Redactioneel
Ik begin maar gewoon hier en nu. En ik neem dat hier en nu als startpunt voor mijn onderzoek naar filosofie en waanzin en hun onderlinge verhouding. En van daaruit zal ik vier pogingen doen om de verre einders van filosofie en waanzin, daar en toen, te bereiken. Allereerst doe ik een psychiatrisch-parodistische poging om de geheimen van de waanzin te ontsluieren, daarna zal ik een poëtisch-mystieke poging wagen om iets van filosofisch-waanzinnige aard te zeggen. Ten derde ga ik historisch-autobiografisch de diepte in met behulp van een ironisch narratief omtrekkende beweging. Na deze drie pogingen vanuit psychiatrie, poëzie en narrativiteit zal ik op paradoxale en zelfreferentiële wijze een vierde poging doen en vier ferme stellingen verkondigen over filosofie en waanzin.
Parodistische poging
Ik bespreek hier enkele onderzoeksresultaten naar ervaringen van werkelijkheid en werkelijkheidsverstoring in het spectrum van de psychotische stoornissen. Onder leiding van de toonaangevende hersenwetenschappers Langonaso en Folspotti opereert in Turijn een interdisciplinaire onderzoeksgroep op het uitdagende grensgebied tussen cryptofenomenologie, schizoanalyse, transcranial engineering en folli-logi(c)a, Italiaans voor wat wij mad studies of folly logics zouden noemen. Hun onderzoek concentreert zich op wat wel het ‘gestoorde realiteitsbesef’ wordt genoemd, in dsm V-termen de diminished reality experience (dre). Wij weten dat mensen in het schizofrene spectrum niet of in zeer beperkte mate aanwezig zijn in de alledaagse realiteit. Hun gebrek aan realiteitszin wordt op verschillende manieren in de literatuur beschreven: als een stoornis in een ‘minimal self’ (Zahavi 2008, Fuchs 2010), als een aangetast of gefragmenteerd ‘feeling of being’ (Ratcliffe 2008), of als de verwerping van het zogenaamde realiteitsprincipe (in veel psychoanalytische literatuur). Dergelijke termen komen overeen met wat de meeste schizofrenen vroeg of laat, vaak schoorvoetend, moeten toegeven bij fenomenologische assessments, namelijk dat ze een essentieel gevoel van vitaal contact missen met het hier en nu (vgl. ook Minkowski 1933). Ze zijn minder aanwezig in het heden, en maken een sterke indruk van afwezigheid of van ‘niet-zijn’ op anderen (vgl. het praecoxgevoel dat Rümke omschreef).
Langonaso en Folspotti hebben aangetoond dat er in de kleine hersenen een met het blote oog nauwelijks waarneembaar, maar voor het dagelijks functioneren uiterst belangrijk cluster neuronen zit, waar al ons werkelijkheidsbesef huist. Zij beschrijven dit in hun veelbesproken artikel ‘Crossing the Frontiers of the Brain and Discovering Earth, Wind and Fire’ (in: K. Kastanjekruik et al. 2016).Dit neurologische correlaat van ons diepste realiteitsgevoel functioneert bij normale mensen goed, maar is bij schizofrenen ernstig verstoord. De zenuwcellen waar het hier om gaat, noemen de onderzoekers dan ook heel toepasselijk reality neurons. Als deze niet goed werken, dan mis je dat eenvoudige maar o zo belangrijke gevoel ‘dat je bestaat’, en dan weet je niet meer dat alles ‘echt is wat het is’.
Voor de psychiatrie zijn de Turijnse bevindingen een geweldige doorbraak. Eindelijk kunnen we aan onze patiënten laten zien dat ze écht niet in de werkelijkheid aanwezig zijn. Met deze onderzoeksdata kunnen we hun bovendien laten zien dat hun afwezigheid in hun hersenen zit, wat betekent dat ze er zelf niets aan kunnen doen en zich daar niet voor hoeven te schamen. Hun onwerkelijkheid zit nu eenmaal bedraad in hun werkelijke brein, waaraan niet valt te ontkomen, ongeacht wat ze daarover al dan niet van ons aannemen.
