Chen (42) is een Chinees wiens grootvader bevriend was met Mondriaan in New York. Hij duikt op in Amsterdam, samen met zijn vrouw en een krat waarin naar zijn zeggen een derde variant van de Victory Boogie Woogie zit. Zijn grootvader zou het schilderij van Mondriaan hebben gekregen en gedurende het maoïstisch regime verborgen hebben gehouden. Nu wil Chen het Nederland binnenbrengen en te koop aanbieden. Commotie.

Lianne Verstraaten (27) is assistent/rechterhand van de wethouder van Cultuur. Wethouder Claetering wil de Victory Boogie Woogie III veroveren voor het nieuwe Stedelijk. Lianne onderzoekt of ze dit schilderij kunnen aanschaffen: voor Nederland als cultuurnatie, voor Amsterdam als kosmopolitisch dorp.

Godfried gaf ze een hand, stevig, zo te zien, maar bij Chen en Li vouwde Lianne Verstraaten haar handen en maakte een kleine buiging. Haar blik was plechtig, alsof het een religieuze ceremonie betrof. Schutterig stond professor Botering op en rechtte zijn rug, strekte zijn arm. Roderik van Zwaaij bleef zitten, nog geen blik keurde hij hun waardig, met zijn nagel krabde hij aan een stukje vastgekoekt gebak, om de een of andere reden moest die korst eraf.

Waar was ze? Waarom was ze niet meegekomen? Ze hadden die middag nog samen in een hotelkamer doorgebracht. Vreemd genoeg had Roderik die voor hen betaald, waarschijnlijk hoopte hij er iets voor terug te krijgen, Chen wist alleen niet wat. Het had Fei Fei niet kunnen schelen, maar toen hij in haar kwam, beetje bij beetje, alsof hij zich in een wilde stroom liet zakken, had hij het gevoel gekregen dat de kunsthandelaar door een gaatje in de muur meekeek.

‘En professor Vlekveld? Komt zij ook nog?’ zei Lianne Verstraaten in onberispelijk Engels. Haar tanden waren als schotten in haar tandvlees geslagen.

‘Niet helemaal lekker, je moet het met mij doen. En met deze heren natuurlijk.’

Godfried legde zijn hand op haar schouder. Meteen schoot ze naar achteren, maar Chen zag dat ze tegelijk even haar hand door haar haar haalde; niemand was ongevoelig voor de presentie van de kunstenaar, ook deze rood vlammende vrouw niet, met haar onwaarschijnlijk blauwe ogen en, warempel, kanariegele blouse, alsof ze het erom gedaan had. Misschien zou dat goed uitpakken voor de verkoop van het schilderij, Godfrieds fysieke werking, maar na Chens aanvankelijke optimisme vanwege Vlekvelds verklaring over de Victory Boogie Woogie was het alsof het schilderij alweer van hem wegdreef, als een schip met een geliefde.

Zorgelijk was ook dat Godfried en de professor een hooglopende ruzie hadden gekregen. Godfried was schreeuwend weggelopen en schreeuwend weer teruggekomen; de mond van Vlekveld had zich samengetrokken tot een lijntje, alleen af en toe had ze afgemeten en nog zachter dan ze doorgaans sprak, weerwoord gegeven.

Er was iets gaande tussen die twee, een spanning die de lucht dikker leek te maken, al vanaf het moment dat ze Magda Vlekveld buiten bewustzijn in de hall van haar appartement hadden gevonden. Chen kon er de vinger niet op leggen, maar hij kreeg het er wel benauwd van.

‘Ze wil niet met dat zwijn Van Zwaaij om een en dezelfde tafel zitten, en al helemaal niet met die Botering. Ze wil apart met de gemeente gaan praten, maar daar hoeven wij ons niets van aan te trekken, het is jouw schilderij, of niet soms?’ zei Godfried tegen Chen toen ze van haar huis wegreden. Chen durfde hem niet tegen te spreken, hij kón hem niet eens tegenspreken, zo waren de verhoudingen, nog steeds.

