artikelen van ogenschijnlijk prominente wetenschappers zijn in werkelijkheid geschreven door ghostwriters. Deze markt bloeit als nooit tevoren en het topsegment wordt gedomineerd door Chinezen die gepromoveerd zijn aan prestigieuze universiteiten als Harvard en Yale. De afgelopen jaren boorden zij een ware goudmijn aan en startten op het internet een groot aantal ‘ghostwriting studio’s’. Aan klanten geen gebrek. In China werken meer dan 1,2 miljoen onderzoekers en professoren die met regelmaat in de wereldwijd meer dan 25.000 wetenschappelijke tijdschriften moeten publiceren om hun academische carrière veilig te stellen. Het aantal publicaties gaat alle begrip te boven. Alleen al in PubMed worden iedere minuut twee nieuwe medische artikelen geïndexeerd, iedere minuut van iedere dag, jaar in jaar uit. Het adagium ‘publish or perish’ is voor menig academicus een vicieuze cirkel die niet meer doorbroken kan worden.

De Chinese uitgeversmarkt in een notendop Met een jaarlijkse groei van rond de 10 procent in de afgelopen twee decennia – en een vergelijkbare prognose voor de toekomst – is de uitgeverswereld een bloeiende industrie. Op het ogenblik telt China een kleine zeshonderd staatsuitgeverijen die deel uitmaken van de centrale overheid, ruim tweehonderd daarvan zijn actief in Beijing. Qua omzet behoren een aantal ‘provinciale’ uitgevers tot de grootste spelers op de markt, zoals de Phoenix Publishing & Media Group in Nanjing en de Zhejiang Publishing United Group in Hangzhou. Daarnaast zijn er meer dan tienduizend particuliere uitgeverijen die – binnen de door de overheid gestelde grenzen – bijdragen aan een redelijk open discussie over tal van maatschappelijke problemen. Onderzoeksjournalistiek floreert, maar is toch vooral gericht op schandalen waarbij ambtenaren met weinig of geen macht betrokken zijn.

De meeste bestsellers worden geproduceerd door particuliere uitgevers, waarvan sommige – zoals Shen Haobo en Lu Jinbo – een winst weten te realiseren van meer dan 50 miljoen euro per jaar. Alleen aan staatsuitgeverijen worden isb-nummers toegewezen en daarom zijn particuliere ondernemers gedwongen met hen samen te werken (een isb-nummer kost maar liefst 5000 euro!). Alleen binnen een joint-venture met een staatsbedrijf, waarbij het laatste op een enkele uitzondering na een meerderheidsbelang behoudt, krijgt een buitenlands bedrijf toegang tot de markt. Geen enkele westerse onderneming kan zich dus vrij vestigen. Ook internationals als Wolters Kluwer en Springer mogen hooguit vanuit de marge en onder scherp toezicht hun geluk beproeven. Wel zal er de komende jaren sprake zijn van enige versoepeling omdat de Chinezen nu ook zelf op zoek zijn naar hoog aangeschreven partners uit het Westen, zoals Cambridge University Press, Simon & Schuster en Hachette Livre.

De export van Chinese boeken is verwaarloosbaar en bedraagt nog geen 0,5 procent van de binnenlandse omzet. Zelfs romans waarvan er in China miljoenen worden verkocht blijven bij ons onbekend. In Nederland worden de coryfeeën van de Chinese literatuur niet serieus genomen, behalve misschien door een handjevol sinologen, maar ook zij prefereren veelal auteurs die een westers-modernistische schrijfstijl hanteren. Het is dan ook niet verwonderlijk dat redacteuren van Nederlandse uitgeverijen niet in staat zijn een evenwichtig Chinees fonds samen te stellen. Ze volharden erin schrijvers als Ma Jian, Mo Yan en Wang Xiaofang alleen met westerse maatstaven te meten. In hun ogen komen de karakters in Chinese romans niet tot leven en is er een totaal gebrek aan psychologische diepgang. Maar er speelt ook nog iets anders: er zijn slechts zeer weinig begaafde literaire vertalers op dit gebied – de goede niet te na gesproken (zoals Mark Leenhouts, Daan Bronkhorst en Michel Hockx). De gemiddelde vertaling vanuit het Chinees doet nog te vaak denken aan een vertolking van de Mat-
thäus-Passion op een zingende zaag. Het leitmotiv is soms nog vaag herkenbaar, maar vrijwel iedere frasering of nuance ontbreekt. Veel Chinese boeken lenen zich eigenlijk ook niet voor vertaling. Net als Heideggers Sein und Zeit behouden ze uitsluitend in het origineel hun volledige betekenis.

