Een niet onbelangrijk deel van mijn erotische opvoeding werd ooit, een leven geleden, ter hand genomen door een film met de intrigerende titel: Ik ben nieuwsgierig (geel). De film toont de vitale experimenten van een zekere Lena. Lena is een verzamelaarster van ervaringen en omdat seks een van de meer in het oog lopende van die ervaringen is, werd de film een schandaal, zei Norman Mailer dat het ‘een diep morele film’ was en zond de VPRO hem uit.

Eén scène uit de film is mij bijgebleven. De vader van het meisje, een wat melancholieke man, speelt viool in de huiskamer en boven hem verkent Lena, op de muziek als het ware, haar lichaam, gereflecteerd in een verweerde spiegel. Vergeleken met de beaver shots van tegenwoordig een uiterst kuise scène, maar voor mij, wiens jeugd zich afspeelde onder het bewind van de Gereformeerde Bond, een hele ervaring.

Toch was het niet het verschil maar de overeenkomst die mij frappeerde. Mijn ideaal van de vrouw stamde van de kleuterschool. Die kleuterschool was gevestigd in de consistorie van de kerk. Ik kreeg de zonde aangeboden in de vorm van frêle meisjes in blauwe vestjes die lam en leeuw bij elkaar plakten. Het harde verbod op de zonde kreeg daardoor de silver lining van de pastorale. In de film had dit verbod een visuele variant, namelijk slecht zicht. Het blote meisje kreeg er een vestje van verweerd glas. Beter afrodisiacum is er niet. Beter les voor de biograaf evenmin.

Al weer een tijdje geleden feliciteerde Frits Abrahams de biograaf van Hans Lodeizen met de ontdekking dat de 25-jarige dichter in 1949 de liefde had bedreven met een 16-jarige jongen in het Haagse Bos en ervoor in de cel had gezeten. Deze scoop, meteen via de Volkskrant wereldkundig gemaakt, werd door Abrahams gecontrasteerd met de even benepen als bedrieglijke houding van Philip Roth, die in zijn roman Exit Ghost de strijd aanbindt met het verschijnsel ontmaskerende biografie. Roth deed dit uit eigenbelang, volgens Abrahams. ‘Hij nadert zijn dood en de biografen zitten ongetwijfeld al op het vinkentouw naar dat met veel (seksuele!) sensaties gevulde leven.’

Die slecht lopende zin vergeef ik hem, maar niet de slechte lectuur van de roman. In tegenstelling tot wat Abrahams beweert is het Roth niet te doen om mogelijke onthullingen omtrent zijn eigen leven en evenmin om biografische details uit het leven van zijn collega, Bernard Malamud. Na wat een Claire Bloom, een ex, over Roth en Janina Malamud, een dochter, over Malamud de wereld in brachten valt er weinig meer te onthullen. Nee, Roth richt zich tegen de banalisering van de kunst en tegen de medeplichtigheid van de biografen daarin.

Iedereen weet dat Nathan Zuckerman het alter ego is van Philip Roth. Iedereen weet dat de schrijver E.I. Lonoff, die zowel in de eerste Zuckerman-roman, The Ghostwriter, als in de laatste, Exit Ghost, optreedt, de spitting image is van Bernard Malamud. Maar die beide boeken gaan niet over de huwelijksproblemen van Malamud, zoals Abrahams wil, maar over de aard van het schrijven en het leven van een schrijver. Dat is ook het thema van Dubin’s Lives, een roman van Malamud met wederom een huwelijkscrisis.

Die drie boeken gaan inderdaad over het verliteratuurde leven dat schrijvers leven en het gebruik dat zij maken van andere boeken of andere schrijvers. In Dubin’s Lives wordt het vooral op wederzijds respect gebaseerde huwelijk van de biograaf Dubin met dramatisch effect geplaatst tussen twee schrijverslevens, dat van Thoreau en van Lawrence. Het huwelijk van die schrijvers was een vorm van sublimatie en tussen die vormen van sublimatie plaatst Malamud de worsteling van zijn biograaf, de worsteling met zijn metier, met zijn vrouwen. Die vrouwen zijn niet Ann Malamud, en niet Arlene, het meisje op wie Malamud in de werkelijkheid verliefd werd. Het zijn twee vormen van liefde.

Waarom, zo kan men zich afvragen, zou Roth in zijn laatste Zuckerman-roman op zijn schreden terugkeren en nogmaals over Lonoff beginnen? Om voor de tweede keer te ‘onthullen’ dat er iets schortte aan het huwelijk van Malamud? Nee, hij doet dit om het genre van de roman af te zetten tegen het genre van de biografie, om de totalitaire toewijding aan het schrijven te contrasteren met het zoeken naar een geval van incest. ‘He was devoted,’ schrijft Roth over Lonoff, ‘to preventing his fiction from being speciously misinterpreted as a gloss on his life.’ Daarover gaat Exit Ghost, over het sterven van een schrijver, maar vooral over de dood van de roman in de trivia van het literaire bedrijf.

Daarom speelt die andere roman, waar zo vaak naar verwezen wordt, The Shadow-Line van Joseph Conrad, zo’n grote rol. Die verwijzing heeft twee functies: om uit te leggen in hoeverre Exit Ghost een autobiografische roman is en om het thema ervan drama te geven. The Shadow-Line geeft de ervaringen van een jonge kapitein met zijn eerste schip, dramatisch in de zin dat er niets gebeurt, geen wind, geen vaart, alleen maar ziekte en doelloos drijven. Dit had Conrad zelf meegemaakt, maar dat was niet de reden dat hij de roman schreef. Die roman was autobiografisch, omdat hij de schaduw was van wat zijn zoon in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog meemaakte. Die schaduwlijn markeerde het hardhandige proces van volwassen worden, van hemzelf en van zijn zoon. Door zijn eigen avontuur te beschrijven, bedreef hij een daad van solidariteit met zijn zoon, zijn eigen windstilte tegenover het gebulder rondom zijn zoon, het vrijwel niets van hemzelf tegenover het welhaast alles van zijn zoon.

Die spiegeling in de roman van Conrad zit ook in de roman van Roth. Exit Ghost gaat niet over volwassen worden maar over het omgekeerde parcours, de naderende seniliteit. Het is niet zijn eerste, maar zijn ‘laatste’ Zuckerman-roman. Dat is waarom hij terugkeert tot die eerste, tot The Ghost Writer, om vast te stellen dat wat hij daar verzonnen had, allemaal waar was, dat ze, hij (Zuckerman) en hij (Lonoff) en ook zij (Arlene), of ze nu Amy heet (als in The Ghost Writer) of Fanny (als in Dubin’s Lives), allemaal gevormd zijn door de Holocaust, door die ‘disaster whose dimensions no mind could write and no imagination could undo’.

Je zou dus wat die biograaf in Exit Ghost doet, met zijn zoektocht naar dat geval van incest, de banalisering van het kwaad kunnen noemen. We hebben in Nederland al veel staaltjes van banalisering kunnen zien, dichters die tot patiënten werden gemaakt, schrijvers tot kleine criminelen. En zelden zagen we een biografie die bijdroeg tot het begrip van boeken. We zullen die biografie alleen krijgen als we minder nieuwsgierig zijn, als we seksueel weer een beetje bleu worden. Van aangezicht tot aangezicht zullen we pas zien in het Paradijs. Vooralsnog zullen we het met een verweerde spiegel moeten doen.

Willem Otterspeer (1950) is hoogleraar Geschiedenis aan de Universiteit Leiden, biograaf van Johan Huizinga en W.F. Hermans en ex-voorzitter van Stichting De Gids.

Meer van deze auteur