Van Zwaaij sprak uit de hoogte, alsof hij het tegen een kind had: ‘Je doet maar wat je wilt, meisje, maar de wethouder zal zich onsterfelijk belachelijk maken als ze het schilderij van meneer Chen aanschaft. Ik weet niet of je enig onderzoek hebt gedaan, maar ik zou het je kunnen aanraden, want die andere Chinese meneer’ – hij wees naar Li – ‘heeft er zijn beroep van gemaakt schilderijen te vervalsen. Dat doet hij heel verdienstelijk, daar niet van, maar om er nou miljoenen voor te geven, dat lijkt me wel wat overdreven. Ik denk niet dat de wethouder dat straks zal kunnen verantwoorden in de gemeenteraad. Het lijkt me ook smullen voor de pers, om van de pvv maar te zwijgen. Of heb jij daar misschien andere gedachten over?’

Rode vlekken in haar hals, Chen en Li durfde ze niet aan te kijken, haar blik schoot van Godfried naar professor Botering.

‘En? Wat denkt u ervan, professor?’ vroeg ze met een bleek stemmetje.

‘Dat zal onderzocht moeten worden, juffrouw Verstraaten. Ik ga hier niet zomaar uitspraken doen zonder een gedegen onderzoek. Dat lijkt me meer iets voor de journalistiek, waar u ongetwijfeld vertrouwder mee bent. Alles kneedbaar en rekbaar, zoals het uitkomt, nietwaar? Maar dat deze heren met een echte Mondriaan uit China zouden komen aanzetten, mag ik toch wel als zeer onwaarschijnlijk bestempelen. Ik zou niet verrast zijn als het inderdaad en vervalsing is; meneer Li heeft zijn reputatie helaas tegen. Het is ook een veeg teken dat mijn collega Vlekveld niet is komen opdagen. Misschien heeft zij haar vingers er toch niet…’

Godfried was opgesprongen en leunde over de tafel heen. ‘Gelul, Botering, gelul, jij hebt geen geweten. Je bent een parasiet, je hebt Magda altijd tegengewerkt, je probeert je een positie te verwerven ten koste van haar, ten koste van de kunst.’

‘We weten allemaal dat uw verhouding tot collega Vlekveld niet geheel neutraal is, meneer De Ridder. Heeft u het tot u door laten dringen dat uw blik misschien… hoe zal ik het zeggen… enigszins vertroebeld zou kunnen zijn?’

‘Alsof jij weet wat kunst is, Godfried,’ zei Roderik smalend. ‘Wanneer heb jij eigenlijk je laatste gemaakt? Ik bedoel maar…’

‘Een goed werk maak je niet, dat ontstaat. Dat is precies het verschil. Maar daar begrijp jij natuurlijk geen snars van.’ Hij liet zich weer in zijn stoel zakken, staarde voor zich uit alsof hij zelfs de lucht iets had kunnen aandoen.

‘Heren toch, ik geloof dat hier een stevige portie oud zeer bovenkomt. Misschien kunnen jullie dat na afloop even uitpraten, met een biertje erbij. Ik denk dat professor Botering wel een punt heeft, we willen natuurlijk geen flater slaan, of zo,’ zei Lianne met een lachje.

‘Ons schilderij is het schilderij dat mijn grootvader van… Monlian…
Mondlian…’ Chens stem verried wanhoop.

‘Dat is allemaal goed en wel, maar het publiek heeft al kennisgemaakt met het schilderij waarmee uw vrouw kwam aanzetten. Als zou blijken dat dat vals is, dan zal niemand meer geloven dat dat andere wel echt is. Dan zijn het beide vervalsingen en zijn we dus nog verder van huis. Heb ik gelijk of niet?’

‘Je praat als een kip zonder kop,’ brieste Godfried met hernieuwde drift. ‘Je kent je klassieken niet, maar de waarheid is een zweer die altijd zal doorbreken.’

Chen keek naar de lege stoel naast Roderik. Hij voelde zich zelf ook leeg, leger nog dan toen Fei Fei die middag haar kleren weer had aangetrokken, aan de bandjes van haar schoenen had getrokken, met hem en nog een ander stel, uit Indonesië, de lift naar beneden had genomen en voor het hotel met een wel erg luchtige kus afscheid van hem had genomen.

Edzard Mik is schrijver en hoofdredacteur van De Gids. Zijn laatste roman, Waarom vogels, verscheen in 2022.

Meer van deze auteur