I

Muziek klinkt hoog of laag, of daartussenin. Muziek kan stijgen of dalen met een loopje omhoog of een toonladder omlaag. Muziek is hier, dicht bij huis (tonica), of daarginds bij verwanten (gelijknamige of parallelle mineur/majeur, misschien dominante of subdominante toonsoorten). Soms beweegt zij zich, zoals in de beschouwing van Schönberg over tonaliteit, naar verafgelegen uithoeken van grotere tonale landschappen, tot in de verst verwijderde streek voor zij (misschien nooit) terugkeert naar de bekende wereld van de tonica. Muziek als een soort res extensa.1 Orkestratie is luchtig en ruimtelijk, zoals bij Webern, of constructivistisch gespierd zoals bij Brahms. Muziek vormt horizontale contouren en bogen door de afstanden tussen de noten (intervallen). Deze intervallen worden bepaald door in de uitvoering de tijdsruimte tussen het eind van een toon en het begin van de volgende aan te geven (articulatie). Muziek is architectonisch monumentaal als in een symfonie van Beethoven, of is in uitdrukking en vorm intiem als een salon.

We kunnen muziek niet in taal benaderen zonder de metafoor van ruimte. Individuele combinaties van tonen (muzikale ‘werken’) zijn afgebakende ruimtes. Wanneer die ruimtes door herhaald betreden bekend geworden zijn, nemen ze hun intrek in het culturele geheugen. De koesterende aard van dergelijke ruimtes zetelt in het feit dat het sentiment (emotioneel en/of cultureel) precies aangevoeld wordt, maar niet precies in taal uitgedrukt kan worden.

Om Die Stem als collectieve herinnering te onderzoeken, moet men steunen op het metaforische begrijpen van muziek in het algemeen, en van een specifiek werk in het bijzonder. Dit is geen onderzoek dat veel te maken heeft met de geschiedenis van het lied. Het gedicht van C.J. Langenhoven is slechts het fundament van deze plek, de melodie van M.L. de Villiers slechts de buitenmuren ervan en de officiële orkestratie van Herbert du Plessis de interieuraankleding.2 De vraag naar geheugen en herinnering en naar hoe deze zaken betrekking hebben op deze tekst, is bij uitstek geen vraag naar het schrijven van geschiedenis. De verbeelding die op zoek is naar geheugen moet poëtischer te werk gaan.

II

De slotfrase van Die Stem wordt heel letterlijk ‘triomfantelijk’ in het karakter van de muziek uitgesponnen als zingevende banier voor deze afgebakende ruimte. Zij definieert de militaire begraafplaats als ruimte. Hoort de kijker het? De twee overledenen op de begraafplaats worden opgeheven op de contour van de melodie: bes-a-g-bes-d-e-bes. De puntig gespeelde (staccato) ritmische aanhef van de frase, gestuurd door de harmonie van de tussendominant, bezweert twijfel, stuwt voorwaarts, stuurt aan op een oplossing aan het eind van de frase. Het einde is geruststellend als slot. Het geeft zin. Het brengt ons thuis.

De foto van Goldblatt dateert uit 1986. Men kan het de luisteraars van die tijd niet kwalijk nemen dat ze Die Stem beschouwden als een militair lied; de contouren, ritmes en harmonieën als schansen tegen de vijand, als steun voor al degenen die aan de uiteindelijke overwinning zouden twijfelen. Voor André P. Brink is Die Stem echter ook het lied van marteling in de jaren zeventig.