De gemaniëreerde chinoiserie van vernederlandste schrijfsters als Lulu Wang geeft al evenzeer een vertekend beeld van de ‘Chinese literatuur’. De altijd kokette Lulu is bovenal een succesvolle zakenvrouw met verkoopcijfers waarvan de doorsnee Nederlandse auteur slechts kan dromen. Dit commerciële succes helpt haar ongetwijfeld ook bij het verwerken van de vaak vernietigende recensies die haar te beurt vallen: ‘onverteerbaar slecht en smakeloos’, ‘quasi-diepzinnig’, ‘New Age-kolder’, ‘afgezaagde stereotyperingen’, ‘kromme en gezochte beeldspraken’, etc. Zelf noemt ze haar absurdistische stijl overigens het ‘Luluïsme’. Maar hoe je het ook noemt, het blijft hilarische onzin die vaak nog het meest doet denken aan een minder geslaagde computervertaling Chinees-Nederlands met exotisch aandoend koeterwaals als gevolg, on-zinnen als:

Haar plan om Kim te helpen was nog geen twee dagen oud of ze begon haar hoofd tot een punt te slijpen om in de schatkamer van de kans te kruipen.

Geïntegreerd is Lulu Wang na al die jaren nog steeds niet, integendeel, ze verdedigt haar moederland China altijd vol vuur tegen iedere kritiek en verwijt journalisten al snel een ongenuanceerde anti-Chinese houding. Van China-bashing wordt eenieder beticht die een genuanceerd beeld van de Volksrepubliek probeert te schetsen, dat is een standaardtactiek. Bij al te lastige vragen over censuur of mensenrechten verschuilt Lulu zich eenvoudigweg achter onwetendheid. De woorden wo bu shidao (‘ik weet het niet’) worden door Chinezen overigens altijd gebruikt wanneer ze geen antwoord willen of kunnen geven. Lulu’s boodschap is duidelijk: westerlingen zien alles gewoonweg verkeerd. Voor het gemak gaat ze natuurlijk wel voorbij aan het feit dat haar eigen bloemrijke proza, zoals Het tedere kind, in China zonder meer verboden zou worden. Geen censor zou haar smakeloze beschrijving van de verkrachting van een paar maanden oude baby tolereren (en misschien wel terecht):

Ze kreeg een zure, naar tenenkaas stinkende vleesbonk in haar mond, ze kokhalsde… [Haar vader] gierde van pikgrondig genot als hij de pus uit zijn opgezwollen apparaat had geperst en in haar prille potje had gegoten, haar lichaam als een leeggevochten slagveld en een opgevreten banket achterlatend.

