I

Er zijn maar weinig Afrikaanse mannen die op school niet op een of andere manier kennis hebben gemaakt met rugby. Belangstelling voor sport wordt vaak van vader op zoon overgedragen en het is juist in dit intieme proces van overdracht dat gemeenschappelijke interesses worden gedeeld en dat het spel de status van herinneringskenmerk verwerft. Dit is echter slechts één aspect van een veel dynamischer en breder proces dat door sommige commentatoren met een zekere mate van ironie omschreven wordt als een verheven transcendentale belevenis. Volgens Johann Symington, directeur van de communicatieafdeling van de Nederduits Gereformeerde Kerk, is rugby veel meer dan slechts een nationale sport:

Dis eerder iets soos ’n godsdiens met sy eie panteon van gode en heilige tradisies. Daar word wel nie in die stadiongangetjies gekniel of gebid nie, maar die absolute toewyding aan die spel en die span, die simboliese verkleding en die optooi van gesigte as totemfigure verraai iets van die immanente godsdienstige status van die sport.1

In 1970 identificeerde Gert Yssel, een leraar en lekenprediker in het West-Transvaal van destijds zijn opvattingen zo extreem met de sport dat hij met de bizarre stelling kwam dat het Opperwezen de Springbokke een wedstrijd deed verliezen als gevolg van het feit dat jonge vrouwen in Zuid-Afrika volgens hem onzedelijke minirokken droegen.2 De logica van Yssel ten opzichte van oorzaak en gevolg mag misschien verdacht zijn geweest, maar over de centrale positie die rugby in zijn leefwereld en levensbeschouwing innam kan geen twijfel bestaan.

In brede Afrikaner kringen steunt het spel op een genealogie die verder reikt dan een of twee generaties en die ook verband houdt met de herkenning van bepaalde historische gevoelswaarden. Bij de 75-jarige herdenking van het bestaan van de Suid-Afrikaanse Rugbyraad verwoordde de bekende Danie Craven in zijn officiële boodschap iets van de diepte en intensiteit van de herinneringswaarde van het spel. Het was een ‘feestelijke aangelegenheid’ ter ere van het spel dat aan ‘allen behoorde’ en hoewel men door de jaren heen door moeilijke tijden was gegaan, waren de aanhangers van het rugby daardoor slechts sterker geworden en konden ze gemeenschappelijk nog beter van het goede genieten. Dat heeft hen als niets anders ‘historisch verbonden’ en het heeft een gevoel van ‘saamhorigheid’ geschapen dat maar weinig mensen is beschoren.3

Om de herinneringsdimensies van de sport te begrijpen is het noodzakelijk aandacht te besteden aan de manier waarop de jonge Afrikaners zich het rugby hebben toegeëigend. De rol van de Universiteit van Stellenbosch is in dit verband een van de sleutels tot dat begrip. Vanaf het eind van de negentiende eeuw wendden generaties jonge Afrikaners zich tot de ‘volksuniversiteit’ en het is binnen de context van het volk dat de telgen van de elite zich in het spel konden verlustigen. Het samenzijn van een aantal jonge mannen in een staat van hormonale agressie binnen een afgebakende ruimte was de ideale voedingsbodem voor een spel als rugby. Maar het spel maakte ook deel uit van een bredere Afrikaner cultuur. De manier waarop ‘studenten hun spel en plezier tot een weerklank vindende culturele daad konden omvormen’ was in een van de commentaren de sprekende typering van het Stellenbossche studentenleven in de jaren dertig en veertig van de twintigste eeuw. Rugby was in het tijdperk van de opkomst van het Afrikaner nationalisme een even belangrijk deel van de Afrikaner cultuur als boeremusiek, volksspelen en de herdenking van de Groot Trek in 1938.4 De sport was deel geworden van een groep symbolen die nauw verweven was met de opkomst van het Afrikanerdom.