Uit de Italiaanse studies is ook naar voren gekomen dat een aantal patiënten zich hardnekkig blijft verzetten tegen deze onderzoeksdata; zij zijn niet te overtuigen van hun onwerkelijkheid. Hun neurologie toont aan dat ze niet bestaan, hun hersenen vertonen geen teken van presentie, maar toch houden deze patiënten bij hoog en bij laag vol dat ze wél echt bestaan. Zelfs wanneer we hun ondersteunende werkelijkheidsbevorderende dwangmedicatie of drangisolatie aanbieden in een van onze care units, lijken hun bestaansillusies niet kapot te krijgen. Over deze lastige patiëntengroep zeggen Langonaso en Folspotti (2016: 66): ‘Some of these mad persons stick desperately but consistently to the claim that they really exist [cursief in origineel, W.K.]. However, we have clear and straightforward neurological evidence that these persons do simply not exist in their brain as such. Therefore, when these people claim to really exist, we can draw no other conclusion than that they only think they exist, they only pretend to exist. The great tragedy of schizophrenia is that these poor patients want to believe in something that will never be proven, namely their own existence.’
De belangrijkste vraag van Langonaso en Folspotti ten aanzien van deze subgroep luidt: hoe slagen patiënten met een dergelijke ernstige stoornis in hun werkelijkheidsbesef erin voor te wenden dat ze bestaan? Om hierachter te komen hebben Langonaso en Folspotti nieuwe technieken ontwikkeld, die vallen onder de brede noemer ‘deep soul stimulation’. Deze blijken bij deze patiëntenpopulatie heel goed aan te slaan. Langonaso en Folspotti zeggen hierover (2016: 84): ‘With help of recently developed deep soul stimulation (dss) techniques like non-local neuro-mind tracking and hypno-induced trans-seductive mnemotechniques, we have reached new unexpected territories. We have surpassed all traditional neurological limits and we even crossed the frontiers of the neo-cortex and the whole brain. And after stepping outside the hardware of the skull, we traversed through a field of hair-splitting problems to finally discover a brave new world “out there”.’
Met deze laatste bevindingen zijn de grenzen van traditioneel hersenonderzoek overschreden en zijn we in een extracraniale zone terechtgekomen, aan de parodie voorbij. Buiten de schedel begint alles opnieuw, en we laten daarom de hersenen en hun fanatici voor wat ze zijn en gaan op zoek naar een fris nieuw beginvan waaruit we filosofie en waanzin kunnen onderzoeken.
Poëtische preambule
Maar waar kan dat begin zijn, en hoe kom je daar? Eén ding is zeker. Zolang we blijven aarzelen en dralen, komen we er niet. Er is een sprong nodig om buiten de spiegelwerelden van onszelf te komen.
Of we hebben een psychiatrische, welomschreven casus, dan hebben we data die voor zich spreken, een houvast in de ander, wat identiteiten schept en wat narratieven met naam en toenaam, kop en staart mogelijk maakt.
Of we hebben misschien geen casus, geen sprong, geen weg of toegangsweg, maar een metasprong of metaweg, een ‘methode’ om verantwoord uit alle mogelijke toegangswegen de juiste te kunnen kiezen.
Of we herdefiniëren de situatie en geven onze stilstand bij het beginpunt een andere naam. We noemen het ‘geblokkeerd verlangen’, vervolgens identificeren en vernietigen we de blokkades, en laten dan het verlangen vrijelijk stromen.
Of we werpen juist blokkades op, noemen die ‘symbolische vormen’, of ‘talige elementen’ om daarmee het onuitsprekelijke begin van filosofie en waanzin toch uit te spreken, in een eerste woord, en vele volgende, om zo de woordenstroom op gang te helpen. En dan, gegeven de mogelijkheid van een denkbaar eerste woord, een eerste symboliseringsact, verkennen we het gebied waar diezelfde symboliseringen ter discussie staan.