Lulu Wang kent ónze beschaving, maar wij niet de hare, dat is meer dan een tekortkoming. Om succesvol te kunnen opereren in de bureaucratische Chinese uitgeverswereld is immers een goede kennis van de taal en cultuur onontbeerlijk. Mandarijn is de voertaal tijdens ontmoetingen op hoog niveau en snel zakelijk succes is alleen mogelijk in een gesprek onder vier ogen. Tolken worden door Chinezen vaak ingezet als vertragingstechniek. Jammer genoeg maken westerse uitgevers nog veel te weinig gebruik van de in Europa aanwezige sinologische expertise. Nog steeds spenderen ze een klein fortuin aan consultants die niet geplaagd worden door enige kennis van de complexe nuances die de Chinese zakenwereld kenmerken. ‘Bluff your way into China,’ lijkt hun motto. Vanuit oosters perspectief zijn hun zakelijke strategieën niet alleen simplistisch maar ook ronduit naïef. Veel initiatieven om de Chinese markt te veroveren sterven dan ook in schoonheid en tal van investeringen moeten, vaak na jaren heilloos onderhandelen, worden afgeschreven als pijnlijke verliezen. Zo investeerde de door China geobsedeerde tycoon Rupert Murdoch meer dan 150 miljoen dollar en bereikte uiteindelijk niets. Het mediaconcern Bertelsmann is een ander voorbeeld van falen door zelfoverschatting. Qua marketing en bedrijfsstrategie zouden westerse uitgevers dan ook nog veel kunnen leren van in China zeer succesvolle fastfoodketens als Kentucky Fried Chicken en McDonald’s.

Met meer dan zesduizend titels en een omzet van 1,5 miljard euro per jaar is de Phoenix Publishing & Media Group in Nanjing momenteel China’s succesvolste staatsuitgeverij. De afgelopen jaren verschenen bij Yilin Press, een dochteronderneming van Phoenix, ook de door het Nederlands Letterenfonds gesubsidieerde vertalingen van onder anderen J.J. Slauerhoff, Cees Nooteboom, Hella Haasse, Harry Mulisch en Tijs Goldschmidt. De oplagen waren voor Chinese begrippen erg laag, meestal tussen de vier- en tienduizend exemplaren. Nederland valt in het najaar van 2011 de eer te beurt zijn eigen literatuur te presenteren op de Boekenbeurs van Beijing. Als motto is een dichtregel van Martinus Nijhoff gekozen: ‘De wond’ren werden woord en dreven verder.’ Er zal onder meer aandacht worden besteed aan de Chinese uitgave van de Brieven van Van Gogh en aan het verzamelde werk van Robert van Gulik, de diplomaat en sinoloog die in bredere kring vooral bekend is geworden door zijn Rechter Tie-verhalen. Meer controversiële boeken, zoals Reves Taal der Liefde komen voor vertaling niet in aanmerking, ben ik bang.

Phoenix Publishing vertegenwoordigt een groot aantal schrijvers van naam, onder wie Ai Mi, de auteur van de door Zhang Yimou verfilmde bestseller Voor altijd de meidoorn, een tragisch liefdesverhaal dat zich afspeelt tegen de achtergrond van de Culturele Revolutie. Een andere auteur, Morong Xuecun, begon zijn carrière als salesmanager van een autobedrijf in Chengdu, de hoofdstad van de provincie Sichuan. Zijn bestsellers Chengdu, laat me vannacht niet alleen en Dansend door rood stof beschrijven de schaduwzijde van het moderne China, een open riool bevolkt door gokkers, hoeren, alcoholisten, corrupte ambtenaren en losbandige advocaten.

Morong Xuecun is ook een van de pioniers van China’s literaire renaissance: jonge schrijvers die op het internet een relatief vrije omgeving hebben gevonden voor onderwerpen die in staatsuitgeverijen taboe zijn. Met een kleine half miljard gebruikers is het Chinese internet een ideaal platform voor online-literatuur. Boekwinkels zijn schaars in de Volksrepubliek, vooral op het immense platteland, en ook de distributiekanalen zijn uitermate slecht ontwikkeld. Daarom zijn meer dan 150 miljoen lezers, vooral jongeren en gepensioneerden, geabonneerd op literaire sites als Dangdang en Shanda Literatuur, waar ze voor een luttel bedrag romans kunnen downloaden om op hun smartphone te lezen. Meer dan de helft van ieder online-boek is gratis en de ontbrekende hoofdstukken kan men voor nog geen 0,03 rmb per 1000 karakters lezen. Vooral spannende feuilletons met onvoorspelbare en vaak bizarre wendingen zijn populair. Honderdduizenden ‘auteurs’ verdienen er een aardige boterham mee omdat als regel de helft van de winst naar de schrijver gaat en de andere helft naar de eigenaar van het elektronische platform.