Het spel kreeg in die periode een stevige voet aan de grond en naarmate er meer studenten in Stellenbosch afstudeerden, werd de vijver van herinneringen die met rugby werden geassocieerd al groter en groter. Het werd een levendige subcultuur van robuuste mannelijkheid die er vaak op ingesteld was om bedreigender wereldbeschouwingen af te weren. Van Zyl Slabbert, zelf rugbyspeler en parlementaire leider van de blanke oppositie in het midden van de jaren tachtig, heeft zijn wrevel ten aanzien van het type subcultuur dat vooral tijdens rugbytournees in de jaren zestig werd geëtaleerd, grafisch beschreven:

… the post-mortems after the game with pot-bellied, beer-drinking ‘experts’ from way back; the sight of players continually ingratiating themselves with sporting correspondents for some coverage; the pseudo-patriotic ethos that pervaded discussions on the importance of rugby in our national life; seeing successful farmers grovelling at the feet of arrogant second year students simply because we were ‘Maties’ on tour in their vicinity. Mentally it was not only escapist, it was a social narcotic to anything else going on in our society.5

De jaarlijkse rugbytournee van het universiteitsteam heeft tot de herinneringen die met het spel worden geassocieerd, bijgedragen. De reis bracht niet alleen het platteland in contact met de universiteit waardoor de banden opnieuw werden versterkt, maar verschafte de tourneedeelnemers ook herinneringsmateriaal (hoofdzakelijk sterke studentenverhalen) waarop jaren geteerd kon worden.

Buitenlandse tournees van internationale teams waren eveneens een bron van toekomstige herinneringen. Heel wat vaders en zonen zaten bijvoorbeeld tijdens de veelbesproken tournee van de Springbokke naar Nieuw-Zeeland in 1956 in de vroege ochtenduurtjes samen aan de radio gekluisterd om door het statische gekraak heen angstvallig te proberen vast te stellen hoe het Zuid-Afrika op de modderige velden van Nieuw-Zeeland verging. In het nog televisieloze tijdperk werden aan de pers gedetailleerde uitslagen van rugbywedstrijden doorgegeven en de achtergrond en kwaliteit van elke speler werd uitgespeld. Tijdens de tournee van 1970 van de All Blacks deed Chris Laidlaw, een lid van het team, aldus verslag:

The All Blacks were pictured, pestered, pondered, prodded and praised until every man, woman and child knew that this player ate eggs for breakfast, that one ate spinach, this lock-forward visited the toilet twice a day and that one twenty times.6

De namen van sommige spelers werden vertrouwde begrippen en zouden jaren na de tournee nog associaties oproepen. Een plaatselijke speler die in dit kader opviel was Mannetjies Roux. Hij was een Springbok-center in de reeks in 1962 tegen de Britse Lions en schreef tijdens een wedstrijd een merkwaardige try op zijn naam. Het was een try die in het collectieve geheugen staat gegraveerd als een iconisch moment. Deze daad vond in zekere zin ver buiten het stadion zijn weerklank doordat dit memorabele moment in een bredere dimensie een afspiegeling was van vermeend succesvol Afrikanerdom in de jaren zestig: de economie vertoonde een ongekende groei, het anc en andere organisaties waren verbannen, de Nasionale Party zat stevig in het zadel en om de kroon op alles te zetten moesten de Britten het onderspit delven op het rugbyveld door zo’n schitterende try van een speler genaamd Mannetjies. Die try werd destijds bijna euforisch in de pers beschreven: ‘Terwyl ’n plaat verdedigers op ’n streep bly lê of kop omlaag bly staan het, het Roux – sonder dat ’n vinger op hom gelê is – oor die doellyn gesweef-duik’.7 Jaren later was het de zangeres Laurika Rauch die dit moment nieuw leven inblies met het nostalgische liedje waarin onder meer wordt gevraagd: ‘Onthou jy nog die drie [try] van Mannetjies Roux?’