… telkens word die belhamel van die betogers gearresteer, gemartel en doodgemaak: dan ontstaan nuwe protes, en daaruit kom nuwe martelaars. So hou dit aan tot daar ’n doodse stilte toesak [neerdaalt] waaruit Die Stem begin groei terwyl ’n groepie Volkspelers in spierwit maskers oor die lyke van die martelaars begin dans.3

Het is ook deze ‘Stem’ die aan het eind van de roman Age of Iron van J.M. Coetzee de nachtmerrieachtige visie op de hel van achtergrondmuziek voorziet. ‘I am afraid,’ zegt de stervende mevrouw Curran, ‘of going to hell and having to listen to Die stem [sic] for all eternity’.4 Die Stem die de kist van Milla Redelinghuys naar haar graf begeleidt aan het eind van Marlene van Niekerks roman Agaat, heeft een andere teneur. Wanneer het boerenbedrijf Grootmoedersdrift in eigendom overgaat naar de bruine vrouw, Agaat, opgevoed en gevormd door de blanke vrouw die haar liefhad en haar verwierp, is het Die Stem die op een dubbelzinnige manier verandering en voortzetting ten gehore brengt:

Gaat wat die mense by die graf die derde versie van Die Stem laat sing: … by die klink van huw’liksklokkies, by die kluitklap op die kis […] Thys se liggaamstaal! Die skouers militaristies agtertoe, oë strak na bo, ou Beatrice starend na die einder. Die werkers, mans en vrouens, het dit gesing soos ’n hallelujalied, oë omgedop. Woordvas tot en met. Trust Agaat. Sy sal nie sommer gou die nuwe lied invoer nie.5

Maar hoe heeft de historische receptie geleid tot een stelselmatig toenemend fascistisch timbre dat de uitvoeringen en de receptie van Die Stem in de jaren tachtig kenmerkte en dat door middel van de hierboven genoemde voorbeelden uit de literatuur eveneens wordt opgeroepen? Ooit was er immers een tijd dat Die Stem een bevrijdingslied was voor de Afrikanen, een alternatieve tekst voor collectieve muzikale mobilisatie zoals God Save The Queen. Dit essay wil aan de hand van de enkele geciteerde voorbeelden die door middel van de verhaalkunst herinnering aan Die Stem zijn geworden, een verbinding proberen te leggen met het historische proces, zoals dat verwoord wordt in de documenten van het archief van de fak, de Federasie van Afrikaanse Kultuurvereniginge, uit de jaren vijftig.

In 1952, vijf jaar voordat Die Stem het enige officiële volkslied van Zuid-Afrika zou worden, lanceerde de Afrikaanse Kultuurraad van Pretoria het initiatief om ‘de mening van drie gezaghebbenden te vragen over gelegenheden waarbij het gepast is een Volkslied te zingen of te spelen’. Dr. C.G.S. (Con) de Villiers uit Stellenbosch schrijft:

Ek is van geaardheid en opvoeding uiters konserwatief, veral wat die heilige dinge van ons volk betref. En Die Stem het een daarvan geword. Ek het dit selfs bitter betreur dat Die Stem aan die end van die voetbalwedstryde in Engeland gesing en gespeel is… Daar is vir my net een leidraad vir die sing: besit die vergadering poids et majesté in die Calvynse kriterium? Dan kan Die Stem gesing word!6

Het antwoord van De Villiers kan hier slechts gedeeltelijk worden aangehaald. In de rest van de brief spreekt hij zich ook uit tegen het zingen van Die Stem bij politieke bijeenkomsten, aangezien hij het als lid van de Nasionale Party zou ‘betreur indien die Sappe [tegenstanders van de Nasionale Party] Die Stem as visitekaartjie van de [Nasionale] party aanskou’. Als het allervreselijkste vergrijp tegen Die Stem noemt hij ‘’n juffroutjie [wat] aan die klavier gaan sit en haar eie, apokriewe harmonie (?) by die wysie maak’.7

In 1952 is Die Stem voor De Villiers dus al een van de ‘heilige dingen’ van de Afrikaner geworden, een plek van aanbidding. Zijn afkeuren duiden op mogelijke besmettelijke invloeden: sport, politiek en ‘juffroutjes’. Wat dat laatste betreft is het gevaar voor bezoedeling gezeteld in de harmonie en niet in een van de andere parameters. Historisch gezien (men denke aan Jean-Jacques Rousseau, het Concilie van Trente) kan deze vrees worden gekoppeld aan een filosofische en ideologische verbintenis met het woord, waarvan de duidelijkheid door complexer verticale muzikale bedrijvigheid vertroebeld wordt. Hierover later meer.

