Niña Weijers:
Beste Çağlar, Roman, Nina, Simone en Hannah, / Beste schrijvers, / Beste allemaal,

‘Een echt vertrouwelijk gesprek vindt plaats tussen twee of drie personen, met vijf of zes overheerst de taal van het collectief al,’ parafraseert Maarten van der Graaff Simone Weil in zijn roman Wormen en engelen.

De taal van het collectief. Ik weet niet precies wat dat is, maar als het aan Weil ligt sluit ze in elk geval uit dat het gaat om iets intiems, iets echt vertrouwelijks. Wat ik ook interessant vind aan deze opmerking is dat Weil veronderstelt dat een groep van vijf mensen of meer automatisch een collectief zou vormen. Of zich althans op die manier uit.

Ik breng jullie – als collectief? Als losse verzameling individuen? Als generatiegenoten? Als schrijvers en denkers? – bij elkaar in deze cc voor een gesprek over wat de organisatoren van Winternachten ergens ‘een daadkrachtig wij-gevoel’ noemen. Het festival staat dit jaar in het teken van revoluties, sociale bewegingen en collectieve idealen. ‘Het oceanische moment van sociale beweging wordt tegenwoordig weer gezocht én gevonden,’ lees ik in een aankondigingstekst.

Ik vraag me af hoe dat werkt voor schrijvers. Signaleren jullie een (hernieuwd?) bestaan van een ‘wij-gevoel’? Over welk ‘wij’ hebben we het überhaupt (en wat staat er aan de overkant van ‘wij’)? Kun je er iets mee als schrijver, móet je er iets mee? Waar ligt de grens tussen literatuur en activisme, het individu en het collectief, verzet en overgave?

Het spreekt voor zich dat jullie al mijn vragen ook in de wind mogen slaan. Ik ben benieuwd wat jullie denken.