Roux staat niet alleen met zijn spel in het Afrikaner geheugen geëtst. Tijdens de tournee in Engeland in de jaren 1969-1970, die gekenmerkt werd door voortdurende anti-apartheidsbetogingen, heeft Roux weinig ceremonieel een betoger die het veld op kwam, een schop onder zijn zitvlak gegeven. In Zuid-Afrika hebben slecht geïnformeerde en politiek weinig gevoelige blanke rubysympathisanten, aangevuurd door de uitlatingen van de bekende Afrikaanse rugbycommentator Gerhard Viviers (de ‘stem van rugby’) dat de betogers niets minder waren dan ‘roze rioolratten’, deze impulsieve daad luidkeels als gepast optreden tegen betogers verwelkomd.8 De status van Mannetjies steeg nog een streepje op de populariteitsladder. Op de lange termijn strekte zijn herinneringskapitaal zich zo ver uit dat er in Victoria-Wes, in het district waar hij boerde, zelfs een museum voor hem werd opgericht. En zijn bekendheid heeft er ook toe bijgedragen dat hij vanuit rugbygelederen financieel werd ondersteund toen hij in de problemen kwam.

II

Belangrijke krachtmetingen in het rugby zorgden voor de voedingsbodem waarop kon worden teruggekeken naar het verleden. Drie jaar voor de Wereldbeker in 1995 werd rugby nadrukkelijker gekoppeld aan een nostalgie die onverbloemd uit was op herstel van de voorbije situatie. Op 15 augustus 1992 speelde Zuid-Afrika na jaren van een ge-isoleerd sportbestaan weer tegen zijn aartsvijand, Nieuw-Zeeland. De wedstrijd vond plaats in een politiek geladen sfeer tijdens de naweeën van het Boipataung-gebeuren aan de Witwatersrand waarbij meerdere anc-leden om het leven waren gekomen (en er sterke hoewel niet op zekerheid berustende vermoedens bestonden dat de regering er de hand in had gehad). Het anc had na overleg met de Rugbyunie met de wedstrijd ingestemd, maar verwachtte dat er voor de aftrap een minuut stilte zou worden gehouden voor de slachtoffers en dat de bestaande oranje-wit-blauwe vlag niet zou worden gehesen. De toeschouwers dachten er echter anders over en zwaaiden met vlaggen terwijl ze uit verzet oneerbiedig Die Stem inzetten in plaats van de minuut stilte te respecteren.9 Het publiek was bij deze gelegenheid nog niet in staat het nieuwe te omhelzen, de snel afnemende politieke macht moest nog in herinnering worden gebracht.

Drie jaar later, met het anc aan het bewind na de opzienbarende verkiezingen in 1994, deed zich echter een merkwaardige ommekeer voor en een ogenschijnlijk grotere bereidheid de veranderingen te aanvaarden. Met de in 1995 gewonnen wereldbeker na jaren van isolement op hun voorveranda, leek het alsof de Afrikaners de politiek hadden ingeruild voor het rugby en dat ze dit als een zeer voordelige transactie beschouwden. Weinig gebeurtenissen in het rugby hebben zo veel herinneringen opgeleverd als het behalen van de rugbywereldbeker op 24 juni 1995. Het ‘nieuwe’ Zuid-Afrika was toen officieel nog niet eens een jaar oud. Toen president Nelson Mandela in een identiek nummer 6-exemplaar van het shirt van de aanvoerder Francois Pienaar op het veld verscheen, had het er alle schijn van dat een verdeeld land ten minste op symbolische wijze op het rugbyveld rondom een bal verenigd kon worden. Het gevolg was dat er uitbundig werd feestgevierd en dat er sprake was van een duidelijke wederzijdse welwillendheid tussen wit en zwart. ‘Het was een van de gebeurtenissen die je aan je kleinkinderen wilt vertellen,’ herinnerde een journalist zich twaalf jaar later nog. ‘Hoe twee krijgers met hun nummer 6-shirt voor 43 miljoen Zuid-Afrikanen de wereldbeker omhooghielden. Je krijgt er iedere keer weer kippenvel van.’10 De oorzaken van deze extase waren complex en hadden meer te maken met de context van de tijd dan met reële vorming van de natie,11 maar niettemin lag hier de basis voor een blijvende herinnering. Hoewel sindsdien rugbykwesties ingewikkelder en in sommige opzichten onverkwikkelijker werden, blijft de gebeurtenis van 24 juni 1995 nog steeds een nostalgische marker. ‘Ek sal dit nooit vergeet nie,’ sê die sangeres Amanda Strydom in 2007. ‘Daardie oomblik toe Madiba die beker vashou en die skare mal word, het ons opnuut hoop gehad vir ons land.’12