Sinds een paar jaar is ook de literaire agent in opmars en Lu Jinbo is daarvan wel het meest sprekende voorbeeld. De meer dan vijftig auteurs in Lu’s fonds zijn allen belangrijke spelers in de literaire arena, zoals Annie Baobei, Guo Jingming, Wang Shuo, Shi Kang, Han Han en Yu Hua. Van hun boeken worden er ieder jaar miljoenen verkocht. Ze stillen de ongekende leeshonger van pubers en adolescenten, een markt die goed is voor 70 procent van de totale boekenomzet. Lu Jinbo betrekt de fans van zijn auteurs via sociale media direct bij het schrijfproces. Lezers mogen niet alleen het onderwerp en de titel van een boek bepalen, maar kunnen ook kiezen uit meerdere plots of eventueel zelf nieuwe verhaallijnen inbrengen. Lu Jinbo betaalt zijn auteurs hoge voorschotten, gemiddeld 3 euro per karakter, wat neerkomt op zo’n 1200 euro per pagina. Ook met royalty’s is hij vrijgevig. Zo mag de 25-jarige Guo Jingming rekenen op 1,2 miljoen euro voor ieder boek dat hij schrijft, en soms zijn dat er wel twee of drie per jaar. Voor Amerikaanse begrippen zijn dergelijke bedragen nog vrij bescheiden. Een voorschot van 35 miljoen dollar voor een politieke thriller van Tom Clancy is in New York immers al niet meer ongebruikelijk.

Tegenwoordig is er ook in China een levendige handel in vertaalrechten. Eén voorbeeld moet hier volstaan: de rechten voor Haruki Murakami’s trilogie 1Q84 zijn medio 2010 voor bijna 800.000 euro gekocht door Chen Minglun (Thinkingdom Media Group) in Beijing. Met een eerste druk van 1,2 miljoen exemplaren en een verkoopprijs van 4 euro per deel wist deze ondernemer toch al binnen een maand een enorme winst te realiseren.

Liu Xiaobo – van vredesduif tot geverfde vogel Wereldwijd waren de reacties verdeeld toen dr. Liu Xiaobo in 2010 de Nobelprijs voor de Vrede ontving. Tot voor kort was Liu een in het Westen tamelijk onbekende professor in de literatuur, criticus en schrijver, maar hij is, samen met Ai Weiwei en Hu Jia, een van China’s belangrijkste activisten. L’histoire se répète. In 1935 werd die prijs, na veel politieke strijd, toegekend aan Carl von Ossietzky, hoofdredacteur van de Weltbühne, waarvan hij met Kurt Tucholsky eveneens de uitgever was. Ossietzky was een joodse pacifist en een van de scherpzinnigste columnisten die Europa ooit gekend heeft. Net als 75 jaar later Liu Xiaobo, mocht ook Ossietzky de feestelijkheden rond de uitreiking van de Nobelprijs niet bijwonen. Hij werd afgeschilderd als een crimineel, een bedreiging voor Duitsland. Ossietzky stierf kort daarop. Een gezonde man, in de kracht van zijn leven, bezweek aan de gevolgen van zijn internering in een concentratiekamp. Ook Liu Xiaobo wordt in China nu gebrandmerkt als een staatsgevaarlijke crimineel. Dat was te verwachten. Maar het moet gezegd: ook voor ons kwam de toekenning van de prijs eigenlijk ongelegen. Voor de heropleving van de wereldeconomie wordt immers vooral op China gerekend, en westerse politici vinden het dan ook onverstandig Beijing juist nu met een frontale aanval openlijk voor het hoofd te stoten. Ons past misschien ook wel wat meer bescheidenheid en minder betweterigheid. Immers, ook in het Westen zijn democratische verkiezingen grotendeels verworden tot een leeg ritueel waarbij kiezers alleen nog maar af en toe mogen bevestigen dat zij feitelijk afstand hebben gedaan van iedere machtsuitoefening. Democratie is in essentie weinig meer dan twee wolven en een schaap die gaan stemmen wat er vanavond op het menu staat. In een open brief aan Liu Xiaobo schreef de Vlaamse essayist Frans Albers relativerend:

Wij mogen schrijven wat we willen, daar kunt u [Liu] alleen maar van dromen, maar wat wij ook schrijven, hoe puntig, helder, hard, beargumenteerd en juist onze kritiek op onze machthebbers ook mag zijn, onze geschriften halen geen mallemoer uit. Opiniestukken, pamfletten, petities, manifesten, charta’s: zij vallen als rotjes in zee. Wij koesteren het recht op vrije meningsuiting, maar dat recht is soms ook een open gevangenis. Wij vliegen niet naar een werkkamp, wij mogen rustig doorfulmineren achter tralies van onverschilligheid… Als u in België had gewoond was u nooit om uw essays in de gevangenis beland, maar had u ook nooit de Nobelprijs voor de Vrede gekregen.

De nu 55-jarige Liu werd op 25 december 2009 door het Hoger Gerechtshof in Beijing veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 jaar. De vage aanklacht luidde: ‘Poging tot ondermijning van de staatsmacht.’ Liu’s grootste ‘misdaad’ was dat hij met een aantal geestverwanten ‘Charter 08’ had geschreven, een manifest dat opriep tot fundamentele democratische veranderingen in navolging van de Praagse Revolutie. De alleenheerschappij van de ccp was in hun ogen de wortel van alle sociale ongelijkheid en onrechtvaardigheid. Het manifest werd ondertekend door meer dan vijfduizend burgers, onder wie niet alleen prominente intellectuelen en kunstenaars, maar ook tal van ambtenaren en lokale politieke leiders. Slechts 5 procent van alle Chinezen is overigens lid van de ccp; de partij is een besloten club waartoe men alleen via een strenge ballotage – en dan nog alleen op uitnodiging – toegang krijgt.

De dag voor zijn proces, op 23 december 2009, schreef Liu in een essay getiteld ‘Ik heb geen vijanden: mijn slotverklaring’ onder meer het volgende:

[Na de Tiananmen-protesten in juni 1989] werd mij in China verboden ooit nog in het openbaar te publiceren of te spreken. Alleen omdat ik andere politieke opvattingen had en deelnam aan een vreedzame democratische beweging. Als leraar verloor ik mijn podium, als schrijver het recht te publiceren, en als intellectueel de mogelijkheid om in het openbaar te spreken. Dat is een trieste zaak, zowel voor mijzelf als voor China, na drie decennia van toenemende openheid. Ik hoop dat ik een van de laatste slachtoffers ben van China’s nooit eindigende inquisitie en dat na mij niemand nog voor zijn woorden gevangen zal worden gezet.

Liu Xiaobo’s draconische straf was alleen mogelijk omdat ultralinkse partijleiders een afschrikwekkend voorbeeld wilden stellen. Alle schrijvers en kunstenaars moesten geïntimideerd worden omdat ook zij wellicht van plan waren kritiek te uiten op het absolute recht van de staat om alles en iedereen te controleren. China kent geen scheiding van machten. De partij benoemt rechters en deze zijn dus niet onafhankelijk, integendeel, ze behoren zonder uitzondering tot het partijkader. Toch gebeurde er iets opmerkelijks. Een viertal hooggeplaatste functionarissen, toen al ver in de tachtig (en dus relatief veilig), schreef een open brief aan de regering om te protesteren tegen Liu’s opsluiting. Onder hen waren Hu Jiwei en Dai Huang, ooit verslaggevers en redacteuren van het Volksdagblad en het Persbureau Nieuw China. Hieruit blijkt eens te meer dat de Chinese Communistische Partij geen monolithisch blok is. De onderdrukking van dissidenten is juist vaak een gevolg van de continue strijd om de macht tussen diverse lokale elitegroepen binnen een verzwakte centrale overheid. Menig dissident fungeert uiteindelijk slechts als kop van Jut.

