Omdat het, waar winkelpassage met ijscoupes nu,

voorviel (andersom verwaaid de delen doorzeefd; zou-
den daarom ouders spreken van hun dochters verloren
lichaamsdeel; zouden de mannen met groene sjaals
hiernaar verwijzen, en die de wedstrijd nog altijd
moeten winnen, terwijl beneden (waar zij het gebouw
betraden, op die verslagen avond, de vertrekhal
waar het plafond in zijn flarden van zich afhing) de
man, verkrampt – slank, zeg: bezopen mager, zingend
jeremiëren (die middag ik naar kerkhof 1, dan kerkhof
2, tussenstop op kermis, heren van de schutterij in
witte plastic stoelen, liever) over de schoonheid van de
dag van nu zong hij het liedje, delicaat, niemand zou zich
afvragen waarom ook hij deel moest nemen aan een
veldtocht (moest vooral, sinds jaren, een baan vinden)
zich de kans geven afscheid te nemen van wat almaar

moeilijker kan worden geloochend. Ik (die naar hem
moet luisteren) moest het toegeven, maar had het
achterwege kunnen laten, toen de dochter van de man
die haringen marineert, uit een Ferrari stapte, wist

dat het ook voor mij voorbij was, dat de mannen
met de vissenogen die in kostuums hangen (waarom heeft zij
ernaast van die gladde benen? Is dat de lycra die ons allen
goed zou staan, als wij alles eindelijk beter begrepen?),
nee, hoeveel meer moeite toen nog de kikkers bestonden, wat
hadden ze toch ogen, en jullie ook, meisjes, de mimosa
lag over de straten uitgespreid, volgens een vrouw
wier hoofd er niet meer bij paste, ze dacht aan
kommetjes rijst die nog net –, en, dat zei ze zo,
dat haar verzorgster ooit Mimosa had geheten? Mijn
verlangen naar voedsel nam af, zei ook ik maar. Had
de voetbalprentjes moeten afstaan, kon ze niet zomaar –
met alle gevolgen van dien, in de tijd dat ik gemoedelijk
met haar langs oude rivieren banjerde, nevelmorgens,
als schepen het nog maar net konden geloven, wij,
zonder het minste vermoeden, kwamen terecht
in grote salons, jij beweerde dat het niet kon, ik wist

dat het handig werd uitgespeeld… Wat zullen jullie je rot
hebben gevoeld toen het begon, want dan wordt het
enkel maar erger, gaap die zich aftekent in het hoofd, mo-
menten uit de werkelijkheid staan klaar om in te checken,
beestenweekend!, ze hebben zoveel ruimte voor zeepsop
in de koffers, dat zelfs de conducteurs en de vrouwen achter
counters niet meer bijbenen hoe ordelijk mijn leven erger
dan het hunne, heel zeker toen de vrouw mij vroeg
waar het station was, wilde het niet wijzen, onmogelijke

oplossing, nee. Heb die projecten nog doorgelezen, maar zij lijken
Snorremans. Wat had ik je kunnen wijsmaken, voordat
de anderen gingen trouwen? – nee, nadat wij trouwden? De

man keek trots uit zijn ogen. Kocht breedbeeld-tv in
voormalige sovjetrepubliek. Wat had zij mij moeten
wijsmaken. Wij stonden stil bij hoog paleis met flinke
schoorstenen. Ik had mijn voeten nog steeds niet

afgeschaft. Wist dat de woorden gisteren gewist werden, op een
monitor in de lobby, toen zij met de dunne beentjes, het
gepolijste gezicht, zich over de kruk vlijde (de vuilak had het
over ‘de kurk’), hij deed het, hij trapte erin, liet zich door haar,
nee, zo had ik het nooit willen zeggen, later kwam ik haar een keer

tegen (in de metro die bij dat station stopt waar jij
bij het vijvertje uitstapte waar ooit een fabriek stond, – en,

ik was daar niet bij, neeneenee, jawel, het klopt wel! Ik wil
nog altijd niet weten wat ik toen heb gezegd, je moet niet
denken dat ik daarop let. Welke gevoelens ik oproep? Ze –
mensen schrikken! Waarheen verloopt het pad van diegenen
die zich de zeilscheepvaart herinneren… wel moeten! Als zij
op tv (het schip zinkt elke keer opnieuw, niet de commissaris!),
wat moet ik opgeven? Heb al alles opgeheven, vind dat het
nog meer tijd wordt, innerlijk en uiterlijk (dwaalde voorbij

aan de aanzienlijk uitgedijde brandweerkazerne en wist niet
dat zij zo groot konden groeien, en wie daar niet vlakbij
op het kerkhof bleven liggen, de mannen zonder elke bedoeling
om de ellende nog eens aan te wakkeren (geen diplomaten!),
ik was een beetje boos, zij zelfs niet teleurgesteld, tikje ontsteld,
komt er zo’n klootzak, nee!, geen!, hij wist wat hij doen moest,
ze hadden nog gewaarschuwd, doe het (hem) niet aan!, met

kabaal, maar: afstand doen, – voor hem niet langer meer.
(moet je nu oppassen met wat je zegt?) en de toekomst

steeds opnieuw overleven, zei de werkelijkheid, toen ik
mijn handen uit het venster had moeten steken – ja, dat was
een mooie redding geweest, vol elegantie, in de dagen
toen het nog mocht, ik ’s avonds bij de geldautomaat, toen er
twintig euro ontbraken voor het plannetje, ik moest weer eens
(later dat adres als woning verhuurd – aanbod in de bus – ) ) –

had het kunnen huldigen, toen voorviel dat wegviel (hoe
heette jij ook weer… jij heette… jij was een naam…

Lucas Hüsgen (1960) is schrijver, dichter en vertaler. Zijn recentste publicaties zijn de roman Plooierijen van geschik (2007) en de essaybundel Wat een romantische droom (2007). Plooierijen van geschik bereikte de longlist van zowel de Libris Literatuur Prijs als de Gouden Uil.

Meer van deze auteur