Of we prevelen wat over een onreduceerbare grote Ander, onbereikbaar, maar wel met het gezegde aanwijzingen gevend waar het te zoeken.
Of we wachten op een minieme prikkeling, van wat dan ook, iets wat ons wakker maakt uit onze prefilosofische sluimer, onze zelfgenoegzame gemoedstoestand, een kleinste signaal van daar buiten. Zonder prikkel of initiële vonk geen aandrijving, geen energieomzetting, en dan komt er niets van de grond. Dan bereiken we nooit het vogelperspectief en zullen we de luchtkastelen niet begrijpen.
Of we noemen het begin een problematische situatie. En dan laten we het probleem rizomatisch, ecologisch verantwoord vertakken en ideeën genereren. Dan verwerpen we de verleiding van het vogelperspectief. Dan kiezen we niet voor de lucht maar voor de omgewoelde aarde, de loopgraven en de mol, die ondergronds zijn gang gaat.
Filosofie en waanzin: zelfgeneratief en zelfreferentieel, in zichzelf besloten.
Filosofie en waanzin: altijd vluchtend naar het andere, het verdere, het onophoudelijke, uit zichzelf gerold.
En voorgoed bonkend op de deuren van de isoleercel om binnengelaten te worden, of juist buitengelaten.
Alsof je in een spiegel blijft staren, net zo lang jezelf in de gaten houdend tot je jezelf kan betrappen op afwezigheid.
Alsof je alsmaar wakker blijft, en ook wil blijven, altijd al tijd, om zo steeds dieper door te dringen in het licht van de nacht.
Alsof je door gebroken ogen heen kunt kijken.
Alsof je door een kier een glimp zou kunnen opvangen.
Alsof je in de nacht de nacht zou kunnen afschudden, om het licht te laten komen.
De befaamde filosoof, classicus en expert in de presocratische filosofie Peter Kingsley schrijft in zijn boek Reality (2003, p. 448, eigen vertaling): ‘Allereerst moet waanzin worden ervaren, en dan beheerst. Dit impliceert het ontdekken van allerlei soorten gezondheden, manieren om vaardig in de wereld te opereren […] Als je beheerst wordt door waanzin, ben je zwak. Wie beheerst wordt door gezondheid is zelfs nog zwakker. Maar wanneer je zo waanzinnig bent geworden dat je bereid bent om de zuiverheid van je waanzin achter je te laten, dan zal de herinnering aan je waanzin — bewaard in iedere cel van je lichaam — je ervan weerhouden om ooit nog bezoedeld te worden door gezondheid. Dit is wat het betekent om in twee werelden te leven en door geen van beide beperkt te worden.’
Alsof er twee werelden zijn, en niet één, of vier, drieëntwintig of oneindig veel.
Alsof de alsof-wereld, de sluier van tekst en tekens oplost, en alles werkelijk gelijk zou kunnen worden aan wat het is.
Alsof de werkelijkheid ooit werkelijk werkelijkheid zou kunnen worden.
Maar u begrijpt wel, dit zijn maar suggestieve, quasimystieke overwegingen en poëtische zinspelingen. Alles is maar bij wijze van spreken. Alles is net alsof het even zou kunnen zijn, zelfs als je niet spreekt.
Narratieve bronnen
Daarom, weg met alle poëzie en mystiek. Anders valt dit verhaal uiteen in los zand, dan blijven het poëtisch vrijzwevende, onbelemmerde beelden. En dan is het geen filosofie meer, maar blijft het paradoxie, parodie en uiteindelijk waanzin. En dan is de waanzin onbereflecteerd neergesmeten, op het doek gesmeerd, zonder bezinning en bemiddeling door begrip, verstand en rede. Nee, zo kan het niet doorgaan, want van de filosofie eisen we meer dan een aanschouwelijke presentatie van the real thing, meer dan een herbeleving of metaforische overdracht van psychotische fragmenten. In de filosofie willen we het ene, doorschouwd, plus het geheel daaromheen, doordacht, hen kai pan, één-en-alles.
