Rond de jaarwisseling van 2006/2007 ontstond er in Zuid-Afrika heftige beroering rond een lied met begeleidende video over de vergeten Boerengeneraal Koos de la Rey. Wanneer het lied van folkrockzanger Bok van Blerk in kroegen en bij braaivleis-vuren gespeeld werd, stonden jonge Afrikaners met hun vuist tegen de borst en zongen samen ‘De la Rey, De la Rey…’ Tranen vloeiden. Volgens nieuwsberichten gaf het lied aan veel van hen een gevoel van ‘trots’ op hun afkomst. Bekommerde intellectuelen en anc-politici reageerden verontrust, omdat ze hierin het begin zagen van een etnische herleving die Zuid-Afrika zou kunnen ontwrichten. Het verschijnsel haalde zelfs de wereldpers.

Een meer genuanceerde reactie op het De la Rey-lied is een artikel van de rockzanger en beat poet Koos Kombuis in het internetmagazine Litnet, ‘Bok van Blerk en die bagasie van veertig jaar’.1 In het artikel belijdt Kombuis zijn tegenstrijdige reacties op het lied. Rationeel verwerpt hij het lied en de Boerenoorlogmotieven in de muziekvideo waarin de Boeren vergeefs vechten tegen een Engelse overmacht, vrouw en kind achter het hek van een concentratiekamp staan en een man op een paard (De la Rey) in gallop te hulp komt. Het lied is volgens Kombuis een ‘oproep tot oorlog […] ’n musikale soort laertrek’.2 Een paar maanden eerder had Kombuis in het openbaar afstand genomen van zijn Afrikanerschap, van ‘die bagasie wat aan my opgedwing is deur mense wat nou al oor die veertig jaar probeer voorskryf wie en wat ’n Afrikaner is. Waarin ’n Afrikaner veronderstel is om te glo. Vir wie hy moet stem, watse kak klere hy behoort aan te trek en hoe hy sy openbare vakansiedae moet deurbreng’.3 Niettemin kan Kombuis geen weerstand bieden aan het emotionele appèl van het lied. ‘Waarom, as my bedanking uit die Afrikanerdom vir my so ’n heerlike bevrydende stap was, voel ek so onverklaarbaar diep geraak deur die “De la Rey”-liedjie? Dit is embarrassing.’4

In antwoord op de vraag van Kombuis wat er met dit liedje aan de hand is, kan het vermoeden worden uitgesproken dat lied en video met hun voorstelling van leiderschap, concentratiekampen en Boerensoldaten gebruikmaken van collectieve herinneringen van Afrikaanstalige blanken, die ze in de familiekring en, de ouderen onder hen, op school en in de kerk geleerd hebben. De reactie van Kombuis wijst al in die richting wanneer hij zegt dat hij bij het horen van het lied terugverlangt naar de zondagsschool en ‘sommer vandag weer wil aansluit by die armie en die kakies en die ander k-goeters sommer in hulle moere wil skiet’.5

De rol van collectieve herinneringen is voor het eerst diepgaand geanalyseerd door de Franse socioloog Maurice Halbwachs in Les cadres sociaux de la mémoire en La mémoire collective. Deze boeken uit 1925 en 1950 zijn de laatste jaren herontdekt door historici die belangstelling hebben voor herinnering. Volgens Halbwachs bezit iedereen natuurlijk eigen herinneringen, maar tegelijk hebben we deel aan groepsherinneringen. Het milieu waarin je bent opgegroeid en waarin je leeft, vormt een kader dat de vorm en inhoud van herinneringen en daarmee van identiteiten helpt bepalen. Groepen kunnen zelfs herinneringen in individuen voortbrengen die ze nooit in directe zin ervaren hebben. Collectieve herinneringen zijn vloeibaar ten aanzien van gebeurtenissen uit het verleden. De belangen en eisen van het heden bepalen in hoge mate de collectieve herinnering. Met het voorbijgaan van de generaties vervagen herinneringen. Het tijdperk van collectieve herinnering wordt vaak gesteld op honderd jaar vanaf het heden. Binnen de begrenzing van drie of vier generaties blijft het verleden nog ‘warm’, behoudt het nog een band met de levenden. Het verleden van voor die tijd koelt af en wordt het domein van ‘historische herinnering’, een gebied dat door historici en door het onderwijs kunstmatig in leven wordt gehouden. Ook hier is de inwerking van het heden niet afwezig, omdat alleen bepaalde onderdelen uit het ontzaglijke gebied dat het verleden beslaat door historici onderzocht worden. Sociale groeperingen vormen volgens Halbwachs de herinneringen en identiteiten van individuen. De dwanggedachten van Kombuis aan de zondagsschool en het leger wijzen ook in de richting van de sociale bepaaldheid van zijn reacties op het De la Rey-lied. Omdat zijn herinneringen onder andere in de zondagsschool en in het leger gevormd zijn, wordt hij door het lied geraakt.