Hartelijke groet,
Niña

Çağlar Köseoğlu:
Subject: Parkpoëtica

Beste allemaal,

Ik heb enkele naschokken van de Gezi-opstand in 2013 in Istanbul van relatief dichtbij meegemaakt. Het kleinschalige verzet van een groep milieuactivisten om de geniepige sloop van het Gezipark in de nacht van 28 mei tegen te gaan, breidde zich binnen enkele dagen uit over nagenoeg alle steden van Turkije en werd door – ideologisch, etnisch en sociaal-economisch gezien – uiteenlopende mensen omarmd. Toen Turkije met Gezi tot ieders verbazing vlam vatte, zat ik op de zolderkamer van het huis van mijn moeder en haar echtgenoot in Rotterdam. Ik had met andere woorden geen directe, ongemedieerde toegang tot de gebeurtenissen aldaar en mijn lichaam liep ook geen enkel risico op verwondingen door de Turkse politie. Toen ik medio juli van dat jaar aankwam in Istanbul heb ik nog wel het een en ander meegekregen van de specifieke organisatievormen, taal en collectieve idealen van Gezi. Er waren nog steeds demonstraties gaande nabij het Taksimplein en algemene vergaderingen in de parken van Istanbul, maar de participatie was niet meer zo groot als in de eerste weken. Op een paar avonden heb ik, in een poging om ‘deel te nemen’ aan het historische moment, meegedaan aan enkele demonstraties en als gevolg daarvan traangas geïnhaleerd en donkere zijstraten in moeten vluchten om rubberen kogels te ontwijken. Die zomer was ik, natuurlijk, niet allereerst bezig met wat de nieuwe vormen van Gezi en mijn beperkte ervaringen voor implicaties zouden hebben voor mijn gedichten. Ik dacht helemaal niet aan gedichten. Achteraf bezien luidde de Gezi-opstand pijnlijk genoeg de verharding van het autocratische en neoliberale bewind van Erdoğan in. Het excessieve en dodelijke politiegeweld tegen de demonstranten maakte het liberale masker van de AKP definitief overbodig en daarmee kwam de weg vrij voor de huidige dystopie die Turkije heet. Na een paar jaar voelde ik me misschien om deze reden genoodzaakt om in mijn werk terug te gaan naar de Gezi-opstand. Ik wist dat ik als dichter veel te leren had van de taalpraktijken, de alternatieve circulatie van stemmen en de kwetsbaarheid van lichamen tijdens het straatprotest, alsook van de meer horizontale verdeling van arbeid en het collectieve spreken die in en rondom het Gezi Park werden gerealiseerd. Het gedicht dat ik vervolgens ‘over’ Gezi schreef probeerde niet zozeer de dramatische gebeurtenissen te representeren of onkritisch de slogans van de beweging over te nemen, maar eerder trouw te blijven aan de directe acties op het niveau van ritme, intensiteit en affect, en nieuwe contradicties die waren ontstaan te verkennen. Ik weet tot op de dag van vandaag niet wat de status van dit gedicht is. Een reportage van wat er in Turkije gebeurt voor een overwegend Nederlands lezerspubliek? En met welk exact doel eigenlijk? De vraag hoe het Gezipark en het gedicht zich tot elkaar verhouden achtervolgt me nog steeds. Ik wil graag een directe relatie tussen de locus van politieke verandering en het maken van poëzie theoretiseren, maar er lijken meer valkuilen te zijn dan eenduidige stappenplannen. Het gedicht blijft in ieder geval een ruimte waarin vormen van collectiviteit gedacht, aangestuurd en geanticipeerd kunnen worden, net als in het park. Maar is dit uiteindelijk niet te vrijblijvend? De Amerikaanse dichter Joshua Clover schrijft in zijn bundel Red Epic (2015), gepubliceerd na het ontstaan van de Occupybeweging in Oakland en de gewelddadige onderdrukking ervan, de volgende regels: ‘There will be a revolution or there will not. If the the latter these poems were nothing but entertainments.’ Hij eindigt dit gedicht met: ‘The poem must be on the side of riots looting barricades occupations manifestos communes slogans fires and enemies.’ Er is iets aan deze performatieve en gechargeerde partijdigheid en intolerantie die het gedicht, ook volgens mij, moet hebben in onze tijd. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat we geen entertainment zijn, maar juist aan de kant staan van het park, het plein, de straten?

Çağlar

Roman Helinski:
Beste Çağlar, beste Niña en beste anderen,

Op de dag dat jij, Çağlar, je e-mail verzond, kreeg ik van mijn uitgever de roman De stad wint altijd van Omar Robert Hamilton, gesitueerd rond de Egyptische revolutie van 2011. Volgens een quote van J.M. Coetzee op de achterflap is die revolutie mislukt. Ik vraag me af: wanneer is een revolutie of opstand mislukt? Is de Gezi-opstand waarover jij schrijft mislukt? Misschien is zo’n opstand of revolutie een manier om de spanning die zich in het volk heeft opgebouwd te laten ontsnappen, zoals je in een huis af en toe alle ramen en deuren openzet om het te doorluchten. Misschien hoeft er niet altijd iets te zijn veranderd als de rust is teruggekeerd, kan het soms ook alleen gaan om de ontlading.

Je sluit je bericht af met een vraag, Çağlar. Hoe zorgen we ervoor dat onze gedichten en boeken voor de goede zaak meer zijn dan alleen entertainment? Ik weet niet of we dat zelf in de hand hebben. We hebben een ontvanger nodig met de bereidheid om bewogen te worden door wat we schrijven, en we hebben een klimaat nodig dat ons engagement aanwakkert, of zelfs noodzakelijk maakt.