Een waanzinnige, die is er al, die weet het al, die kan roepen wat hij wil, het is toch waanzin. Een psychiater, die is er ook al, die heeft een praktijk, een beroepsprofiel en een maatschappelijke opdracht. Een dichter, ook die is er al, die heeft de woorden en vindt zijn woorden al daad genoeg. Maar wij filosofen, wij zijn er nog niet. Wij willen meer — en we hebben minder. Wij baseren ons op niets. Daarom moeten we voorzichtig manoeuvreren: omzichtig omgaan met onze thema’s en niet recht op ons doel afstormen. Zelfkritisch en bedachtzaam kiezen we een langzame, weloverwogen benadering. Voor een goede filosoof is de toegangsweg tot waanzin niet de meest belopen hoofdweg noch de gulden middenweg, maar de omweg. En de daarbij best passende beweging is de zogenaamde omtrekkende beweging. Voordat we hieronder werkelijk gaan beginnen met filosofie en waanzin, eerst een kort verhaal over mijn vroegste herinnering aan de omtrekkende beweging.
We schrijven het jaar 1974 en er was alleen televisie en radio. Als je een muziekstuk, een verhaal of een toespraak meerdere keren wilde beluisteren, moest je de langspeelplaat ervan aanschaffen, een elpee. Een van mijn favoriete elpees uit die tijd ging over Pipo de Clown en op die elpee was ook het levensverhaal gegroefd van Klukkluk de indiaan, een iconisch karakter uit die tijd.
Dit verhaal over Klukkluk heeft mijn leven getekend. Na mijn traumatische opname in een psychiatrische inrichting in 2007, en na mijn succesvolle ontsnapping aan de discursieve en medicinale wurggreep van de psychiatrie in 2008, heb ik een poosje in een herstelwerkgroep gezeten. Onder de bezielende leiding van een geestelijk verzorger, een zekere Kristel Kastanjekruik, leerden we hoe je in je eigen verwarde, chaotische leven diepere lagen kon bereiken en onzichtbare patronen ontdekken. Kastanjekruik was een van de eersten in Nederland die de hypnogeïnduceerde transseductieve mnemotechniek toepasten bij ernstige psychoses. Dankzij haar deep soul stimulation kwamen enkele archetypische grondfrequenties in beweging richting een onpersoonlijk onwerkelijkheidsniveau. Na enkele sessies vergeefs afstemmen op transmarginale zones kwam bij mij, schuimbekkend en schokkend, plots een trauma met daaraan een verdrongen narratief tevoorschijn. Het voelde als een soort baring, of eigenlijk een zelf-baring of een wedergeboorte. Eindelijk leerde ik wie ik echt was, mijn diepste ziel, want dankzij de hypnogeïnduceerde transseductieve mnemotechniek ontving ik een verhaal, een herstelverhaal met kop en staart, de heilige graal van Kristel Kastanjekruik.
Wie een verhaal heeft, telt mee. Met een herstelverhaal kan je met jezelf aan de slag. Zonder verhaal ben je niets, nog minder dan werkelijk. Onwerkelijk rondhangend, geen houvast, zwevend van het ene naar het andere luchtkasteel. Niet in de wereld, maar van de wereld afgedwaald, opgestegen, weggezweefd. Nee, dat kan niet meer, mag niet meer, maak maar een verhaal, zeg wat echt is en zeg wat niet echt is, en stel stellig je herstel, want je moet je uiten. Je moet iets zeggen, iets reëels. Je moet antwoorden en je verantwoorden.
Zeg dan toch eens wat er aan de hand is met jou! Vertel eens hoe het zit! In je eigen woorden, open en eerlijk, toe maar, vertel maar, het echte verhaal, hoe het werkelijk voor jou was. Werkelijkheid, het meest gevaarlijke, verleidelijke en verdovende middel in de onwerkelijkheid.