III

Deel van het herinneringspotentieel van rugby is gelegen in het feit dat de toeschouwers zich vereenzelvigen met de spelers door hen met bijnamen te ‘vereren’. Op die manier vindt een verdieping van de associatie plaats en de mogelijkheid zich de speler of spelers langer te herinneren wordt groter. Een aantal van de spelers die bijvoorbeeld vanaf 1938 tot 1988 voor Noord-Transvaal speelden, hebben bijnamen gekregen.13 Veel bijnamen hadden een landelijke connotatie: ‘Jakkals’ Keevy, ‘Hasie’ Versfeldt, ‘Koei’ Brink, ‘Padda’ (kikker) Melville, ‘Wa’ (wagen) Lamprecht, ‘Boon’ Rautenbach en ‘Appels’ Odendaal, om er een paar te noemen.14 De aard van deze bijnamen is een afspiegeling van de landelijke achtergrond van veel Afrikaners die in een verwijzing naar het verleden met een bepaalde rugbycultuur is verbonden.

Rugbystadions dragen ook bij tot het herinneringsproces. Johan Symington is van mening dat rugbystadions mogelijk vervangers zijn van ‘kerkelijke heiligdommen’ en de dominante arena van betekenisvolle herinneringen: ‘die stadion word die simboliese ontembare universum waar titaniese stryde gevoerd word, volgens afspraak en ritueel’.15 Vooral Loftus Versfeldt in Pretoria en Nuweland in Kaapstad hebben een dergelijke bijna mythische status verworven. Het stadion verschaft de uiterlijke betonnen structuren waarbinnen de gedachtestructuren over het spel, in samenhang met de rol van de media en de gelijk geaarde aanhangers, op een ritualistische wijze hun beslag krijgen en de ene zaterdag na de andere sterker aaneen worden gesmeed. De identificatie met het team is eveneens een identificatie met de plaats waar het team zijn heldendaden tot voltooiing brengt. Er wordt beweerd dat een wedstrijd thuis spelen in het vertrouwde stadion het team een bepaald voordeel geeft. Met betrekking tot Loftus Versfeldt werd er in de populaire rugbycultuur zelfs over een ‘Loftusspook’ gesproken dat de gang van zaken voor het bezoekende team zou bemoeilijken.16 Met dergelijke bovenaardse kwaliteiten die aan een stadion worden gehecht, wordt de associatie tussen spel en plaats verscherpt opgeslagen in het geheugen van de aanhanger.

Het zou verkeerd zijn om rugbyherinneringen slechts te verbinden met de wijze waarop blanken het spel beleven. Bij wijze van verzet tegen de apartheid hebben activisten hun eigen rugbycultuur geschapen met onder andere de leuze ‘geen normale sport in een abnormale samenleving’. Bij hen is een blijvende traditie van ‘struggle’-rugby ontstaan. Zij hadden niet de luxe van grote en doelmatige stadions met groene gazons; zij moesten het doen met bescheiden sportfaciliteiten, maar dat dempte de belangstelling voor het spel niet. Vandaag de dag, in een professioneel tijdperk waarin klinischer tegen de zaken wordt aangekeken, vallen er onder de voormalige anti-apartheid-sportactivisten tekenen van heimwee te bespeuren naar de kameraadschap die onder die moeilijke omstandigheden werd gesmeed.17

Vooral sinds het aantreden van president Thabo Mbeki wordt toenemend druk uitgeoefend op het Zuid-Afrikaanse rugby om de door het anc opgestelde richtlijnen voor veranderingen in de sport te accepteren. ‘Transformatie’ blijkt een langdurig proces te zijn, vooral omdat het er in wezen om gaat aan wie het spel behoort. Eigenaar zijn kent vele dimensies, en een daarvan is de kwestie van het culturele kapitaal in de vorm van herinneringsstof. Gegeven de intensiteit en de emotionele diepte van de rugbyherinneringen is het niet verbazingwekkend dat er waarschijnlijk nog heel lang betwist zal worden wie de geestelijke eigenaar van het spel is.