Voor De Villiers is Die Stem als heilige ruimte een ruimte van goede smaak en hogere aangelegenheden. Zijn gepubliceerde geschriften zijn doorspekt met deze politieke en gendervooroordelen die te karakteriseren zijn als pseudo-esthetische oordelen. Het gesigneerde portret van Mussolini dat een prominente plaats innam in zijn zitkamer was verbonden met zijn verering voor Verdi, de invloed van Engelse ‘songs’ die als een stank aan zijn verleden zijn blijven kleven, de herinnering aan de ‘hartstogtelike, barbaarse Sigeunervolksdanse wat die jong Jood vir die besadigde, burgerlike Afrikanerhuisgesin voorgespeel het’8 (de hartstochtelijke barbaarse zigeunervolksdansen die de jonge jood speelde voor het bezadigde, burgerlijke Afrikaner huisgezin) elementen van hoe men de ‘poids et majesté’-leefwereld van De Villiers moet reconstrueren. Die Stem als zoete inval.

Dr. H.C.E. Bosman, in die tijd secretaris van de Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns, schrijft op 16 juni 1952 dat Die Stem gezongen kan worden bij ‘geleenthede waarin volksgevoel tot natuurlike uiting kom’. Dat betekent: ‘algemene Volksfeeste, Dingaansfeeste, Uniedag, Heldedag, Van Riebeeckdag, Parlementêre verrigtinge, funksies waarby die Staatshoof of regering betrokke is, funksies waarby die Provinsiale Administrasie of Stedelike Administrasie verbonde is’.9 Bosman vindt dat Die Stem bij grote politieke bijeenkomsten terecht ten gehore wordt gebracht, en meent ook dat hij bij ‘Kultuurbyeenkomste, Laertrekke [bijeenkomsten met huifkarren], Volkspele, groot samekomste van die Jeug, Internasionale wedstryde of byeenkomste’ gehoord mag worden. Uitgesloten zijn ‘Bruilofte, Danspartye, Skemerpartye [cocktailparty’s], Bioskope, Kampe, Toneelopvoerings, Konserte, Pieknieks’, omdat dat volgens hem in navolging zou zijn van ‘die Engelse gebruik en dit is deels monargisties-tradisioneel, deels doelbewuste imperialistiese propaganda’.10 Die Stem is dus een anti-Britse ruimte, maar meer nog: hij bezet ruimtes van de staat. In dit ontluikende discours is Die Stem als symbool geen ruimte meer die betrokken wordt, het is een ding met een plek.

Voor professor A.N. Pelzer van de Universiteit van Pretoria is een volkslied

… ’n verhewe uiting van die standhoudende aspirasies wat diep in die volksiel leef. Dit dui op die verlange dat volk en Staat sal voortbestaan en dit dien as ’n middel om die volk saam te snoer tot ’n hegte eenheid en hom also te sterk om die verhewe ideale wat vir volk en staat gekoester word, te verwesenlik. Dit styg uit bo die tydelike en dui op ewige en onverganklike waardes.11

Die Stem is een metafysische ruimte voor aspiratie en idealisme. Daar kan slechts recht aan worden gedaan door de hymne uit te voeren bij ‘bijeenkomsten waar het doel van de bijeenkomst niet tot zichzelf is beperkt, maar waar de tendens aanwezig is om waarden te wekken die ook in de toekomst van betekenis zullen zijn’, aldus Pelzer. Hij vreest ook dat Die Stem misbruikt zal worden, bijvoorbeeld door het aan dezelfde ‘laagvloerse behandeling te onderwerpen’ als die van het Engelse volkslied.12 Het transcendentale is geen Engelse ruimte.