Han Han: ‘Je hebt alleen maar een muis – wat kun je doen?’ De 28-jarige Han Han is een begrip in China; hij is al meer dan tien jaar de meest gelezen blogger ter wereld. Met meer dan 430 miljoen hits is het aantal bezoekers van zijn website overweldigend. Maar Han is niet alleen een zeer succesvolle blogger, hij is ook een provocerende schrijver die bekendstaat om zijn sarcastische en scherpe stijl. Zijn eerste roman, Drievoudige deur, gepubliceerd in 2000, toen hij nog maar net zeventien was, beschrijft Hans moeizame leven als kansloze drop-out van een middelbare school in Shanghai. Met meer dan 2 miljoen verkochte exemplaren werd zijn debuut een nationale bestseller. Het boek wakkerde een verhit debat aan over de uitwassen van het rigide Chinese onderwijs- en opvoedingssysteem. Door de voortdurende druk en angst waarmee tieners moeten leven, gemangeld tussen een streng schoolsysteem en extreem prestatiegerichte ouders, kwijnen veel jongeren weg in lethargie en depressiviteit. De éénkindpolitiek heeft goudhaantjes voortgebracht, verwend tot op het bot en daardoor niet bestand tegen tegenwind. Zelfmoorden van jongeren, vooral meisjes (65 procent) zijn aan de orde van de dag, ongeveer 300.000 per jaar, meestal door ophanging of het slikken van pesticiden.

Han Han is een duizendpoot van formaat. Hij is niet alleen schrijver en musicus, maar ook professioneel autocoureur en hij maakt deel uit van het Volkswagen 333 Racing Team in Shanghai. ‘Natuurlijk is racen veel veiliger dan schrijven,’ zegt hij provocerend. ‘Je belandt er in ieder geval niet door in de gevangenis.’

In juli 2010 lanceerde Han een tweemaandelijks literair tijdschrift: Party (of, zoals de vertaling van de Chinese titel (Duchang tuan) luidt: Koor van solisten), waarvan meer dan anderhalf miljoen exemplaren werden verkocht. Han had eerst een andere naam in gedachten – Renaissance van kunst en literatuur – maar die titel werd door de censors verboden. Op zijn blog merkte Han op dat deze titel niet door de censuur kwam omdat ‘de overheid nu eenmaal achterlijk is… Onze leiders zijn analfabeten. Ze zijn bang voor kennis en ze zien het als hun taak onze cultuur te censureren om zo zelf de teugels in handen te houden […] Als dat zo doorgaat is China binnenkort alleen nog bekend vanwege z’n thee en panda’s.’ Een eerdere versie van Party, gedrukt in een oplage van 300.000 exemplaren, ging in opdracht van de censors door de papierversnipperaar omdat er een cartoon in stond met de tekst ‘Ai ri’, letterlijk: ‘Ik hou van de zon’, maar in een andere interpretatie van de karakters ook ‘Ik hou van Japan’ of ‘I love to fuck around’. In december 2010 is Party definitief verboden door de censuur; het tijdschrift kwam maar één keer uit, toen al was het feest voorbij.

Han Han is een luis in de pels van de ccp, vooral omdat hij zonder ophouden de corruptie en onbekwaamheid van het middenkader aan de kaak stelt. Tot nu toe zijn represailles uitgebleven, ook al gaan zijn uitspraken vaak verder dan die van menig dissident. Han balanceert op het scherp van de snede, maar hij heeft een beschermend schild, gevormd door zijn enorme populariteit en het feit dat hij meestal – maar niet altijd – al te gevoelige onderwerpen vermijdt. Terwijl de Chinese overheid vrijwel alle critici van het systeem het zwijgen oplegt, worden Han Han en andere schrijvers van zijn generatie grotendeels genegeerd. Met hun flamboyante levensstijl belichamen deze jongeren namelijk ook de maatschappelijke idealen van het nieuwe China: schaamteloze commercie en onvervalst individualisme. Volgens Xu Zhiyuan, columnist van de Phoenix Weekly in Hongkong, is Hans succes ‘representative of the triumph of the Era of Mediocrity, in which celebrities like Paris Hilton and Susan Boyle can become instant icons, due to their family names or their willingness to make fools of themselves, an era in which intellectualism is spurned’.