In die dagen van de Egyptische revolutie keek ik veel naar de livebeelden op internet en tv. Ik voelde jaloezie dat ik niet op het Tahrirplein stond, dat ik niet meeliep. Ik wilde bij die beweging horen. Het heft in handen nemen. Met z’n allen. Vóóral dat: met z’n allen. Ik was al eens in Caïro geweest, ik kende het plein en de straten die ernaartoe leiden. Ik zag mezelf al meelopen in de stroom mensen, dicht bij elkaar, beschermd door het enorme aantal deelnemers. Elias Canetti schreef daarover in zijn boek Massa en Macht, de angst om elkaar aan te raken verdwijnt in een massa, hechter en hechter wordt de groep, het individu verdwijnt. Ik las Massa en Macht tijdens het schrijven aan mijn roman De wafelfabriek. In die roman voer ik de massa als hoofdpersoon op. De massa die op gang wordt getrokken door een leider, en dan in beweging schiet en in beweging blijft, omdat het lekker voelt om met z’n allen één kant op te stromen. De leider, Arka Narovski, is feitelijk inwisselbaar. Hij stelt een barbaars ritueel voor, en de mensen gaan akkoord, want ze zijn op een punt gekomen dat ze uit hun vertrouwde structuur willen breken. Ik schreef De wafelfabriek vanwege mijn fascinatie voor de snelheid en het gemak waarmee een groep in beweging kan komen. Het is een waarschuwing, vertelde ik in interviews. Maar ik schreef de roman ook omdat die gezamenlijkheid een enorme aantrekkingskracht op me uitoefent: het machtige gevoel dat je kan ervaren wanneer gelijkgestemden voor, achter en naast je staan. Het is een ambivalent verlangen, want ik voel vaak ook juist de drang om tegendraads te zijn. In een interview onlangs vertelde ik over twee roltrappen in Hoog Catharijne. Ze liggen naast elkaar en gaan beide omhoog. Jarenlang maakte ik gebruik van de roltrappen. Na een tijdje begon het me op te vallen dat mensen vaak alleen via de linker omhoog gingen, en dat de rechter leeg bleef. De mensen volgden elkaar zonder erbij stil te staan, als – ik ontkom niet aan de vergelijking – als lemmingen. Zelf nam ik, als het me weer eens opviel, geforceerd de rechter roltrap. En als ik dan achterom keek bleken anderen mijn voorbeeld te volgen. De interviewer vroeg me: ‘Wat is er eigenlijk mis mee als iedereen de linker roltrap neemt? Waarom pak jij dan de rechter?’ Ik stamelde wat, formuleerde een onvast antwoord op beide vragen, ik had eigenlijk geen idee. Ook nu niet. Iemand suggesties?

Tot zover. Ik ga maar eens lezen in die roman over de mislukte Egyptisch revolutie.

Roman

Nina Polak:
Beste Roman, beste anderen,

Ik wil wel een gooi doen, Roman, naar waarom jij die andere roltrap nam. Kuddegedrag is weerzinwekkend, zeker voor de meeste romanschrijvers. Ik vermoed een verband tussen je tegendraadsheid en je schrijverschap. Of dat een causaal verband is, en welke kant het dan uitwerkt, weet ik niet, dat is mijn zaak niet.

‘Poetry is the social act of the solitary man,’ schreef W.B. Yeats en ik geloof dat dit ook geldt voor de romankunst. Daarmee wil ik niet impliceren dat alle romanschrijvers eenlingen zijn. Wel dat de roman zich bij uitstek heeft ontwikkeld tot een vorm die uiting geeft aan een individueel bewustzijn en hoe dat zich verhoudt tot het collectief. Een romanschrijver is van nature geneigd zijn blik te richten op het unieke, het idiosyncratische, het individuele. (Dat jij ervoor kiest om in je boek de massa als personage te nemen is uitzonderlijk en dus interessant in die context. Het kan best zijn dat je daarmee ongeveer het radicaalste doet wat een roman kan, de fundamenten van zijn eigen vorm herzien.)

Misschien is dit projectie, Roman, dat kan. Die weerzin voor kuddegedrag laait bij mij de laatste tijd in ieder geval vaak op, vergezeld, natuurlijk, van ambivalentie. De succesvolle socialemediacampagne #metoo waarmee vrouwen overal ter wereld ruchtbaarheid geven aan weggestopte trauma’s – groot en klein – aan grensoverschrijdend seksueel gedrag, boezemt me een diep wantrouwen in, terwijl ik de kern van de zaak volledig onderschrijf. Publieke verontwaardiging, volkswoede en volkstribunalen waarin de campagne, net als de mediastorm rond Anne Faber, dreigde te ontaarden maken me bang.