Vertaling: Riet de Jong-Goossens.

Literatuur

Booyens, B. ‘Studentelewe – die jongste tydperk’, in: H.B. Thom (red.). Stellenbosch, 1866-1966: Honderd jaar hoër onderwys. Kaapstad: Nasionale Boekhandel Beperk 1966.
Grundlingh, A. ‘From Redemption to Recidivism? Rugby and Change during the 1995 Rugby World Cup and its Aftermath’, in: Sporting Traditions, 14, 2 mei 1998.
Grundlingh, A., Spies, S.B. & Odendaal, A. Beyond the Tryline: Rugby and South African Society. Johannesburg: Ravan 1995.
Laidlaw, C. Mud in Your Eye: A Worm’s Eye View of the Changing World of Rugby. Kaapstad: Timmins 1974.
Le Roux, H. Sportpourri: ervarings van ’n joernalis. Pretoria: Van Schaik 1998.
‘Mini-skirts and Rugby’, Sunday Times, 14 juni 1970.
‘Onthou jy die dag?’, Die Burger, 8 september 2007.
‘Rugby ’n soort godsdiens met eie gode, heilige tradisies’, Die Burger, 23 mei 2007.
‘Rugby in ’n ander gewaad’, Die Burger, 28 augustus 2007.
Slabbert, F. van Zyl. The Last White Parliament. Johannesburg: Ball 1985.
Suid-Afrikaanse Rugbyraad. Rugby in Suid-Afrika. Kaapstad: Johnston & Neville 1964.
Van Zyl, M.C. (red.). Northern Transvaal Rugby: 50. Pretoria: Perskor 1988.

  1. Die Burger, 23 mei 2007. 

  2. Sunday Times, 14 juni 1970. 

  3. Suid-Afrikaanse Rugbyraad, Rugby in Suid-Afrika. Kaapstad: Johnston & Beville 1964, i. 

  4. B. Booyens, ‘Studentelewe – die jongste tydperk’, in H.B. Thom (red.), Stellenbosch, 1866-1966: Honderd jaar hoër onderwys. Kaapstad: Nasionale Boekhandel Beperk 1966, 394. 

  5. F. van Zyl Slabbert, The Last White Parliament. Johannesburg: Ball 1985, 20. 

  6. C. Laidlaw, Mud in Your Eye: A Worm’s Eye View of the Changing World of Rugby. Kaapstad: Timmins 1974, 97-98. 

  7. H. le Roux, Sportpourri: ervarings van ’n joernalis. Pretoria: Van Schaik 1998, 42. 

  8. A. Grundlingh, S.B. Spies en A. Odendaal, Beyond the Tryline: Rugby and South African Society. Johannesburg: Ravan 1995, 91, 125. 

  9. op. cit., 10-12. 

  10. Die Burger, 8 september 2007. 

  11. Deze gebeurtenis wordt uitvoerig besproken in A. Grundlingh, ‘From Redemption to Recidivism? Rugby and Change during the 1995 Rugby World Cup and its Aftermath’. In Sporting Traditions, 14, 2 mei 1998. 

  12. Die Burger, 8 september 2007. 

  13. M.C. van Zyl (red.), Northern Transvaal Rugby: 50. Pretoria: Perskor, 1988, 385-396. 

  14. A. Grundlingh, S.B. Spies & A. Odendaal, Beyond the Tryline: Rugby and South African Society. Johannesburg: Ravan 1995, 120. 

  15. Die Burger, 23 mei 2007. 

  16. M.C. van Zyl (red.), Northern Transvaal Rugby: 50. Pretoria: Perskor, 1988, 385-396. 

  17. Vergelijk Grundlingh, Spies en Odendaal, 24-63; Die Burger, 28 augustus 2007.