Het verhaal van Klukkluk
Klukkluk woonde met zijn vader, moeder, broertjes en zusjes op de prairie in een wigwam. De moeder van Klukkluk verzamelde bessen en wortels, en vader ging af en toe op berenjacht. Toen Klukkluk acht jaar was, mocht hij voor het eerst met zijn vader mee op jacht. Het zou zijn eerste en laatste jachtpartij worden.
Vroeg in de ochtend, toen de zon haar eerste stralen over de prairie wierp, vertrok Klukkluk senior met Klukkluk junior aan zijn hand. Beiden gewapend met pijl-en-boog, groot en klein, en allebei een veer op hun hoofd, gingen ze op zoek naar de beer. Na lang speuren hield vader Klukkluk halt. Hij wees in de verte, Klukkluk keek in de richting die zijn vader hem wees, en zag daar iets bewegen. Toen hij goed keek, zag hij dat het een beer was die nietsvermoedend wat aan het rondsnuffelen was. Zachtjes fluisterend, want de wind draagt ver op de prairie, vertelde vader Klukkluk aan zoon Klukkluk wat hem nu te doen stond.
‘Klukkluk, jij moet achter de beer zien te komen. Als jij achter hem positie inneemt, maak je het geluid van een sissende slang. Als de beer dan schrikt, zal hij wegrennen en mijn kant op komen. Ik verberg me hier en schiet hem neer met mijn pijl-en-boog. Daarop kom jij weer terug en samen slepen we de beer naar jouw moeder, en dan zullen we vanavond een groot indianenfeest kunnen aanrichten.’
‘Ja maar vader, hoe kom ik achter de beer?’
‘Klukkluk, je maakt een heel grote omtrekkende beweging’ — vader trok met zijn hand een halve cirkel door de lucht — ‘maar Klukkluk, pas wel op dat je niet te dicht bij de beer komt, maak een ruime bocht om hem heen, houd hem in het oog, maar laat je niet zien of horen.’
‘… laat je niet zien of horen’, dat waren de laatste woorden die Klukkluk zijn vader hoorde zeggen.
We zouden op dit punt in het verhaal kunnen verwachten dat de slechte afloop erin zou bestaan dat vader zou worden opgegeten door de beer. We zouden daarmee een fraaie freudiaanse mythe krijgen over vadermoord, en het begin van een schets van een semi-oedipale ontwikkelingsgeschiedenis, waar binnen een gedroomde narratieve setting van een animale berenorgie of humane lynchpartij plaats is ingeruimd voor een elaboratie van de waanzin. Maar dat zou een ander verhaal zijn. Want er was geen vadermoord bij Klukkluk in de jaren zeventig. Andere verhalen deden de ronde in die tijd, aangrijpender en dieper.
Klukkluk volgde de instructies van zijn vader. Hij liep tegen de klok in en probeerde een reusachtige halve cirkel te trekken in zijn beweging rond de beer. En Klukkluk liep en liep en liep. En nog verder ging hij. De ene voet voor de andere. Stilletjes en voorzichtig, die kleine jongen met die veer op zijn hoofd. Voorgeprogrammeerd door zijn vader: ‘Denk aan de beer, hou zijn beeld voor ogen, maar laat je niet zien, maak een omweg.’ En Klukkluk liep, en liep, en liep. En wij liepen, liepen en liepen. Hier en nu, en daar en toen, en altijd is het al tijd. In gedachten doorgelopen. Kijk hem toch eens lopen, kijk ze toch eens lopen, kijk ons toch eens lopen, arme zielen, de hopenden en de wanhopigen, de hardlopers en de onverstoorbaren, heen en weer, van het kastje naar de muur, van de ene naar de andere stoelendans.
En de zon zakte, het werd nacht. En Klukkluk liep door het duister van de nacht. En hij liep, met maar één enkel doel, om een omtrekkende beweging te maken, om aan gene zijde van de beer positie te kiezen. En hij liep door de nacht heen en kwam voorbij het diepste dieptepunt van de nacht, zomaar de volgende dag in gelopen. En hij liep nog verder. Hij liep zichzelf voorbij, hij liep de prairie af en het verhaal uit.