Inderdaad, er leeft een hernieuwd ‘wij’-gevoel, om een antwoord te geven op de vraag die Niña stelde in haar eerste mail. Maar dat is een onvolledige analyse. Het punt is dat er vele nieuwe ‘wij’-gevoelens zijn, er zijn vele nieuwe ‘wij’-momenten, maar het zijn vaak tegelijkertijd ook momenten van verdeling, van polarisatie, waarin het ene wij tegenover het andere staat. Dat is een van de verdrietige, paradoxale bijproducten van identiteitspolitiek, die ook met succes veel onrecht blootlegt en bewustzijn creëert.

Moeten we dan maar niet meer de straat op? Moeten we zwijgen over onrecht? Ik wil eerlijk zeggen dat ik het niet goed weet. De publieke ruimte is momenteel zo gepolariseerd, dat ik niet zie hoe we iets kunnen bereiken met gebundelde woede, met schreeuwen. De andere kant zet er gewoon net zoveel geschreeuw en woede tegenover.

Gelukkig kunnen we het hier even hebben over de literatuur, want die neemt in deze constellatie een buitenpositie in. Een roman, een gedicht, is geen plaats voor polarisatie, de vorm is juist geschikt voor het ontkrachten van tegenstellingen als zwart vs. wit, man vs. vrouw, links vs. rechts. Als je dat politiek wilt noemen, bon, een revolutie heeft ook trage onderstromen nodig. Activisme is het niet.

Ik heb mezelf dit al vaak horen zeggen en vrees soms dat ik een levenloos cliché herhaal, maar ik geloof dat literatuur schrijven en activisme bedrijven elkaar wel kunnen informeren en beïnvloeden, maar dat het in wezen twee verschillende dingen zijn, die verschillende temperamenten vereisen. Het is soms moeilijk het onderscheid te herkennen en een schrijver kan onmiskenbaar ook een activist zijn, maar wanneer hij fictie of poëzie schrijft is hij iets anders.

Als Literair Productiehuis Wintertuin dus zegt dat ‘het lezen van een boek in deze tijd een vorm van verzet is’ en dat ‘de vrije lezer’ eigenlijk een activist is, snap ik wat ze bedoelen. Het enige politieke potentieel van literatuur is het lezen en schrijven zelf. Maar het hele punt daarvan is nu juist dat de schrijver, in zijn verzet tegen eenduidigheid, géén activist is.

Op de herkenbare en legitieme vraag van van Çağlar – ‘hoe kunnen we ervoor zorgen dat we geen entertainment zijn, maar juist aan de kant staan van het park, het plein, de straten? – zou ik antwoorden: simpelweg door een activist te zijn, er te gaan staan, als je dat wilt.

Liefs, Nina

Simone Atangana Bekono:
Beste allen,

Deze zomer correspondeerde ik met de Afro-Amerikaanse dichteres Kristina K. Robinson in het kader van festival Read My World over zaken als auteurschap, ras en engagement in de Verenigde Staten en Nederland. In onze briefwisseling bleken Kristina en ik beiden te verlangen naar een kunstenaarschap dat stand kan houden, betekenisvol en uitdagend kan zijn, zowel binnen als buiten de kaders van ons engagement. Ik besefte meteen dat we die vrijheid niet kunnen bewerkstelligen zonder invloed uit te oefenen of in ieder geval te reageren op het huidige maatschappelijke klimaat. Dit klimaat kan ons immers wel of niet faciliteren in het maken van kunst die losstaat van onze sociaal-politieke posities. Op het moment doet het dat niet en daarom reageer ik in mijn werk op dit klimaat. Simpel en een beetje dramatisch gezegd: ik wil verandering omdat ik vrijheid wil. Deze gedachte heeft menig ander kunstenaar bewogen om werk te maken dat reageert op activistische collectieven, opstanden, gebeurtenissen die de politieke geschiedenis veranderden.