Door de interventie van de Afrikaanse Kultuurraad van Pretoria bij deze belangrijke zaak werd de fak tot nader onderzoek gedwongen. De mening van de Suid-Afrikaanse Onderwysersunie (saou) werd gevraagd en gekregen; deze beveelt het zingen van het lied aan bij leerlingenbijeenkomsten op scholen ‘om by die jeug van ons land gesonde vaderlandsliefde in te skerp [prenten]’.13 Na al dit overleg werd er op 25 april 1953 een besluit genomen tijdens een vergadering van de Musiekkommissie van de fak:

De vergadering adviseert de fak om het volgende aan het volk bekend te maken:

a) Die Stem wordt alleen gezongen bij gelegenheden van nationaal belang;
b) er moet voor gewaakt worden dat Die Stem niet op dezelfde manier wordt gebruikt als The Queen;
c) daar waar Die Stem gespeeld wordt, moet het in zijn geheel gebeuren en het lied mag niet verbrokkeld worden;
d) bij de afsluiting van bijeenkomsten dienen andere liederen zoals b.v. Afrikaners Landgenote gezongen te worden.14

Het is belangrijk op te tekenen wat hier bezig was te gebeuren: controle, anti-Brits sentiment, het propageren van de ver-van-de-mensen-verwijderde esthetica van een museumstuk. Het gevoel dat Die Stem niet slechts gewoon een lied was maar een mystieke sleutel tot de zelfstandigheid van het Afrikaner volk. Het is dus niet verrassend dat wanneer Die Stem in 1957 als enige officiële Volkslied van de Republiek aanvaard wordt, geen overtreffende trap voldoende blijkt te zijn om de vreugde in de gelederen van de curatoren van het lied in de fak te beschrijven. Aan de eerste minister wordt een telegram met gelukwensen gestuurd:

Aan: Sy Edele Die Eerste Minister, Die Volksraad, Kaapstad

Die verklaring van Die Stem van Suid-Afrika tot amptelike en enigste Volkslied van Suid-Afrika is vir elkeen van die duisende lede van die fak ’n bron van die hoogste sielsverrukking. Daarmee is ’n lang gekoesterde volksideaal verwesenlik en een van die belangrikste bakens op ons weg na volwaardige nasieskap geplant. Daarmee verdwyn die laaste van die voormalige veroweraar se simbole wat vir meer as ’n halfeeu triomferend oor ons getroon het. Ons bring hulde aan U Edele persoonlik en aan elke lid van die Regering.

Van: Sekretaris fak15

Hoogste zielsverrukking! Een van de belangrijkste bakens op onze weg naar een volwaardige natie. Die Stem is de Afrikaner partituur van de natie geworden. Drie dagen na het verzenden van dit telegram schrijft de voorzitter van de fak, prof. H.B. Thom, een brief met gelukwensen naar J.G. Strydom waarin hij het belang van Die Stem als volgt verwoordt:

U het die Afrikanerdom, en inderdaad die ganse Suid-Afrika, ’n belangrik stap vorentoe gevoer op die pad van volle, ongekwalifiseerde geestelike selfstandigheid, wat so ’n onmisbare voor-vereiste vir ware ekonomiese en staatkundige selfstandigheid uitmaak. Ek voel oortuig daarvan dat die Geskiedenis nog eendag die enorme betekenis van u leiding in verband met ons volkslied op treffende wyse en in sy volle omvang sal laat sien.16

Volledige, onvoorwaardelijke geestelijke zelfstandigheid. Hier staat geformuleerd wat de betekenis van dit lied was in de oren van de Afrikaners van die tijd. Maar zelfs nadat Die Stem als enig officieel volkslied van de Republiek was aanvaard, was daarmee geen eind gekomen aan de bemoeizucht in de gelederen van de Afrikaner leiders. Geestelijke zelfstandigheid is, helaas, geen waarborg voor goede smaak. En de melodie zou niet alleen volksbezit zijn en blijven, maar ook de verziekende corruptie waartegen dr. Con de Villiers had gewaarschuwd, de afwijkende harmonie, moest als volksvreemd uit Die Stem verwijderd worden. In de notulen van een fak-Musiekkommissievergadering van 12 maart 1960 is het volgende gesprek opgenomen:

Mnr. A. Hartman rapporteer dat die sauk [Suid-Afrikaanse Uitsaai Korporatie: Radio-omroep] ’n plaat van Gideon Fagan se verwerking van Die Stem van Suid-Afrika op die mark wou bring met die versoek dat die Regering goedkeuring daaraan gee as die aanvaarde amptelike verwerking. Die Musiekkommissie se beskouing is dat die verwerking nie aanvaarbaar is nie, veral daar dit die harmonie ingrypend verander, en gee voorkeur aan die verwerking van ds. M.L. de Villiers.

Mnr. A. Hartman meld ook dat dr. F.C.L. Bosman, voorsitter van die S.A. Musiekraad, prof. [Friedrich] Hartman [sic] van die Universiteit van die Witwatersrand, se mening oor die saak ingewin het. Laasgenoemde se mening, wat in Engels opgestel is, word aan die Kommissie voorgelees. Daaruit blyk dit dat hy ds. M.L. de Villiers se verwerking op tegniese punte aanval.

Mnr. A. Hartman se mening is dat die stempel geplaas moet word op wat in ons volkstradisie pas en nie juis op die beste tegniese toonsettings nie.

Dr. G.G. Cillíe wys daarop dat prof. Hartman [sic] die verwerking van Gideon Fagan so in die superlatief aanprys en dié van ds. M.L. de Villiers so radikaal verdoem, dat ons beslis kan sê dat dit nie ’n objektiewe en wetenskaplike mening is nie en dat dit daarom geheel-en-al verwerp kan word.17

Op 14 maart 1960 wordt er uit naam van de Musiekkommissie van de fak een brief geschreven naar prof. H.B. Thom, vermoedelijk door de secretaris van de fak. In deze brief wordt gesproken over ‘een dringende kwestie’, namelijk de plannen voor de plaatopname van Die Stem door de sauk. De bron van het misnoegen is de ‘vierstemminge bewerking’ van Fagan die door prof. Friedrich Hartmann is aangeprezen:

Ons het ook die [Engelse] kommentaar van prof. Hartman [sic] voor ons gehad. Die inhoud daarvan is kortliks dat die M.L. de Villiers-verwerking hopeloos is en die Fagan-verwerking foutloos is. Die Musiekkommissie is van mening dat so ’n absolute verdoeming van die een en absolute ophemeling van die ander nie as ’n wetenskaplik-objektiewe beoordeling aanvaar kan word nie.

En dan volgt de doodsteek:

Die Fagan-verwerking se tempo van 60 kwartnote per minuut is onaanvaarbaar stadig [traag] en is blykbaar ’n nabootsing van God Save the Queen se tempo.18

Die Stem wordt verengelst doordat het meer als een hymne en minder als een mars wordt gespeeld. Maar de aversie ten aanzien van alles wat Engels is, van het karakter van het Engelse volkslied tot de voortdurende nadruk op het impliciete negatieve commentaar als ‘in het Engels’, maakt duidelijk dat de motieven hier sterk zijn geankerd in nationale discoursen. Dat er onderliggend wantrouwen is tegenover ‘technisch gezien de beste toonzettingen’ is duidelijk, en dat dit wantrouwen gelegen kan zijn in de (onbewuste) bevestiging van het Afrikaanse woord als potentieel kwetsbaar voor een ‘volksvreemde’ harmonie, is een voor de hand liggende gedachte. De bekrompen Afrikaner politiek die achter deze polemiek woedt wordt door de briefschrijver puntsgewijs aan Thom uitgelegd. In het kort gezegd is dit een ‘streek’ van de ‘volksvijanden van de Afrikaner’ om Gideon Fagan als hoofddirigent van de sauk aangesteld te krijgen, in plaats van de voorzitter van de Musiekkommissie van de fak, Anton Hartman. Of de mening van Friedrich Hartmann muzikaal verantwoord is, doet niet ter zake:

Die opinies wat deur hulle ingewin is, is slegs van mense wat hoegenaamd nie in ons Afrikaanse volkslewe staan nie. As volksliedere en harmoniesering [sic] daarvan, suiwer op musikale perfektheid beoordeel moet word, sou Die Stem in die eerste plek nooit aanvaar gewees het nie.19

Een brief met een appèl aan de regering de toonzetting van M.L. de Villiers als officiële toonzetting te erkennen, werd vervolgens ook door de fak aan dr. H.F. Verwoerd gestuurd.20

III

Wat zou men uit deze erbarmelijke politiek kunnen afleiden over harmonisering, over geschiktheid van plaats en gelegenheid, over waardigheid en gewichtigheid? Vast en zeker dat er niets neutraals is aan dit lied, en dat de politieke lading die aan Die Stem kleeft niet van onze tijd en door de ‘vijanden van de Afrikaner’ terugkijkend verzonnen is, maar historisch door Afrikaners op touw is gezet en aldus begrepen. En dat het type verstikkend bestuur dat de Republiek van de Afrikaner zou kenmerken ook dit lied in zelfverheerlijkende middelmatigheid zou beknellen. En ten laatste dat ook muziek niet aan de konkelarij van de Broeders21 kan ontkomen.

Die Stem als Afrikaanse herinneringsplek: de tragische leegte van Goldblatt, de martelaren van Brink, de bezegelende kluitklap op de kist van de Republiek van Van Niekerk, de schildering van de hel van Coetzee, de ‘poids et majesté’ van Con de Villiers, de volkstraditie van Anton Hartman, de ‘geestelijke zelfstandigheid’ van Thom. Verschillende herinneringen in conflict met elkaar, verhalend over verschillende geschiedenissen.



Vertaling: Riet de Jong-Goossens.

Literatuur

Ongepubliceerd
pv 202 1/2/1/4/2/2/1, ineg, Universiteit van die Vrystaat, Bloemfontein.
pv 202 1/2/3/4/2/2/1, ineg, Universiteit van die Vrystaat, Bloemfontein.
pv 202 1/2/3/4/2/2/3, ineg, Universiteit van die Vrystaat, Bloemfontein.
pv 202 2/4/1/3/1/4, ineg, Universiteit van die Vrystaat, Bloemfontein.

Gepubliceerd
Brink, A.P. Kennis van die aand. Kaapstad: Human & Rousseau [1973] 1983.
Coetzee, J.M. Age of Iron. Londen: Penguin 1990.
Die sneeu van anderjare. Kaapstad: Tafelberg 1976.
Goldblatt, D. South Africa: The Structure of Things Then. Kaapstad: Oxford University Press 1998.
Hyer, B. ‘Tonality’, in: T. Christiensen (red.). The Cambridge History of Western Music Theory. Cambridge: Cambridge University Press 2002, 726-752.
Lüdemann, W. ‘“Uit die diepte van ons see”: An Archetypal Interpretation of Selected Examples of Afrikaans Patriotic Music’, in: samus 23, 2003, 13-42.
Muller, S. ‘Exploring the Aesthetics of Reconciliation: Rugby and the South African National Anthem’, in: samus 21, 2001, 19-38.
Soete inval: nagelate geskrifte van Con de Villiers. Kaapstad: Tafelberg 1979.
Van Niekerk, M. Agaat. Kaapstad: Tafelberg 2004.

  1. Vergelijk de bespreking over de retoriek van de tonaliteit in ‘Tonality’ van Brian Hyer, in: T. Christiensen (red.). The Cambridge History of Western Music Theory. Cambridge: Cambridge University Press 2002, 726-752, vooral p. 733. 

  2. Dit essay gaat niet over de geschiedenis of ideologische context en betekenis van Die Stem. Over deze aspecten kan men meer lezen in S. Muller, ‘Exploring the Aesthetics of Reconciliation: Rugby and the South African National Anthem’, in samus 21, 2001, 19-38; vergelijk ook W. Lüdemann: ‘Uit die diepte van ons see: An Archetypal Interpretation of Selected Examples of African Patriotic Music’, in: samus 23, 2003, 13-42. 