Toen was het verhaal weliswaar afgelopen, maar de elpee nog niet. Wij kinderen, gekluisterd aan de luidspreker van de grammofoon, konden Klukkluks voetstappen horen over het gras, de twijgjes en de takjes. Op de achtergrond hoorde je de natuurgeluiden van de vogels, de insecten en de wind op de prairie. Maar geleidelijk aan stierven deze geluiden weg terwijl Klukkluk het rijk van de natuur en de mythe verliet. Hij liep weg uit het repertoire van de spannende indianenverhalen, en kwam aan in onze eigen alledaagse ontnuchterende hier-en-nuwereld, waar de prairie alleen nog maar ver weg verstopt in gedachten en gedichten kan bestaan. De langspeelplaat liet op de achtergrond langzaam meer geroezemoes opklinken. Minder natuurlijkheid, meer cultuur: flarden van menselijke gesprekken, gelach, gegiechel, een snauw, een kreet. Geluiden van de stad, van de straat, auto’s en het moderne echte leven.
Inmiddels begreep Klukkluk dat hij ergens de weg was kwijtgeraakt en dat hij de beer niet meer zou vangen. Hij probeerde zich aan zijn nieuwe omgeving aan te passen met de kennis en vaardigheden die hij in zijn vroege jeugd had opgedaan. Maar het dragen van indiaanse attributen zoals veer en pijl-en-boog werd hem verboden in de stad, en er was weinig meer wat hem nog aan de prairie deed denken. De enige vertrouwde plek waar nog iets natuurlijks was, was het stadspark. Daar zag Klukkluk een grote tent staan, waar hij Pipo tegenkwam. Bij Pipo kreeg hij een vervangend thuis en een baan aangeboden bij het circus.
En de beer? Die zat gevangen in een kooi. Klukkluk was zeker niet ontevreden, hij had zijn natje en zijn droogje, en een vriendelijk circuspubliek. Maar iedere nacht opnieuw droomde Klukkluk ervan om achter de beer te komen en hem te laten schrikken. En wanneer hij dan uit zijn droom wakker schoot, zag hij enkel de clownskop van Pipo, en besefte hij dat zijn dromen nooit meer zouden worden als vroeger.
Klukkluk begreep dat zijn inwijdingsritueel in de volwassenheid in zekere zin geslaagd was, juist omdat hij van de prairie verwijderd was, gesepareerd, geïndividualiseerd en gemoderniseerd. En hij zag heus wel in dat het paradijs van de zuivere onmiddellijkheid voorgoed verloren was, als het er al ooit werkelijk was geweest. Hij mocht nu meedoen, aan de slag, als productief lid van de Prairie-Vergeet-Vereniging. En de prairie werd niets anders meer dan een herinnering aan een gebeurtenis die nooit had plaatsgevonden, een geheime onuitsprekelijke belofte, een waan, een samengeperst medium of membraan tussen droom en werkelijkheid.
Wij filosofen en waanzinnigen wilden de prairie opnieuw verkennen, in kaart brengen, in woord, beeld en begrippen vatten, opnieuw een beer gaan vangen. Maar iedere methode die we bedachten, ieder pad dat we beliepen, iedere theorie die we uitwerkten, leidde ons via een grote omweg naar het circus, naar de jongleurs, de goochelaars, de slangenmensen, de vuurvreters, de clownerie — en het gekkenhuis.
Vier stellingen
Inmiddels zitten we aan het eind van deze tekst, en zou de lezer zich kunnen afvragen of de uiteenzetting al begonnen is of dat dit nog voorbereidende aarzelingen zijn. Maar in feite waren de aarzelingen, het uitstel van het begin en de twijfel over de mogelijkheid het begin te vinden ironisch en paradoxaal genoeg het begin zelf en was het voorafgaande het impliciete voorbeeld van mijn vier stellingen over de verhouding tussen filosofie en waanzin, namelijk:
Filosofie en waanzin delen eenzelfde gedurige obsessie met het begin en het eerste beginsel, waarbij de waanzinnige variant van de filosofische contemplatie ‘preoccupatie’ heet.