Als schrijver en als mens ben ik ervan overtuigd dat cynisme vermeden moet worden. Dit slaat op zowel mensenlevens als het doel van een kunstwerk. Ik geloof er niet in. Misschien dat wat de politiek betreft mensen tegenwoordig proberen over hun cynisme heen te stappen door actiever betrokken te zijn, hun stem duidelijker te laten horen. Maar zoals Nina denk ik ook dat de solidariteit tussen delen van de bevolking in deze tijd in een hoop gevallen voortkomt uit polarisatie, het aanwakkeren van haatgevoelens door publieke figuren die het genuanceerde debat actief uit de weg gaan. Daarbij draagt de zucht naar snelle oplossingen voor complexe problemen bij aan een hypecultuur waarin alles wat we onder de aandacht brengen na een overkill aan informatie binnen de kortste keren weer van onze radar lijkt te verdwijnen. Ik vraag me dan ook af of de schrijver hier kan (of moet) ingrijpen? Als we merken dat men op zoek is naar een soort verandering, massaal het heft in eigen hand wil nemen uit angst dat er geen weg terug is, hoe laten we dit dan reflecteren in wat we maken? Hoe reageren we hierop? Hoe omzeilen we die afstomping, dat cynisme dat altijd op de loer ligt wanneer de openbaring van bepaalde problemen net in een stroomversnelling is gekomen? Moeten we ons hier eigenlijk wel zorgen over maken? Dat zijn we immers aan niemand verplicht.

Ik stel deze grote, misschien enigszins open-deur-intrappende vragen vooral omdat ik zelf echt geloof in de kracht van het geëngageerde schrijverschap, maar ook niet goed weet wat ik voel bij dat ‘wij’. Ik weet niet wie of wat specifiek het wij-gevoel bij mij oproept en wat het voor mij inhoudt, maar ik weet wel dat ik vanuit een positie spreek waarin ik haast nooit over een ‘ons’ kan praten, terwijl discussies en gesprekken vaak het begin zijn van verwerking, oplossingen, nieuwe mogelijkheden. Daarom hoop ik dat de schrijver die dit wil de mogelijkheid heeft over de straat, het plein, de beweging te schrijven, en zich vrij voelt dat te doen zoals het hem of haar uitkomt. De schrijver die zich bewust is van levens die clashen en samensmelten, of dit nou kijkend vanuit zijn zolderkamer is of vooraan in de stoet, is de schrijver die de mogelijkheid heeft mensen te verbinden. De uitdaging van geëngageerd schrijverschap ligt daardoor voor mij in het zien, het erkennen en het reflecteren. Misschien bedoel ik hiermee te zeggen dat de schrijver zich niet per se als activist hoeft te verantwoorden, maar de taak heeft zo oplettend, invoelend en oprecht mogelijk te zijn wanneer alles eenmaal in beweging komt.

Groet,
Simone

Hannah van Wieringen:
Waarde Allen,

I
Ik kan wel stellen dat ik een bepaald verlies ervaar in bovenstaande aanhef. Ik vrees onzorgvuldigheid, de taal van het algemene. Verlang naar het persoonlijke, naar de blik van verstandhouding. In die zin, Niña, onderschrijf ik wat Weil zegt. Ik mijd het collectief. Dit zeg ik niet met trots, of uit overtuiging, het is een constatering. De zinsnede ‘het oceanische moment van sociale beweging’ doet me kort huiveren. Wat niet wegneemt dat ik sociale verandering, de hashtag metoo, Black Lives Matter, Occupy wenselijk acht. Dat ‘hashtag’ is niet ontwaardend bedoeld. Wat zegt het over ons discours dat ik dat erbij wil zetten?

II
Çağlar, het gedicht van Joshua Clover waar je uit citeert:

‘The poem must be on the side of riots looting barricades occupations manifestos communes slogans fires and enemies.’

Daar kauwde ik op en ik kwam tot deze gedachte: het gedicht kiest geen kant. Het gedicht verlangt het geheel. (‘Ik wil het geheel vangen,’ staat er hier op een fluorroze sticker op de koelkast.)