  3. A.P. Brink, Kennis van die aand. Kaapstad: Human & Rousseau [1973] 1983, 314. 

  4. J.M. Coetzee, Age of Iron. Londen: Penguin 1990, 181. 

  5. M. van Niekerk. Agaat. Kaapstad: Tafelberg 2004, 701. 

  6. Vergelijk archiefordner pv 202 2/4/1/3/1/4, ineg, Universiteit van die Vrystaat, Bloemfontein. 

  7. Vergelijk archiefordner pv 202 2/4/1/3/1/4, ineg, Universiteit van die Vrystaat, Bloemfontein. 

  8. Vergelijk Soete inval: nagelate geskrifte van Con de Villiers. Kaapstad: Tafelberg, 1979, 26-27 en 50-51. Vergelijk ook Die sneeu van anderjare. Kaapstad: Tafelberg, 1976, 72. 

  9. Archiefordner pv 202 2/4/1/3/1/4, ineg, Universiteit van die Vrystaat, Bloemfontein. 

  10. Archiefordner pv 202 2/4/1/3/1/4, ineg, Universiteit van die Vrystaat, Bloemfontein. 

  11. Archiefordner pv 202 2/4/1/3/1/4, ineg, Universiteit van die Vrystaat, Bloemfontein. 

  12. Archiefordner pv 202 2/4/1/3/1/4, ineg, Universiteit van die Vrystaat, Bloemfontein. 

  13. Vergelijk brief van 14 februari 1953, pv 2/4/1/3/1/4, ineg, Universiteit van die Vrystaat, Bloemfontein. 

  14. Vergelijk de notulen van de vergadering van de Musiekkommissie, 25 april 1953, pv 202 1/2/3/4/2/2/1, ineg, Universiteit van die Vrystaat, Bloemfontein. Vergelijk ook Bijlage A bij de agenda van de Muziekkommissievergadering op 6 juli 1954, getiteld ‘Verslag van die fak-kommissie insake “Die Stem” soos gewysig deur die Afrikaanse Nasionale Kultuurraad’, pv 202 1/2/1/4/2/2/1, ineg, Universiteit van die Vrystaat, Bloemfontein. 

  15. Zie telegram van 3 mei 1957, pv 202 2/4/1/3/1/4, ineg, Universiteit van die Vrystaat, Bloemfontein. 

  16. Brief van H.B. Thom aan J.G. Strydom, 6 mei 1957, pv 202 2/4/1/3/1/4, ineg, Universiteit van die Vrystaat, Bloemfontein. 

  17. Notulen van een vergadering van de fak-Musiekkommissie, 12 maart 1960, pv 202 1/2/3/4/2/2/3, ineg, Universiteit van die Vrystaat, Bloemfontein. 

  18. Archiefordner pv 202 2/4/1/3/1/4, ineg, Universiteit van die Vrystaat, Bloemfontein. 

  19. Brief aan H.B. Thom, 14 maart 1960; archiefordner pv 202 2/4/1/3/1/4, ineg, Universiteit van die Vrystaat, Bloemfontein. 

  20. De brief is gedateerd op 21 maart 1960. Ontvangst is door het kantoor van de eerste minister bevestigd op 28 maart 1960 en een volledig antwoord is op 25 mei 1960 door de secretaris van de eerste minister aan de fak verstuurd. Hierin staat dat de regering wijselijk heeft besloten ‘neutraal’ te blijven ten opzichte van ‘alle harmoniseringen of bewerkingen van de compositie voor orkest of stemmen of wat dan ook’, met dien verstande dat dergelijke bewerkingen ‘binnen het kader van de erkende compositie blijft en met waardigheid en toewijding en tijdens gepaste gelegenheden wordt uitgevoerd’. 

  21. Leden van de Broederbond, een uitgesproken rechtse organisatie.