Filosofie en waanzin kennen beide een hoge mate van doordenking, waarbij de waanzinnige variant van de filosofische reflectie ‘hyperreflectie’ heet.
Filosofie en waanzin cirkelen beide rond het geheim van de verwondering, waarbij de waanzinnige variant van de filosofische verwondering ‘perplexiteit’ heet.
Filosofie en waanzin hebben gemeen dat ze beide moeilijk kunnen eindigen, waarbij de waanzinnige variant van de filosofische eindeloosheid, of oneindigheid, ‘isoleercel’ of ‘dwangmedicatie’ heet.
De vraag is hoe wij, gedreven door filosofie én waanzin, een einde aan dit artikel kunnen maken. We komen er niet uit én we zijn er al uit, onder en boven de prairie.
Alsof je de stad eenvoudigweg weer uit kon lopen, weg van het geren en het gegons.
Alsof je alleen nog maar door hoefde te lopen, door grasland, langs een vrij korenveld, met de insecten, de bijen en de bloemen. Het gepraat verstomd, achter je nog wat wegstuivend verkeerslawaai en wegzwaaiende kinderstemmen. Voor je alleen nog maar de leeuw naast het lam, de zwarte zwaan en de witte eenhoorn. Op naar de stilte, waar de weg verbreedt tot vlakte, tot waar geen weg meer is, eindelijk de prairie, waar de wegwijzers geen pijl meer dragen en de boog nog niet gebogen was.
Alles is een demonstratie van zichzelf, en van iets anders.
Filosofie en waanzin zijn als twee slangen. De ene slang eet zijn eigen staart op. Hij wordt daardoor steeds korter en dikker, tot hij zichzelf helemaal heeft opgegeten en verdwijnt, in zichzelf, in een verdwijnpunt. De andere slang doet precies het omgekeerde. Deze braakt steeds verder zijn eigen staart uit. Deze tweede slang verlengt zichzelf steeds verder, groeit in een steeds langere en dunnere — steeds ruimere cirkel. Tot de slang oneindig dun is geworden, oneindig lang, en zijn tong vrijkomt om in de oneindigheid te sissen.
Volgens de psychiatrie zijn er werkelijk twee slangen.
Volgens de filosofie is er uiteindelijk maar één slang, waar alle andere uit voortkomen.
Volgens de waanzin is er geen slang en tegelijk oneindig veel. ¶
Literatuur:
Tomas Fuchs, ‘Phenomenology and Psychopathology’ in: S. Gallagher, Handbook of phenomenology and the cognitive sciences, 2010
Kristel Kastanjekruik et al., Explorations in Deep Soul Stimulation Technologies IV. The Case of Trans-Seductive Mnemo-Techniques, New Grail Studies, 2016
Peter Kingsley, Reality, The Golden Sufi Center, 2003
Langonaso en Folspotti, ‘Crossing the Frontiers of the Brain and Discovering Earth, Wind and Fire’ in: Explorations in Deep Soul Stimulation Technologies IV. The Case of Trans- Seductive Mnemo-Techniques, New Grail Studies, 2016
Eugéne Minkowski, Le temps vécu, Quadrige, 1933
Matthew Ratcliffe, Feelings of Being. Phenomenology, Psychiatry and the Sense of Reality, Oxford University Press, 2008
Dan Zahavi, Subjectivity and Selfhood: Investigating the First-Person Perspective, MIT Press, 2008
Beeld
Beeldbijdrage
Poëzie
Aanval
Essay
Alledaags menselijk fenomeen
Verhaal
Moonstruck
Poëzie
—
Beeld
Beeldbijdrage
Essay
Waanzin
Essay
De ware gedachte lijkt geen auteur te hebben
Poëzie
Drie gedichten
Essay
Een stad helemaal voor onszelf
Verhaal
We are waiting for mama to get mad
Poëzie
—
Essay
Terug naar Dennendal: op zoek naar de merkwaardige ander
Essay
Je kunt waanzin niet objectiveren
Poëzie