Er is inderdaad al decennia sprake van een teloorgang van China’s ‘intellectuele klasse’ (zhishi fenzi) en Hans populariteit wordt wel gezien als een symptoom van die trend. ‘Op een berg zonder tijgers kan ook een aap koning worden,’ luidt een Chinees gezegde. Lage salarissen en een restrictief beleid schrikken jonge mensen af zich toe te leggen op wetenschappelijk onderzoek. Onderwijs is er niet op gericht de armoede te verminderen of de sociale gelijkheid te waarborgen. Integendeel, onderwijs wordt gezien als de enige weg naar welvaart, macht en sociale status, of dat nu in het bedrijfsleven is of in het ambtelijk apparaat. Corruptie viert hoogtij. Volgens eigen cijfers van het Chinese ministerie van Handel zijn er alleen al tussen 1978 en 2003 vierduizend corrupte overheidsfunctionarissen naar het buitenland gevlucht. Zij zouden voor meer dan 40 miljard euro aan Chinees kapitaal hebben meegenomen.

Soms wordt er door quasi-intellectuelen met enig dédain over Han Han gesproken. Ten onrechte, want Han is geen poseur en doet zich evenmin voor als intellectueel of literair auteur. Juist daarom, en ook omdat hij economisch onafhankelijk is, kan Han het publieke debat sterk beïnvloeden. Hij is ongevoelig voor de druk die vrijwel alle andere critici in toom houdt. Journalisten en andere ‘loonslaven’ kunnen immers simpelweg ontslagen worden wanneer hun artikelen een bepaalde grens overschrijden. Met vijftien boeken op zijn naam en als een van China’s best verdienende auteurs (samen met Li Ke, Guo Jingming, Ma Boyong en Jiang Rong) is Han Han uitgegroeid tot de spreekbuis en fakkeldrager van zijn generatie, jongeren die geboren zijn na de economische hervormingen ingezet door Deng Xiaoping. Deze generatie is niet geïnteresseerd in politiek en al helemaal niet in mensenrechten of democratie. De kleine keizers van de economische boom zijn vooral geobsedeerd door status en geld. En Han Han bewees dat ook een drop-out zonder enige formele opleiding maatschappelijk buitengewoon succesvol kan zijn.

Moderne communicatiemiddelen, waarvan Han Han meesterlijk gebruikmaakt, worden in China gezien als een tweesnijdend zwaard: essentieel voor de economische welvaart, maar ook een concrete bedreiging voor het regime. En de centrale overheid doet er alles aan om sociale onrust te voorkomen. Men moet zich ook realiseren dat de belangrijkste conflicten in de communistische oligarchie zich niet voordoen tussen individuen enerzijds en een autoritaire staat anderzijds, maar tussen verschillende belangengroepen van hoogopgeleide elites die geen enkele interesse hebben in onze joods-christelijke opvattingen over vrijheid van meningsuiting, democratie of eerbiediging van mensenrechten.

In maart 2010, toen Google zijn zoekmachine vanwege de toenemende censuur van het vasteland van China terugtrok, had Han Han al ‘Zomaar wat speculaties’ op zijn blog gepubliceerd, een satirisch essay dat de toekomst van het Chinese internet tot het jaar 2020 voorspelt. Hoewel het binnen enkele minuten werd uitgewist door de ‘redactie’ van Sina.com (waarover de schoonzoon van president Hu Jintao de scepter zwaait), was de tekst inmiddels al verspreid over het internet. De volgende citaten geven een goed beeld:

2012: Alle forums stoppen met het accepteren van registraties of commentaren. De Chinese Schrijversorganisatie en de Chinese Literaire Unie nemen het internet over en zijn de enigen die het van inhoud voorzien. Het internet gaat terug van Web 3.0 naar Web 0.3. Alleen lezen is nog mogelijk, commentaar is niet toegestaan.