In de opstellen over Afrikaner herinneringen in dit nummer van De Gids is meer dan in Nederlandse plaatsen van herinnering aansluiting gezocht bij buitenlands onderzoek naar lieux de mémoire / Erinnerungsorte. Anders dan in het Nederlandse boek worden in de hier gebundelde opstellen niet alleen fysische, topografische plekken bedoeld. In navolging van het werk van Pierre Nora en Jan Assmann wordt de term herinneringsplaats in metaforische zin gebruikt. Volgens Assmann en Nora ‘kristalliseert’ de collectieve herinnering op bepaalde hechtingspunten uit het verleden, die zich ontwikkelen tot symbolische figuren. Daardoor ontwikkelt het verleden zich tot een werkelijkheid die een aanhoudende formatieve kracht heeft. Plaatsen van herinnering kunnen daarom zowel materieel als immaterieel zijn: gebouwen, gebeurtenissen, handelingen, verhalen en personen. In termen van de mediatheorie zou men kunnen spreken van ‘iconen’. Ze zijn geen plaatsen van herinnering als gevolg van hun materialiteit, maar vanwege hun symbolische functie. ‘Plaats’ wordt hier in een metaforische, heuristische zin begrepen, op de manier van een topos in de klassieke retorica. Bij een plaats van herinnering worden herinneringen gevonden. De herinneringen kunnen troostrijk zijn, maar vaak ook pijnlijk.

Hoewel het concept voor de volgende opstellen aansluit bij dat uit het Franse Les lieux de mémoire en Deutsche Erinnerungsorte is het belangrijke verschil dat de Afrikaner plaatsen van herinnering beperkt zijn tot de afgelopen eeuw. Afrikaners bestaan als ‘verbeelde gemeenschap’ niet veel langer dan een eeuw. Bij Afrikaner historici bestaat er bovendien zelfs een neiging om de historische belangstelling te beperken tot de voorgaande eeuw. In de jaren dertig, de tijd van de herdenking van de Grote Trek, reikte de historische belangstelling daarom nog terug tot het begin van de negentiende eeuw, maar nu lijkt de Anglo-Boerenoorlog in het gunstigste geval al de grens te zijn.

De opstellen hebben ook een documenterende waarde, in de zin van een momentopname van enkele Afrikaner plaatsen van herinnering in een overgangsfase. Het is namelijk de vraag of er over honderd jaar nog Afrikaners met een eigen herinneringscultuur over zullen zijn. De nieuwe Zuid-Afrikaanse staat doet zijn best een nieuw boven-etnisch historisch besef te ontwikkelen met nieuwe plaatsen van herinnering zoals het leed dat het kolonialisme heeft veroorzaakt, de Struggle en Robbeneiland. Zoals onder de regeringen van het oude bewind wordt het onderwijs gebruikt voor het propageren van dit geschiedbeeld. Het ideaal ervan is dat de burgers van de Republiek uiteindelijk allemaal dezelfde collectieve herinneringen zullen hebben om het potentieel van etnische conflicten weg te nemen. Anderzijds is er al jaren een massale emigratie van jonge blanken gaande naar landen uit het voormalige Britse Rijk. In de Londense underground moet je oppassen als je vertrouwelijke gesprekken in het Nederlands wilt voeren, want de kans is groot dat een Afrikaanstalige inwoner van de stad meeluistert. Deze emigranten koesteren weliswaar rugby, braai en biltong, maar hechten niet sterk meer aan de immateriële aspecten van hun culturele erfenis. Zuid-Afrika en de Afrikaner identiteit zijn voor velen van hen ballast die ze liever van zich afschudden.

  1. Linet, 28 november 2006. 

  2. ‘een oproep tot oorlog, het bouwen van een muzikale wagenburcht’. 

  3. ‘bagage die aan je wordt opgedrongen door mensen die nu al veertig jaar proberen voor te schrijven wie en wat een Afrikaner is. Waarin een Afrikaner verondersteld wordt te geloven. Voor wie hij moet stemmen, wat voor strontkleren hij moet aantrekken en hoe hij zijn feestdagen moet doorbrengen’ (Rapport, 15 januari 2006). 

  4. ‘Waarom, als mijn afscheid van het Afrikanerdom een heerlijke bevrijdende stap was, voel ik me dan onverklaarbaar diep geraakt door het “De la Rey”-liedje? Het is embarrassing.’ 

  5. ‘zich vandaag al zou willen aansluiten bij het leger en de Kakies (Engelsen) en die andere k-dingen voor hun donder zou willen schieten’. 

Siegfried Huigen (1959) is associate professore Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Stellenbosch in Zuid-Afrika. Hij doet vooral onderzoek naar koloniale wetenschapsbeoefening. Vorig jaar publiceerde hij een boek over de wetenschappelijke voorstellingen van Zuid-Afrika in de achttiende eeuw: Verkenningen van Zuid-Afrika; Achttiende-eeuwse reizigers aan de Kaap. Thans werkt hij aan een project over Valentyns Oud en Nieuw Oost-Indiën.

Meer van deze auteur