III
En in die zin, Nina voel ik iets na van wat je schrijft over hoe ‘literatuur schrijven en activisme bedrijven elkaar wel kunnen informeren en beïnvloeden, maar dat het in wezen twee verschillende dingen zijn, die verschillende temperamenten vereisen.’ Daar wil ik wel bij noteren dat werken alsook mensen die grote tegenstrijdigheden in zich verenigen vaak mijn onverdeelde aandacht hebben.

IV
Momenteel lees ik in Later Auden, een biografie van Edward Mendelson. Het beweegt nogal mee met de gedachten uit deze reeks. Hij schetst bijvoorbeeld het beeld van de W.H. Auden die een ideologische omslag maakte van diep vertrouwen in politiek geëngageerd burgerschap en onvermijdelijke gerechtigheid naar een afkeren daarvan, onder andere ingegeven door de ontwikkelingen van zijn tijd ( de omslag vond plaats rond ‘39). ‘Vooruitgang is aannemelijk maar niet zeker,’ stelt hij dan. ‘De waarschijnlijkheid ervan kan iets verhoogd worden, maar alleen door bewust menselijk handelen.’

V
Ik zou dat geen cynisme willen noemen. Het is een omzichtigheid die me bevalt. Simone, je schrijft dat de schrijver ‘de taak heeft zo oplettend, invoelend en oprecht mogelijk te zijn wanneer alles eenmaal in beweging komt’. Dat spreekt me heel erg aan. Oplettend en invoelend, bedoel ik. Ja, als ik het zo loshaal klinkt het als een fluorroze sticker voor wijkagenten, dat is dus zo tergend aan de taal van het collectief. Ik wil me jou voorstellen. Met een gezichtsuitdrukking, waar die twee zaken uit vallen af te lezen. Dat doe ik nu. Misschien drinken we koffie, waarom niet? En doorspekken we ons spreken ook met – weet ik niet, fladderende mussen uit het hier en nu, of jeuk, of hoe dan ook het onverwachte, bewegelijke, niet-statische.

VI
‘People have different functions. Mine is not to fight; so far as I know what mine is, I think it is to see clearly, to warn of excesses and crimes against humanity whoever commits them.’ Meer Auden. Ik toon me hiermee misschien de kamergeleerde. Dagenlang lees ik in zijn vuistdikke biografie en wie biografieën leest staat niet tegelijkertijd op pleinen. In parken. Oefent oplettendheid, ja, en het invoelen.

VII
Roman, zou je kunnen zeggen dat het perspectief vanaf de andere roltrap in woorden vatten een taak is van de schrijver? Of anders gezegd: een vraag is aan de schrijver. Help ons onszelf te zien?

met lieve groet,
Hannah

Simone Atangana Bekono (1991) is schrijver van proza en poëzie.

Meer van deze auteur

Roman Helinski (1983) is journalist en schrijver. In 2014 debuteerde hij met de roman Bloemkool uit Tsjernobyl, die door Wim Brands opgenomen werd in de bloemlezing De Nederlandse literatuur van de 21e eeuw, als een van de belangrijkste Nederlandse debutanten sinds 2000. De wafelfabriek is zijn tweede roman.

Meer van deze auteur

Nina Polak (1986) is schrijver van fictie en non-fictie. Ze debuteerde in 2014 met de roman We zullen niet te pletter slaan en in 2018 verscheen Gebrek is een groot woord, waarvoor ze de BNG Bank Literatuurprijs ontving. Ze is redacteur bij de Correspondent, waar ze schrijft over cultuur en psychiatrie.

Meer van deze auteur

Niña Weijers (1987) schreef de romans De consequenties (2014) en Kamers antikamers (2019). In 2022 bundelde ze haar columns en essays in Zelf doen. In het najaar van 2023 verscheen Cassandra, haar eerste non-fictieboek.



Meer van deze auteur

Hannah van Wieringen (1982) is schrijver van toneel, poëzie, proza en beschouwingen. In juni 2021 is Untitled_2021 te zien, online theaterstuk i.s.m. Nineties Productions.

Meer van deze auteur