2015: De regering snijdt het internet helemaal af. Een universele online-computer wordt ingevoerd. Dit is de enige manier om online te gaan. Deze computer beschikt niet over een toetsenbord. U krijgt alleen een muis. De slogan voor het reorganisatieproject is: ‘Je hebt alleen maar een muis – wat kun je doen?’

2016: Het aantal internetgebruikers in China valt terug naar 1 miljoen. Alle websites worden samengevoegd in een enkele website. Het maakt niet uit welk adres u intypt, want u zult altijd worden doorverwezen naar die ene website. Alle updates zullen worden gesynchroniseerd met het Dagblad van het volk (renmin ribao) […]

Han probeert vrijuit te spreken in een omgeving die vrije meningsuiting niet toestaat. Zijn boodschap is voor niet-ingewijden soms moeilijk te begrijpen omdat zijn spel alleen gespeeld kan worden in een maatschappij vol halve waarheden. Traditioneel verhullen Chinese auteurs hun kritiek altijd al in allerlei woordspelingen en versluierde beelden. Lezers verwachten ook niet anders. Zo wordt op het internet bijvoorbeeld het ministerie van Propaganda in navolging van George Orwell aangeduid als het ‘ministerie van Waarheid’ (zhen li bu). Een veelgebruikte mascotte tegen internetcensuur is sinds 2009 het ‘Gras-Modder-Paard’ (cao ni ma), een lieflijk diertje dat nog het meest lijkt op een alpaca, maar in werkelijkheid is het een klanknabootsing van een ordinair scheldwoord: ‘Neuk je ouwe moer!’, bedoeld voor de censors.

Toen Time Magazine Han Han in april 2010 nomineerde als kandidaat voor de lijst van ’s werelds honderd invloedrijkste mensen, werden de woorden ‘Time Magazine’ + ‘Han Han’ direct geblokkeerd in de zoekmachines. Hij reageerde nog dezelfde dag:

Ik voel me vaak niet op m’n gemak. Ik ben tenslotte alleen maar iemand met een pen. Misschien kunnen mensen dankzij mijn schrijfsels hun woede en wrok uiten. Maar afgezien daarvan… wat hebben ze nu eigenlijk voor nut? Mijn zogenaamde invloed is een illusie. Zij die echt invloed hebben in China zijn degenen die de macht hebben. Zij die regen kunnen maken uit wolken, zij die beslissen of je mag leven of zult sterven, of iets ertussenin […] Ik heb maar een kleine rol op het toneel, in de schijnwerpers. Maar zij bezitten het theater. Ze kunnen ieder moment het gordijn laten zakken, het licht uitdoen, de deur sluiten, en de honden loslaten.

In Hans sarcastische uitlatingen over allerlei maatschappelijke problemen (zoals het toenemende chauvinisme en de torenhoge vastgoedprijzen) blijven de werkelijke machthebbers buiten schot. Zijn essays verdoven een samenleving waarin vrijwel niemand bereid is persoonlijke offers te brengen om wezenlijke veranderingen te bewerkstelligen. Maar wanneer Han binnenkort een stapje verder gaat en ook de hoogste leiders tot onderwerp van zijn spot maakt, dan zou ook hij weleens kunnen eindigen als een gevangene van Qincheng, de extra beveiligde penitentiaire inrichting voor dissidenten in de oostelijke uitlopers van Yanshan, iets ten noordwesten van Beijing. Heel wat schrijvers is het immers minder goed vergaan.

Nergens ter wereld zitten zo veel journalisten en intellectuelen gevangen als juist in China. Een oud spreekwoord wordt daarmee bewaarheid: ‘Alleen mooie vogels worden in een kooi gestopt.’